De Broeders van
Huijbergen en onze buurt

Broederhuis
Ste.-Marie – Boomstraat 7 – Huijbergen
(Foto: Kees
Wittenbols – 19 april 2010)
“Dat
broederverhaal komt nog wel een andere keer,” zo schreef ik in juli 2007
in mijn eerste bijdrage aan deze fraaie Bredase site. Intussen zijn we ruim een
jaar verder en dus wordt het tijd. Dit wordt natuurlijk wel een heel erg
katholiek verhaal, dus u kunt nu nog stoppen! Waarom dit verhaal? Niet alleen
omdat ik zelf een aantal jaren in zo’n toog heb rondgelopen, maar ook
omdat de broeders in “Nostalgisch Breda” van S. Videler
(SV) en Kees Wittenbols (KW) en in de verhalen van Cas van Rooij, Jan Sips, Cor
Willemse en Nol Frishert een rol spelen, al was het maar als
oorschelpverwoestende surveillant in de kerk.
Wat waren
dat eigenlijk voor mannen, die Broeders van Huijbergen? Hoe en waarom kwamen
die in Breda en in onze buurt terecht? Hier moet ik toch even een stukje
geschiedenis inlassen. Als in 1853 de bisschoppelijke hiërarchie in
Nederland wordt hersteld komt het katholieke volksdeel heel voorzichtig uit
zijn jarenlange isolement te voorschijn. De eerste bisschop van het nieuwe
bisdom Breda wordt de in 1782 in Ulvenhout geboren, Joannes van Hooydonk. In
Huijbergen stond rond 1840 een oud klooster van de Wilhelmieten, een bijna
uitgestorven middeleeuwse kloosterorde. Toen de laatste Wilhelmiet gestorven
was besloot Van Hooydonk het klooster in gebruik te nemen als tehuis voor
weesjongens. Daarvoor had hij mensen nodig en in navolging van anderen (pastoor
Hellemons stichtte de Broeders van Oudenbosch, mgr. Zwijsen de Fraters van
Tilburg) besloot hij in 1854 een broedercongregatie te stichten. Dat werd de
(schrikt u niet!) “Congregatie van de Broeders van de Onbevlekte
Ontvangenis van de Allerheiligste Maagd en Moeder Gods Maria, onder bescherming
van de H. Franciscus.” Dat laatste betekende dat ze zouden leven volgens
de regels van de “Derde orde van St. Franciscus.” (Vandaar dat koord
met die drie knopen; denk ook aan de paters Capucijnen en aan de zusters
Franciscanessen van de Bernadetteschool). De opvoeding van kinderen
‘bovenal der armen en weezen’ werd de belangrijkste activiteit.
Naast dat weeshuis werd al gauw een pensionaat geopend voor jongens uit
‘nette families’ uit het bisdom Breda. Dat was het begin. Goed, de
congregatie groeit en er komen steeds meer en beter opgeleide broeders. In 1866
worden ze gevraagd om in Breda een school te openen. Van het een komt het
ander. Zo werd de kweekschool, opgericht in 1902 in Bergen op Zoom, in 1917
naar Breda verplaatst.

Voormalige
kweekschool aan het Dr. Jan Ingenhouszplein – Breda
(Foto: Kees
Wittenbols)
Verder
namen ze de zorg op zich voor voogdijkinderen in het St. Willibrordusgesticht
in de (Nieuwe?) Dieststraat en verzorgden ze sinds de jaren ’30 van de
vorige eeuw van lieverlee een groot deel van het katholiek onderwijs voor
jongens in de stad Breda: LO, ULO/MULO en BLO (buitengewoon lager onderwijs) en
waren ze actief in het verenigingsleven, o.a. bij de voetbalclubs SAB (Sint
Anna Boys), TVC (Tarcisius Voetbal Club, van Br. Alfonso) en JEKA (Jeugdig
Enthousiasme Kan Alles). Zo kwamen ze ook, waarschijnlijk op verzoek van
pastoor Dekkers – ik heb dit ondanks wat ‘gegoogle’ niet
kunnen achterhalen – terecht op Lourdesschool. En deze pastoor moet toch
wel een speciale verering voor Maria gehad hebben, want het was al Lourdes wat
de klok sloeg in de Oranjeboomstraat: parochie O.L.Vr. Onbevlekt Ontvangen,
Bernadetteschool, O.L.Vr. van Lourdesschool, de Lourdesgrot rechts naast de
kerk waarachter menige blaas geleegd is (zie ook KW) en dan ook nog de Broeders
van de Onbevlekte… etc., het kon niet op. Dat de broeders gevraagd werden
voor de jongensschool was op zich overigens niet vreemd. In de bloeitijd van
het “Rijke Roomsche Leven,” laten we zeggen van 1900-1950, wilde
elke pastoor die een nieuwe parochie begon daar meteen een katholieke jongens-
en meisjesschool bij en dan het liefst bemand (tegenwoordig bemenst) door
broeders of fraters voor de jongens en zusters voor de meisjes. (Gemengde
katholieke scholen trof je bijna alleen aan in heel kleine dorpen). Dat er
daarnaast dan ook nog een paar lekenonderwijzers en –onderwijzeressen
benoemd moesten worden, nou ja vooruit, maar de leiding lag bij de religieuzen.
Waarmee ik maar wil zeggen dat het in de jaren ’40 en ’50 van de
vorige eeuw nog heel gewoon was dat je, wonend in een overwegend katholieke
omgeving, op school zat bij zusters, broeders of fraters.
Wat bezielt
nu een jongen van twaalf jaar om naar een internaat te willen, dat gevestigd is
op een paar honderd meter van zijn ouderlijk huis, om daar opgeleid te worden
tot broeder-onderwijzer? Tja, goede vraag. Het antwoord dat ik hier op kan
geven is uiteraard gebaseerd op mijn eigen ervaringen, maar de motiveringen en
ervaringen van al die andere jongens zullen hiervan niet zo veel afwijken. Er
is in zo’n situatie altijd sprake van geráákt worden door
iets: een verhaal, een boek, foto’s, een belevenis, een reis of een
bepaalde persoon. Dat veronderstelt dan wel een bepaalde gevoeligheid voor dit
soort indrukken. Het zaad moet op vruchtbare bodem vallen, om het maar eens
Bijbels te zeggen. Welnu, ik had uit de schoolbibliotheek een paar boeken
gelezen die zich afspeelden op Engelse kostscholen. Op de een of andere manier
fascineerde mij dat. Grote gebouwen met studiezalen en daaromheen prachtige
sportvelden in een glooiend Engels landschap. Daarbij kwamen de verhalen van
Br. Stephanus, die daarnaast zo handig was om Br. Silvester, de oud-algemene
overste en toen al dik in de zeventig, uit te nodigen om over de broeders en
vooral over de missie te praten. Daar kwamen foto’s, dia’s en films
over Borneo en Java aan te pas (waar de broeders intussen ook actief waren),
kortom, ik werd al aardig ingepalmd. Het uitje van de missieclub naar
Huijbergen (zie mijn verhaal over de Lourdesschool) past toch wel naadloos in
deze, laat ik het maar noemen zachte manier van ledenwerving. Nu stonden de
broeders in dit soort acties niet alleen, zoals ik verderop nog zal
verduidelijken. In ieder geval: eind augustus 1948 ging ik naar het juvenaat,
dat toen, zoals al eerder vermeld, zat ingekwartierd bij de kweekschool aan het
Dr. Jan Ingenhouszplein. In dat gebouw waar KW wel eens binnen is geweest (zie
“De kwakkebollen van de Lourdesschool”) heb ik dus zeven jaar
gewoond, exclusief de vakanties natuurlijk. Na drie jaar juvenaat, zeg maar
ULO, ging je naar de kweekschool. Overigens: zonder ulodiploma, je stroomde
gewoon door! In 1955 haalde ik dan mijn onderwijzersdiploma. Om nog even terug
te komen op het kwakkebollenverhaal van KW: ook ik heb stage gelopen (zo heette
dat) op de Aloysiusschool aan de Havermansstraat bij o.a. Br. Alberik en dhr.
Oudenaerde en op de Tarcisiusschool aan de Lunetstraat o.a. bij Br. Alfonso,
‘De Fons.’ (Over deze laatste, een prachtige kerel, stond een
aardig artikel in De Bredase Bode van 8-11-2006 van de hand van Jan van
Berkom). De verhalen borrelen nu op in mijn geheugen, maar die vallen toch wel
buiten het kader van dit verhaal en van deze site. Dat geldt ook voor mijn
verdere loopbaan, al wil ik nog wel even vermelden dat ik in 1961 de opdracht
kreeg om Nederlands te gaan studeren aan de Nijmeegse universiteit. Daar liep
ik na een paar jaar helemaal vast, ben uitgetreden, zoals dat zo mooi heet,
leerde een aardige onderwijzeres kennen, ben met haar getrouwd in 1967 en dat
is gelukkig nog steeds zo gebleven.
Terug naar
het Oranjeboomplein e.o.

Oranjeboomplein
Breda
(Foto: Kees
Wittenbols)
Hadden ik en
al die andere jongens een “roeping” zoals dat toen heette? Ikzelf
heb dat woord nooit goed begrepen. O.L.Heer zelf riep natuurlijk niks, maar ja,
zo zei men dat dan, dat doet Hij door middel van mensen en boeken en nog zo het
een en ander. Ach, u weet net zo goed als ik dat dit soort zaken meestal het
gevolg zijn van een samenloop van omstandigheden. Als er geen broeders op de
school waren geweest, waren al die jongens niet naar de broeders gegaan. Als er
geen voorbeelden zijn, kan men zich er ook niet toe aangetrokken voelen. Het is
immers hoogst onwaarschijnlijk dat een katholieke jongen uit - ik noem maar wat
- Stadskanaal de neiging zou hebben gehad om in te treden bij de broeders van
Maastricht. Tenzij… ja, tenzij natuurlijk deze broeders een school hadden
in Stadskanaal. Want zo werkte het. Zat je bij broeders of fraters op school
dan kon je verwachten dat er door hen gehengeld werd naar nieuwe aanwas voor de
kloosterfamilie. Men sprak van rekruteren en wat minder vleiend, van ronselen.
Inderdaad, elke congregatie had wel een gepensioneerd of anderszins
vrijgestelde lid dat de boer op ging om jongens te werven voor het juvenaat van
de eigen congregatie. Zusters kenden geen juvenaten, maar moesten het voor hun
aanwas voornamelijk hebben van hun kostscholen met ULO en kweekschool en van de
vele huishoudscholen of andere instellingen.
Hoe zat het
nu met de ‘aanwas’ voor de broeders in onze buurt ? Voor zover mij
bekend hebben zo’n dertien jongens de stap gezet naar juvenaat of
noviciaat van de broeders. Sommigen hielden het maar een paar maanden uit,
anderen langer en enkelen zullen hun leven waarschijnlijk wel eindigen als
broeder.
Uit de
Jeroen Boschstraat: Nico Vermeeren.
Uit de
Oranjeboomstraat: Bart van Gurp, Cor van Oosterhout, Jan, Dik en Adrie Luyten,
Wim van Rooijen, Gerard van der Hoeven, Frans Husson.
Uit de
Rembrandtstraat: de oudste twee jongens van Kuypers.
Uit de
Vincent van Goghstraat: Wim Jansenen.
Van het
Vincent van Goghplein: Jan van Zwieten.
Verder nog
– een beetje buiten onze buurt – van de Bernhardsingel: Ton
Roelandse.
Van
bovengenoemde personen zijn Bart van Gurp en Cor van Oosterhout overleden. Van
de overigen weet ik alleen dat Jan van Zwieten naar de missie in Brazilië
is gegaan en dat Ton Roelandse is uitgetreden en jarenlang docent aan dezelfde
Franciscuskweekschool is geweest, waar hij zelf vroeger les heeft gehad. Over
hem kreeg ik via mijn zus een aardig artikel toegestuurd uit “De
Stem” van vrijdag 22 nov. 2002.
Dat had te maken
met het 100-jarig bestaan van de kweekschool/pabo, tegenwoordig onderdeel van
Hogeschool Brabant. Tja, namen en gezichten van vroeger en dus komen de oude
foto’s weer te voorschijn. Op bijgaande foto staan de internen (die dus
broeder wilden worden) van de kweekschool uit 1951. De foto is genomen op de
cour en er staan vijf Oranjeboompleinbuurters op. Op de middelste rij v.l.n.r.
nr. 1: Wim Jansen, nr. 5: Wim van Rooijen, nr.7: Cor van Oosterhout, nr.11: Jan
van Zwieten, nr. 14: (de langste) Bart van Gurp. Overigens: let op de
stropdassen en op de fraaie plusfours oftewel drollenvangers van een stel heren
op de eerste rij.

Waren al
deze jongens nu zo naïef, zo dom, zo kinderlijk, zo zonder enig benul om
te kiezen voor een religieuze loopbaan en zagen zij pas het licht toen zij
stopten met de opleiding of nadat zij uitgetreden waren? Dat is natuurlijk
flauwekul. Want dat zou meteen ook betekenen dat gelovige mannen en vrouwen,
die anno 2008 nog steeds achter hun keuze voor het religieuze leven staan, op
zijn minst een klap van de molenwiek hebben gehad, c.q. van lotje getikt zijn
of in ieder geval gebaat zouden zijn met opname in een fraai in de bossen
gelegen kliniek. En dat is dus ook flauwekul. Natuurlijk overziet een jongen
van twaalf niet alle consequenties van een dergelijke keuze. Maar ergens zat in
die pubers en adolescenten een wellicht vaag, maar daarom niet minder oprecht
gevoel dat bestond uit een mengsel van idealisme en religie. Wanneer idealisme
niet geheel verdwijnt, maar geleidelijk aan plaats maakt voor een meer
praktisch gerichte en door studie en ervaring gevormde levensvisie, dan is dat
een vrij natuurlijk proces. En dat het katholieke geloof, dat er met de
paplepel is ingegoten en de beleving daarvan in zo’n beschermde omgeving
waar een groot deel van het leven om ‘de kapel’ draait natuurlijk
een enorme opzwieper krijgt is ook niet verwonderlijk, net zo min als de
geleidelijke bewustwording dat het wat religie betreft misschien toch iets
anders in elkaar steekt dan tot dan toe aangenomen werd. En ja… dan komen
de jaren ’60 en gaat de hele (Nederlandse) maatschappij zo’n beetje
op de schop. Er zijn hele boekenkasten volgeschreven over die tijd - en
“Nostalgisch Breda” (SV) doet daarbij ook een duit in het zakje -
waarin religie vrij snel evolueerde van een het hele leven beheersende
geloofsovertuiging via een fel bediscussieerd onderwerp (concilie in Rome,
pastoraal concilie in Noordwijkerhout, gerommel in de oecumene, gerommel in de
protestantse kerken) tot een voor velen bijna marginaal verschijnsel in onze
dagen, voorzover het ’t traditionele Christendom betreft. Deze
ontwikkeling vond uiteraard zijn weerslag in de kloosters en dat had de grote
uittocht tot gevolg, waarbij - de grap lag voor het grijpen - de laatste dominicaan
verzocht werd om het licht uit te doen. Goed, de maatschappij verandert en dus
verandert ook de vraag vanuit die maatschappij. Er is zo langzamerhand
onderwijs voor iedereen, de zorg voor wezen en voogdijkinderen verandert,
maatschappelijke structuren worden aangepast en verbeterd en al gauw blijkt dat
het doel waarvoor deze congregaties gesticht zijn zichzelf heeft overleefd. Dat
gold zeker voor opvoeding en onderwijs en betekende dus voor bijna alle
onderwijscongregaties einde oefening en het markeerde tevens het einde van
zo’n 130 jaar kerkgeschiedenis.
Dat de
broeders hun verdienste hebben gehad voor het onderwijs in onze buurt, lijkt me
duidelijk. Natuurlijk kon niet elke leerling met elke broeder goed overweg en
natuurlijk waren niet alle broeders supergevoelige en bevlogen pedagogen, maar
als ik de verhalen lees op deze site dan wint het goede gevoel het toch wel van
de ‘vreselijke ervaringen.’ We kunnen dus wel zeggen dat de meeste
broeders gewone hardwerkende mannen waren, die vanuit een hechte geloofsovertuiging
niet alleen hun plicht hebben gedaan, maar zich met hart en ziel hebben ingezet
voor opvoeding en onderwijs in onze buurt.
Maar nu is
het leuke, opvallende, rare, interessante (vult u maar in) dat deze laatste zin
niet van betekenis verandert als ik in plaats van broeders
‘onderwijzers’ had geschreven. En dan mag u die hechte
geloofsovertuiging ook nog wel meenemen. Want die lekenonderwijzers werkten
immers net zo hard en hadden net zo’n hart voor het onderwijs als de broeders.
De ‘meerwaarde’ van de broeder t.o.v. de leek verdampte - als deze
al aanwezig was geweest - en dit feit was mede oorzaak van het gebrek aan
nieuwe leden en dus van de geleidelijke terugtrekking uit het onderwijs.
Toch is het
verwonderlijk als je terugkijkt op die jaren hoe snel de hierboven geschetste
ontwikkeling gegaan is. Thuis op nr. 63 zagen we de broeders elke dag vier keer
voorbijkomen. (KW wees er al op in een van zijn verhalen). Van het klooster dat
gevestigd was in de vleugel van de kweekschool die grensde aan de Vestingstraat
naar de Lourdesschool en terug en dat twee keer, want tussen de middag gingen
ze terug voor de warme maaltijd. Later waren ze gehuisvest in een nieuw
klooster bij de eveneens nieuwe St. Janschool in het Heuvelkwartier, maar dat
heb ik niet meer van nabij meegemaakt.
Zo. Dat is
toch wel weer een flink stukje roomse historie geworden. Nu gebiedt de
eerlijkheid mij te vermelden dat ik wat gegevens heb overgenomen uit
“Broeders in de katholieke beweging,” een proefschrift van Joos van
Vugt uit 1994, dat te raadplegen is op de site van de Radboud Universiteit en
het katholiek documentatiecentrum. www.ru.nl/kdc. En mocht u nog eens willen
glimlachen om die voorbije tijd, dan wijs ik u op twee aardige fotoboeken, die
u wellicht zelf in de kast hebt staan, maar die, denk ik, alleen nog
antiquarisch te krijgen zijn of te leen zijn bij de openbare bibliotheek:
1. De kerk
gaat uit, van Michel van der Plas en Jan Roes, uitgave AMBO 1973 (!)
2.
Memoriale, van Herman Pijfers en Jan Roes, uitgave Waanders, Zwolle 1996
Onderstaande
foto’s zijn uit diverse bronnen.
Mocht er
iemand bezwaar hebben tegen het plaatsen van de foto’s op deze site dan
hoor ik dat graag.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-









Zie ook:
Wim van
Rooijen.
2008
![]()