Herinneringen aan het jongenskoor

Koorknapen - en broeder Vitalis - van de kerk Maria Onbevlekte
Ontvangenis aan de Oranjeboomstraat in ca. 1954
(Foto: Kees Wittenbols)
Zoals ik al vertelde in mijn verhaal over de Lourdesschool, was
ik, samen met nog een stel andere jongens uit mijn klas, geselecteerd voor het
jongenskoor van de kerk. Dat ging ongeveer zo. Aan het begin van het schooljaar
– het moet in de vierde klas geweest zijn, in september 1945 – kwam
kapelaan Maas in de klas om wat te vertellen over het jongenskoor en om te
achterhalen wie er voor dat jongenskoor in aanmerking zouden kunnen komen. Nu
had hij waarschijnlijk van de broeder – en dat moet br. Gregorius geweest
zijn – al een lijstje met namen gekregen, zodat al snel duidelijk was wie
de uitverkorenen waren. Ja, want zo voelde dat toch wel; je was uitverkoren, je
mocht zingen op het koor achter in de kerk vlakbij dat grote orgel. Het was net
zoiets als gekozen worden in het schoolelftal voor het paastoernooi, maar dan
voor een heleboel wedstrijden achter elkaar. Beretrots dus: “Ma, ik mag
op ’t koor !” “Zo, ook dat nog en je bent al
misdienaar.” Ja, dat had ik me nog niet gerealiseerd en inderdaad, het
leidde later nog tot conflicten met kapelaan Bruinsma of koster Commandeur,
maar ik maakte me daar nooit druk om. Hoe prachtig ik het ook vond om een
“mis met drie heren” te dienen of om met een rode toog en een rood
kapke over de superplie in de processie te mogen lopen en dan nog het liefst
met een flambouw (kent u die nog?) of, nog mooier, achteruitlopend en zwaaiend
met het wierookvat voor het Allerheiligste uit, waarbij je dondersgoed uit
moest kijken dat je niet achterover struikelde over je eigen toog; hoe mooi ik
dat ook vond, het koor trok me het meest. Het jongenskoor dus en elke woensdag-
en zaterdagmiddag repetitie van twee tot half vier. (Bijna had ik hier
geschreven: ‘als ik mij goed herinner,’ maar ik laat het maar zo en
neem dan maar voor lief, dat mijn geheugen hier en daar wat hapert).
Voor ik nu verder ga wil ik toch even iets kwijt over dat zingen
op school. Op de rapportlijsten stonden zingen en tekenen achteraan, na
aardrijkskunde, geschiedenis en natuurkunde. Zingen was een verplicht vak volgens
de wet. Let wel: zingen, geen “muziek” dus of “muzikale
vorming.” Maar óf er gezongen werd en hóe, was geheel
afhankelijk van de vrouw of man voor de klas. Zo herinner ik mij nog liedjes
uit de eerste klas: “Hoedje van papier” en uit de derde klas bij
br. David: “Kijk daar hei je Dikkie, Dikkie van de hoek, wat heit die
Dikkie toch een dikke benen in zijn broek.” (In onze overgevoelige tijd
zou je waarschijnlijk van een lichtelijk discriminerende tekst spreken). Verder
bij br. Gregorius en meester Loymans liedjes uit : “Kun je nog zingen,
zing dan mee,” zoals: “Wakk’re jongens, Hollands trots”
of “Koeltjes suiz’len,” met die felle slotregels
die je zo lekker eruit kon gooien: “En altijd blijkt zijn vernielende
aard, zo doet de storm in zijn teug’loze vaart.” (Dat laatste lied
ging dus over ‘de wind,’ ’t is maar dat u het weet). Wat ik
maar zeggen wil: er werd toen gezongen op de Lourdesschool, zij het niet in
alle klassen. In de zevende klas bij br. Stephanus herinner ik mij niet
één noot gezongen te hebben. Maar in de vierde klas is er in
ieder geval zo veel gezongen dat br. Gregorius een lijst met gegadigden voor
het jongenskoor kon overhandigen aan kapelaan Maas. Nu was deze kapelaan
waarschijnlijk belast met alles wat de liturgie kon opsieren en dus ook met het
zangkoor, maar hij liet de leiding daarvan over aan anderen. Zo was mijnheer
Oomens directeur van het hele koor (jongens en mannen) en tevens organist en
was br. Vitalis dirigent van het jongenskoor. Uit het interessante verhaal van
Jan Sips maak ik op dat het jongenskoor er vóór september 1945
ook al was. Of br. Vitalis toen ook al dirigent was? Hoe dan ook, op de eerste
repetitie maakten we kennis met deze voor ons onbekende broeder, br. Vitalis.
Hij zette op de voorste bank een draagbaar elektrisch orgeltje neer, ’n
soort voorloper van de latere Philicorda (kent u dat nog?) en een hele reeks
elektronische orgels. Nu had ik dat apparaat op school wel eens eerder gezien,
maar nog niet gehoord dat iemand er op speelde. En toen begon eigenlijk mijn
muzikale loopbaan. Want als ik u nu vertel dat ik uiteindelijk na een flinke
omweg, muziekdocent in het V.O. ben geworden, waarbij ik ook nog een aantal
jaren werkzaam ben geweest als koordirigent en als docent op het conservatorium
in de opleiding schoolmuziek, dan begrijpt u hoe ontzettend veel ik aan deze
br. Vitalis te danken heb. Hij was in die jaren werkzaam op de Sint Janschool
aan de Weerijssingel (zie p. 290 in het boek van SV en KW – Nostalgisch
Breda).

Voormalige Sint Janschool aan de Weerijssingel
(Foto: Kees Wittenbols)
en had naast de bevoegdheid voor het Buitengewoon Lager Onderwijs
(BLO) ook een opleiding tot logopedist gevolgd en uiteraard een opleiding
koordirectie. Als hij nog in leven is, moet hij hoogbejaard zijn. Na zijn pensioen
is hij als ontwikkelingswerker naar een Afrikaans land gegaan en dat is tevens
het laatste dat ik, jaren geleden, over hem vernomen heb. Terug naar de
repetitie. Wij kregen in die paar jaren een complete koorscholing. Dat wil
zeggen: uitgebreide stemvorming, gehoortraining, de eerste beginselen van de
muziektheorie, waaraan gekoppeld het notenlezen, zowel van de vierlijnige
(gregoriaans) als de vijflijnige balk en oefening in de meerstemmige zang,
zowel twee- als driestemmig. U ziet, dat is een fiks programma voor jongens van
pakweg acht tot dertien à veertien jaar, zeg maar tot ‘de baard in
de keel komt.’ Tijdens die repetities was hij tamelijk streng, maar zijn
manier van werken, zo besefte ik later, was zeer effectief. Daarnaast was hij
een kundig en handig pedagoog.
Twee voorbeelden:
Op een van de eerste repetities kwam hij aanzetten met een echte
leren bal. (Voor de jongeren onder de lezers: dat was er dus een met een
binnenbal en een leren veter die op ’n handige manier moest worden
aangetrokken en weggemoffeld, nadat de binnenbal was opgepompt. Bij nat weer
een corner inkoppen en dan precies die veter op je voorhoofd krijgen: de oude
garde kent dat gevoel nog wel). Waar hij zo vlak na de oorlog die leren bal
vandaan haalde is mij een raadsel, maar hij hád er een. Wat betekende
dat? Als er goed gerepeteerd was, dan mochten de liefhebbers een partijtje
voetballen en ik kan u vertellen dat er goed gerepeteerd werd.
Een tweede voorbeeld: van andere jongenskoren (ik denk bijv. aan
de Oosterhoutse Nachtegalen) had hij waarschijnlijk het systeem van
‘diploma’s’ afgekeken. Je kon 3de, 2de of zelfs 1ste cantor
worden, als je bereid was om extra oefeningen te doen en extra lessen te
volgen. Dat gaf natuurlijk nog meer motivatie, want dan mocht je af en toe
vóórzingen of solozingen. Nu had natuurlijk niet iedereen die
ambitie, maar ik denk dat toen zo’n zes of zeven jongens de moeite namen
om extra onderricht te krijgen, waarvoor je dan naar de Sint Janschool moest
komen. Buiten mijzelf zijn de enige namen waarvan ik min of meer zeker ben die
van Cor van Oosterhout en Jan Matthijsen. Verder misschien nog Jules Antonissen
en Toon de Wolf, maar dat weet ik echt niet meer. Ter illustratie ziet u
hieronder mijn diploma van tweede cantor van 7 april 1948. Onderaan staat de
handtekening van directeur Oomens en in de examencommissie zaten naast br.
Vitalis ook kapelaan Sträter, ik meen van de Annaparochie en de broeders
Waltherus en Hermenegild. Deze laatste is later in Amsterdam dirigent geworden
van het jongenskoor van de Vredesscholen. Dit koor heeft in de jaren ’50
en begin ’60 van de vorige eeuw vele malen zijn bijdrage geleverd aan
uitvoeringen van de Matthäus Passion (die van Johann Sebastian natuurlijk)
in het Concertgebouw in Amsterdam en in de kerk van Naarden. Maar kom, terug
naar de kerk in de Oranjeboomstraat.

(Overigens: heeft u opgemerkt dat bovenaan het diploma
“knapenkoor” staat? Het klinkt een beetje Duits: Tölzer
Knabenchor, Wiener Sängerknaben, maar vooruit, al spreek ik zelf altijd
liever van jongenskoor, want bij knaapjes denk ik altijd meteen aan roosjes).
Niet lang nadat wij voor het eerst in de kerk hadden gezongen had
br. Vitalis gezorgd voor een stevige grote draaibare lessenaar waarvan de
ijzeren buis aan de balustrade was vastgeklonken. Hij had namelijk een groot
koorboek gemaakt, waarin hij de meest gebruikte gregoriaanse gezangen
eigenhandig in duidelijk notenschrift en met sierletters had genoteerd. Ook
voor andere missen en liederen had hij zo’n boek gemaakt en als het een
tweestemmig stuk was stond de altpartij op de linker- en de sopraanpartij op de
rechterbladzijde. Het voordeel hiervan was natuurlijk dat alle jongens naar het
boek én tevens naar de dirigent keken. Handig bedacht en uitgevoerd!
(Het idee is overigens al oud. Afbeeldingen van koorzangers die rondom een
grote lessenaar geschaard uit een groot koorboek staan te zingen vind je al in
de middeleeuwen).
Wat maakte het zingen op dat jongenskoor nu zo bijzonder? Als ik
daar als ouwe bas-bariton aan terugdenk, dan is dat toch wel – en ik kan
nu alleen voor mijzelf spreken – de indruk die het maakte, als je daar
met een stel jongens boven op dat koor achter in die kerk stond te zingen en merkte
dat alle mensen in die kerk aandachtig luisterden naar onze heldere
jongensstemmen. En als we samen met het mannenkoor zongen – en er zaten
toen bij die mannen echt goede zangers, zowel bij tenoren als bassen – en
het orgel ondersteunde ons met volle kracht, dan gaf dat een machtig gevoel,
dan was die hele kerk van ons, want wij maakten de muziek.
Kerstmis was natuurlijk een hoogtepunt. Dan was er de nachtmis om
vier uur ‘s morgens, het was koud in de kerk, wij stonden klaar met
achter ons de mannen op het koor, mijnheer Oomens preludeerde zachtjes op het
orgel, de bel op het priesterkoor ging en dan mochten Jan Matthijsen en ik het
eerste couplet van Stille Nacht inzetten. Daarna kwam het tweede couplet, piano
(zacht dus) door het hele koor en dan het derde couplet forte (sterk dus) door
het hele koor met het nu voluit klinkende orgel erbij: “Door der engelen
alleluja, galmt het luide van verre en na…” Dan volgde de mis,
waarbij het gregoriaans afwisselend gezongen werd door jongens en mannen. Voor de
vaste gezangen (Kyrie, Gloria enz.) hadden we een vierstemmige mis
ingestudeerd, bijvoorbeeld van Hendrik Andriessen. (Heel in ’t kort; hij
was zo’n beetje de godfather van de katholieke kerkmuziek in de vorige
eeuw, maar schreef ook symfonieën en een opera). Dat was zeker
geen gemakkelijke muziek, maar br. Vitalis kreeg dat met ons voor elkaar. Om
Kerstmis even af te maken: de kerstnacht was toen niet compleet als op het eind
niet het “Transeamus” van Hubert Cuypers had geklonken, waarbij na
de sonore inzet van het mannenkoor onze jongenstemmen na elkaar het
“Gloria” tweestemmig inzetten. Ik denk dat alle nachtmisbezoekers
van toen dat gloriariedeltje nog wel uit hun geheugen kunnen oprakelen. Nu heb
ik nog een oude LP (1975) opgeduikeld met een opname van het koor van de
O.L.Vrouwe kerk uit Arnhem o.l.v. Alphons Demon met aan het orgel Frits Kox. De
mannen zingen nogal ‘recht voor z’n raap’ en het orgel is te
zacht opgenomen, maar als de techniek het toelaat hebt u in ieder geval nog een
idee, hoe het ook alweer was.
Als dan het
kerkvolk in z’n dikke jas gehuld naar buiten schuifelde, de kou in,
gingen wij de trap af, beneden even de kerk in en dan meteen linksaf door de
zijdeur naar de pastorie, want dan kregen we van ‘Marie van de
pastorie’ een lekker warm worstebrooike. Tja, herinneringen. Dat bezig
zijn met gregoriaans en daarnaast met muziek van oude componisten als Da
Vittoria en Lotti en van toentertijd moderne Nederlandse componisten als
Andriessen, Jan Mul, Jos Vrancken en Louis Toebosch, heeft ongetwijfeld invloed
gehad op de muzikale belevingswereld van al die jongens. In ieder geval is bij
mij en ik stipte dat al eerder aan, op dat jongenskoor de kiem gelegd voor mijn
liefde, zeg maar passie voor de muziek. Die liefde werd door br. Vitalis nog
extra aangewakkerd toen hij een aantal jongens met wat verwanten (ik meen dat
mijn zus Dora er bij was) uitnodigde om te komen luisteren naar de
Matthäus Passion van de al eerder genoemde J.S. Bach. Wat was het geval?
Voor zijn werk als logopedist had hij de beschikking gekregen over een
wire-recorder, de voorloper van de meer bekende bandrecorder. Het was een
flinke houten kast met spoelen waarover een vrij dunne draad liep en
ongelooflijk maar waar, daar kwam muziek uit. Hij had de hele passie opgenomen
van de radio en liet die ons nu horen. Dat passieverhaal kende ik uit de kerk,
maar natuurlijk niet in het Duits en niet met deze muziek. Naar hedendaagse
maatstaven gerekend moet de weergave van toen nogal armetierig hebben
geklonken, maar voor mij ging er een wereld open. Dat iemand dat kon maken met
al die stemmen door elkaar en dat orkest met al die grotendeels onbekende
instrumenten! Het maakte op mij een enorme indruk, dat weet ik nog
wel, want kijk, thuis lag ik vaak met m’n kop in de radio - een grote
staande kast, die we van Husson hadden gekregen, toen zij zelf een
splinternieuwe hadden gekocht met zo’n mooi groen oog - om te luisteren
naar Het Orkest Zonder Naam, de Ramblers (dat was de VARA, maar dat wist mijn
moeder tóch niet), de Skymasters, Accordeola, Frans Poptie and his Swing
Specials met Eddy Christiani, de Arbeidsvitaminen (in de vakantie natuurlijk)
en op zaterdag Negen heit de klok én de hitparade van de best verkochte
tien (10!) platen die gepresenteerd werd door Pete Felleman, met zijn
donkerbruine stem, kortom, ik zoog alle muziek op die ik maar beluisteren kon,
maar die Bach, dat was toch nog wel even andere koek!
Zoals dat gaat komen er al schrijvend steeds meer herinneringen
boven drijven. Zo was er op het koor soms een soort onderhuidse wrijving
merkbaar tussen mijnheer Oomens en br. Vitalis. Oomens - van de boekhandel op
de Grote Markt - was de algemene directeur en organist. Maar als er
samen met het herenkoor werd gezongen stond br. Vitalis te dirigeren en die had
dan natuurlijk ook repetities gehad met de mannen alleen. En dan merkte je soms
dat Oomens het net iets anders zou willen uitvoeren dan Vitalis, iets sneller,
iets langzamer, iets meer rust of iets meer crescendo en meer van dat soort -
zo lijkt het - futiliteiten, maar voor muzikanten heel wezenlijke zaken die
heel snel irritaties kunnen opwekken. Over irritaties gesproken. Ik herinner
mij een hoogmis waarbij kapelaan Maas de celebrant was. De oude kerkgangers en
zeker de koorzangers onder u weten nog wel dat er door het orgel de toon werd
aangegeven, zodat de priester “Dominus vobiscum” kon inzetten.
Meestal speelde de organist dan een F-akkoord. De F is zo’n toon die
iedereen wel kan zingen, maar voor kapelaan Maas, die een vrij lichte tenorstem
had, was dat veel te laag. Hij zong dus “Dominus vobiscum” een paar
tonen hoger, laten we zeggen op een A. Maar Oomens liet zich niet gek maken en
gaf voor ons de F aan: “Et cum spiritu
tuo.” Laag-hoog-laag dus. Bij de volgende keer dacht Oomens:
nou vooruit, jij je zin en gaf het A-akkoord. Maar dat vond Maas ook nog te
laag en dus zette hij nog hoger in op een C of daaromtrent. Wij antwoordden
natuurlijk weer op een A. Hoe het afliep weet ik niet meer, maar we vonden die
kapelaan toch maar een aansteller en intussen zat Oomens te glimmen achter het
orgel. Wat Oomens betreft: ’s winters in de koude kerk had hij altijd van
die handschoenen aan waarvan de vingertoppen waren afgeknipt. Handig gevonden
en het stond ook wel chic. Toen ik in mijn laatste jaar van de sopranen naar de
alten verhuisde, stond ik vaak links naast de speeltafel bij de organist. Ik
kwam ogen te kort. Al die knoppen en schakelaars en twee klavieren boven elkaar
en dan nog dat spelen met de voeten op het pedaal: machtig werk leek me dat en
dat ik er later zelf nog eens op zou spelen, kon ik me toen niet voorstellen.
Nog zo’n herinneringsflits. Het is weer een plechtige
gezongen mis met jongens- en mannenkoor. Tijd voor de preek en deze keer door
niet de meest getalenteerde predikant, laten we zeggen kapelaan Van Tilburg
(enerzijds beminde gelovigen-linkerhand omhoog, anderzijds beminde
gelovigen-rechterhand omhoog). Wij jongens moesten dan op de banken voor de
orgelkast gaan zitten, maar van de mannen slopen er dan altijd wel een paar de
trap af om beneden in het portaal voor de trap een sigaretje te roken.
Gaandeweg de preek zag je dan vanuit het trapgat de rook omhoog kringelen. Na
één sigaretje was de preek van Van Tilburg meestal wel gedaan. Ik
heb nooit gezien of gemerkt dat br. Vitalis of mijnheer Oomens zich daar druk
om gemaakt heeft. Het hoorde bij die wat losse manier van omgaan met
godsdienstige en kerkelijke zaken, zoals dat in het Brabantse vrij gewoon was,
en - bij mijn weten - nog steeds is. Immers, wat was ook alweer het
schietgebedje als er vlak na de oorlog een V1 overvloog? “Onze lieve
Vrouwke, gift ‘em nog een douwke.” Dat zou je in die
dagen toch niet gauw vernomen hebben uit de mond van een doorgewinterde
gereformeerde ouderling uit Goeree, om maar wat te noemen. Maar kom, terug naar
het koor. In later jaren werden er witte overhemden met (rode?) stropdassen
aangeschaft. (Zie de foto van het jongenskoor bovenaan). Dat heb ik
niet meer meegemaakt, al weet ik nog wel dat mijn moeder de stropdassen
regelmatig gewassen en gestreken heeft. Tot wanneer br. Vitalis dirigent is
gebleven, weet ik niet, maar ik durf wel te zeggen dat het koor van onze kerk
eind jaren ’40 en begin jaren ’50 tot de beste van Breda kon worden
gerekend. Andere goede koren waren die van de kerk van O.L.Vr. Hemelvaart in de
Ginnekenstraat (afgebroken) o.l.v. Walther Cantrijn en van de Sacramentskerk
o.l.v. Louis Toebosch. Later heeft Cantrijn het koor van de Sacramentskerk
overgenomen van Toebosch.
Tot slot twee foto’s:

Achterste rij v.l.n.r. Br. Vitalis, Dingeman Korebrits (?), Tiest
(?) Antonissen, Jules Antonissen, - , Cor van Oosterhout, Piet van Gurp,
Adri Luyten, Wim van Rooijen, Toon de Wolf, - .
Middelste rij v.l.n.r. - , Jan Matthijsen, …van Gaans (?), -
, Jan (?) van Dun, - , Kees van Gurp en de rest inclusief de hele voorste rij
ben ik helemaal kwijt.
(Volgens mij is dit niet Br. Vitalis, maar Br. Symphrianus –
aldus Kees Wittenbols)

Na de repetitie voetballen op het zandgedeelte van de speelplaats.
Op de achtergrond het lage muurtje voor de tuin van het zustersklooster en
links bij de boom de betonnen schutting voor de tuin van de pastorie. Van de
voetballers zijn er een paar die duidelijk de fotograaf (br. Vitalis) in de
gaten hadden en de rest is, zo te zien, in afwachting van de corner. Helemaal
links staat Van Gaans of Van Gaal en verderop is Adri Luyten met stropdas goed
te herkennen die recht in de camera kijkt. Naast hem Toon de Wolf met pullover,
dat manneke met die gebogen knieën ben ik, dan de lange Piet van Gurp, op
de achtergrond met pullover Jan(Frans?) van Dun en de rest is weggezakt naar de
bodem van mijn geheugen.
Wim van Rooijen.
Mei 2008
![]()