De wijding van het doopwater

Ton Frijters (rechts)
(Foto: Ton Frijters)
Ik kan me
de plechtigheid nog goed herinneren, aanvankelijk als toekijkende misdienaar, later
in wat actievere rol als acoliet. Ieder weldenkend mens zou zeggen, dan verdun
je het toch wat, gebruik wat minder, of doop zo lang met wijwater, dat merken
ze toch niet. Maar niet pastoor Dekkers. Pastoor Dekkers was, wat we
tegenwoordig noemen, rechtlijnig in de leer en hield zich angstvallig aan de
door Rome voorgeschreven liturgie en riten. Bij de godsdienstles had hij al
eens verteld dat de woorden van de consecratie duidelijk en letterlijk woord
voor woord moesten worden gezegd omdat anders brood en wijn helemaal niet
veranderden in het Lichaam en Bloed van Christus. En dan zaten al die
kerkgangers mooi voor niets in de kerk, hadden ze geen geldige mis bijgewoond
en gewoon brood gekregen bij de communie. En de priester had als
verantwoordelijke in feite een doodzonde begaan. Dus hoorden wij misdienaars de
pastoor zo overduidelijk articuleren bij de consecratie dat zijn kunstgebit er
van op en neer klapperde. Gelukkig hoefden we het niet te zien, want de mis
werd toen nog met de ‘rug naar het volk’ opgedragen. Met deze
liturgische vasthoudendheid vond de pastoor het dus ook noodzakelijk dat de
kinderen die in die paar weken voor Pasen nog gedoopt zouden worden, recht
hadden op echt gewijd doopwater.
Het vat met
nog ongewijd water, dat ik kende van de paaswake, stond al klaar op de
gebruikelijke plaats, van het priesterkoor in een halfduistere kerk. Pastoor
Dekkers was ook erg zuinig en deed beslist niet meer licht aan dan nodig, er
brandde dus maar 1 lamp boven de wijdingsplaats. Gewoontegetrouw trok ik mijn
misdienaarkleren, een zwarte toog en witte superplie aan, gewoon over mijn
dagelijkse kleding. De koster was gewoon in het burger en de pastoor droeg een
superplie en een stola. Helemaal volgens de liturgie van de paasnacht verliep
het dus niet, want dan droeg zover ik me kan herinneren de pastoor bij de
wijding van het doopwater een koorcape. Ook werd het wijdingsgebed niet
gezongen, maar gewoon gelezen, wel in het Latijn natuurlijk en ook hier
duidelijk gearticuleerd.

Pastoor
Dekkers
(Foto:
www.oranjeboompleinbuurt.nl)
Mijn rol
was wel erg bescheiden, ik diende slechts met het processiekruis er bij te gaan
staan, zoals ook in de paasnacht een acoliet met processiekruis naast het vat
staat. De dingen aangeven die nodig waren zoals de H.Oliën
deed de koster. Toen we bij het moment van de plechtigheid waren aangekomen
waar de paaskaars in het water wordt gedompeld, viel pastoor Dekkers even uit
zijn rol. “Simon edde nog ’n stuk paoskèèrs van veurig jaor.”
Onder het gewone kerkvolk placht pastoor Dekkers zich van plat Bredaos dialect te bedienen. Nee die paoskèèrs
was er niet meer, dus dat sloegen we maar over. We kwamen op het eind van de
plechtigheid, het moment dat het vat met doopwater in processie naar de
doopkapel wordt gebracht. De koster kreeg opdracht om toch maar een paar lampen
meer aan te doen in de kerk. Ik zou vooroplopen met het processiekruis, dan de
koster met het vaatje met het doopwater en de pastoor met zijn missaal. Tijdens
die processie wordt de litanie van alle Heiligen gezongen, nu werd die door de
pastoor uit zijn missaal voorgebeden. De koster en ik antwoordden steeds braaf
“Ora pro nobis.”
Omdat ik wist hoe lang die litanie wel niet is, begon ik me helemaal in mijn
rol inlevend, zeer langzaam en plechtig te schrijden, zoals gebruikelijk bij
een processie. Alleen nu door een lege halfdonkere kerk, met alleen de koster
met het doopwater en de pastoor met zijn missaal in mijn kielzog. Maar mijn
processiegang ging toch wat te langzaam voor pastoor Dekkers, hij was kennelijk
niet van plan de hele litanie af te werken.
De wijding
van het doopwater gebeurde tijdens de paaswake in de Paasnacht. Priesters (we
hadden toen nog 4 priesters in één parochie!) en acolieten
stonden rondom het vat waar het te wijden water inzat op het priesterkoor. Het
was een heel gedoe, het wijdingsgebed werd door de pastoor in de prefatietoon
gezongen, in het Latijn natuurlijk zoals toen nog gebruikelijk. Er hoorden
allerlei symbolische handelingen bij, zo werd de voet van de ook al net gewijde
paaskaars 3 maal in het doopwater gedompeld en als symbool van de verrezen
Christus er weer uitgetild. Er werden H.Oliën
aan het water toegevoegd en natuurlijk werd er uitbundig gewierookt. Het
kerkvolk werd met het verse doopwater besprenkeld onder het vernieuwen van hun
doopgeloften. En tenslotte werd het doopwater in plechtige processie, onder het
zingen van de litanie van alle Heiligen naar de doopvont, achter in de kerk
gebracht.

Kerk
Oranjeboomstraat
(Foto: Henk
Wittenbols-1980)
Voor de 2e
maal viel hij uit zijn rol, “lôôpt
is ’n bietje deur,” hoorde ik plots tussen 2 heiligen. In de
doopkapel werd het doopwater ook al onder de nodige plichtplegingen in de
doopvont uitgestort. De doopvont werd nog bewierookt, (waarvoor de koster nog
even terug naar het priesterkoor moest om het wierookvat te halen) en dat was
het dan. In de paasnacht ging men zover ik me kan herinneren op de terugweg
door met de litanie van alle Heiligen, maar dat hoefde nu dus niet. Mijnheer pastoor
vond het ook wel genoeg zo. Dank zij ons drieën zijn enkele kinderen in
dat bewuste jaar halverwege de jaren 50, in die 3 of 4 weken voor Pasen netjes
met echt doopwater gedoopt. Stel je voor zeg dat ze een pastoor hadden gehad
die het niet zo nauw nam met de liturgische voorschriften, dan zou hun doopsel
misschien wel ongeldig zijn geweest en hadden ze nog met erfzonde rondgelopen.
50 jaar later vinden we dat nonsens natuurlijk, maar zelfs een algemeen geacht
man als pastoor Dekkers was in de jaren 50 een dergelijke mening toegedaan.
Vele herinnering uit mijn jeugdjaren zijn in de loop der tijd vervaagd en vaak
geheel in de vergetelheid geraakt. Die merkwaardige gebeurtenis, vooral de
herinnering aan die processie met ons drieën in een lege halfdonkere kerk,
lijkend op een klucht voor 2 heren en een schooljongen is mij altijd
bijgebleven als een souvenir van het rijke roomse leven.
Het jaar
weet ik echt niet meer, ergens tussen 1954 en 1956? In mijn herinnering was ik
12 of 13 jaar. Ik weet niet of ik nog op de Lourdesschool, of al op de
ambachtsschool zat. Ik weet nog wel dat het al carnaval was geweest, dat jaar
en dus niet ver van Pasen en dat koster Simon Commandeur plots aan onze
voordeur stond. Dat was even schrikken, want de koster was ook aanzegger,
meestal gewoon lijkbidder genoemd, dat wil zeggen dat hij de buurt rondging als
er een buurtgenoot was overleden. Hij belde dan huis aan huis aan om op een
monotone toon en met uitgestreken gezicht te vertellen dat die of die was
overleden en wanneer en hoe laat de begrafenis was. Maar Simon had het
bijbehorende lijkbidderkostuum niet aan. Bovendien als er al iemand dood was in
de buurt wisten wij het, via het buurtroddelcircuit, al lang voor de lijkbidder
langskwam, dus het was wat anders. Of ik als misdienaar die avond om 7 uur in
de sacristie kon komen, omdat er doopwater moest worden gewijd.
Ik weet
niet of er dat jaar in onze parochie een geboortegolf is geweest, of pastoor
Dekkers wat te weinig water had gewijd in de paasnacht van het jaar daarvoor.
Misschien had Marie Nuiten, de pastoorsmeid er wel
wat morsig mee omgesprongen. Want die heeft ons moeder ooit toevertrouwd dat
ze, als er een dopeling was in de winter, ze het doopwater in een keteltje in
haar keuken opwarmde en weer terug in de doopvont uitgoot, zodat de
pasgeborene, die in de meeste gevallen nog geen 24 uur oud was niet te veel zou
schrikken. Maar in ieder geval, het doopwater was op of bijna op en pastoor
Dekkers was bang dat hij er de Pasen niet mee zou halen. Dus moest er enkele
weken voor Pasen nieuw doopwater worden gewijd.
Ton Frijters.
2009
![]()