Deel
2B
(51) Gebruiksaanwijzingen.
Haat u ze ook zo? Die
gebruiksaanwijzingen. De meest moordlustige en kwaadaardige gevoelens komen bij
mij op als ik weer eens noodgedwongen zo’n boekwerk ter hand moet nemen.
Dat gebeurt zeker en vast als ik weer eens een nieuw elektrisch, dan wel
elektronisch apparaat, heb moeten aanschaffen. Zo ben ik dan sinds een poosje
in het twijfelachtige en gelukkige bezit van een dvd-speler. U kent zo ’n
ding vast wel. Schijfje erin en hoepla, film afspelen. Heerlijk lijkt het.
“Ja aan m’n hoela!” Niks ervan! Geen gedoe meer met
allerhande soorten en veel plaats innemende cassettes voor de videobanden. Nou
staat dat peperdure ding, want het was voorwaar niet de goedkoopste, al een
poosje in mijn huiskamer. Het is een Philips, dus niet een of ander Koreaans,
dan wel een apparaat uit ‘Verweggisstan,’ met dito handleiding in
mooie maar onleesbare krulletters. Nee, niets van dat alles, een keurig boekje.
‘Handleiding’ staat erop in het Nederlands. Ook de tekst is 100
procent Nederlands, een taal die ik toch een beetje onder de knie mag weten te
hebben. Niet dat ik nou zó geleerd ben, maar na de middelbare school is
zelfs een universitaire studie niet helemaal voor niets geweest. Toch moet ik u
eerlijk verklappen: ik snap geen barst van die handleidingen. Helemaal niets.
Ik heb namelijk geen hogere elektronica gestudeerd, want dat heb je er mijns
inziens toch wel echt voor nodig, om er een beetje wegwijs uit te kunnen en
zoveel ingenieurs heb ik ook niet direct voorhanden, die mij terzijde kunnen
staan.
Ik wil verdorie niks meer
en niks minder ermee doen, dan datgene wat je normaliter zou moeten kunnen doen
met zo’n ding. Namelijk een film afspelen. Meer niet en zeker niet
minder. Zelfs films ermee opnemen, wat dat ding ook nog pretendeert te kunnen,
hoeft voor mij in eerste instantie ook nog niet. Zoveel is er nou ook weer niet
op onze nationale televisie te bewonderen. Maar zelfs zoiets simpels is mij tot
op heden nog niet gelukt. Ja, met behulp van een goedwillende buurman die zijn
verwondering erover uitsprak, hoe moeilijk een dergelijk apparaat wel niet is
en wat het allemaal niet voor mogelijkheden biedt. Maar ook hij, een technicus
nota bene, had meer dan een half uur nodig alvorens het ding presteerde wat het
zou moeten doen. Maar goed, dat was alweer een poosje geleden. Gisterenavond
zat ik uit pure frustratie dat bijbehorende boekwerk weer eens door te nemen.
Bijna ZEVENTIG pagina’s op A-5 formaat, in een dermate letter dat ik mijn
bril wel degelijk nodig had, om het überhaupt te kunnen lezen! Terwijl ik
aanvankelijk simpelweg zocht naar een paar knoppen op de bijbehorende
afstandsbediening (in het Engels) en zelfs dat is geen barrière voor
mij. Maar niets van een dergelijks iets was te vinden, waarmee het probleem was
op te lossen. Ja, knoppen volop, maar zonder aanwijzingen. Wel met symbooltje
en het woord: “Off-On” en “Play.” Zou genoeg moeten
zijn nietwaar? Nou, vergeet het maar. Het werd dus noodgedwongen ‘Knevel
en van den Brink,’ daar gaat dan je vrijdagavond!
Zo heb ik vaak ruzie met
die gebruiksaanwijzingen, ook die van mobiele telefoons. Complete technische
verhandelingen en dat ik alleen maar wil bellen en gebeld te kunnen worden. Ik
hoef niet te weten of de aandelen van United Steel in God mag weten op welke
beurs met een kwart procent zijn gedaald of gestegen. Ik heb ze toch niet.
Fotograferen? Prachtig! Heb ik ook een apparaat voor! Dus al die ‘toeters
en bellen’ zijn alleen maar ballast, althans voor mij. Toch zou ik wel
eens die lui willen spreken en willen zien, die lui namelijk die de
gebruiksaanwijzingen maken c.q. samenstellen. Wat voor wereldvreemde en van de
‘ratten gebeten idioten’ moeten dat wel niet zijn. Freaks moeten
het zijn, kan niet anders! Wellicht met een hoog I.Q. maar een verdomd laag
E.Q…! Geen enkel gevoel van empathie, geen enkel begrip voor mensen die
niet zo technisch zijn als zij. Idioten die alleen maar in vakjargon kunnen
spreken, denken en schrijven. Maar geen enkel gevoel hebben voor de gewone consument,
die zij waarschijnlijk betitelen als een stelletje imbeciele dombo’s. Zo
gaat het met de gebruiksaanwijzing voor welhaast elk apparaat waar meer dan een
knop aanzit. Langzaam maar zeker ga je jezelf afvragen of je nou werkelijk zo
dom bent, of dat het meerdere mensen ook zo vergaat. Ik ken er diverse,
tenminste in mijn naaste omgeving, die soms net zo vloeken en tieren op die
apparaten als ik. Pure frustratie! Heeft u soms ook wel eens ruzie met een
geavanceerd apparaat en een dito op een telefoonboek gelijkende
gebruiksaanwijzing? Laat het eens weten! Kunnen we de fabrikanten eens
aanschrijven, wie weet helpt het!
Silvia
Videler.
(52) En… dan gaan we naar de
speeltuin.
Dat
zijn slechts een paar woorden uit de eerste regels van een liedje uit lang
vervlogen tijden. Voor velen van de wat ouderen een heel bekend begrip, die
speeltuin. Minstens met enkele schommels, een paar wippen, een apparaat waaraan
je aan moest draaien en dan ging het hele gevaarte, waar je in kon plaatsnemen,
in de rondte tollen. De topper was natuurlijk de hoge glijbaan, hoe hoger, hoe
spannender. Soms waren er wel met een drietal trappen alvorens je op tophoogte
was aangekomen. Een enkele keer was het voor sommigen te hoog en die kinderen
gingen dan veelal onder gejoel van de wat grotere kinderen of de
‘durfals’ weer tegen de stroom in, de trap af. Dan de kabelbaan,
een instrument waaraan je moest gaan hangen, je beide handen hield je dan
stevig omklemd aan een tweetal handvatten, die aan een katrol zaten en vanaf
een redelijke hoogte gleed je dan met een ‘rotvaart’ naar het
lagerliggende eindpunt. Om met een grote plof met je voeten in een zandkuil
terecht te komen.
Speeltuin
Café De Zeven Heuveltjes
Die speeltuinen leken nog
het meest op sommige kermisattracties. Alleen in speeltuinen moest je zelf met
(soms aardig wat) lichaamsinspanning de benodigde apparatuur aan de gang
krijgen. Voor die bewaakte speeltuinen, voor zover ik mij herinner, moest een klein
bedragje worden betaald als entree. Terecht ook, want degene die hier toezicht
hield moest tenslotte ook betaald worden, alsmede was er een zogenaamde eerste
hulppost aanwezig. Eigenlijk niet veel meer dan een grote verbanddoos en erg
veel pleisters, maar het gaf de ouders toch enige geruststelling. Want waar
vind je ze nog, die uitspanningen met een speeltuin? Of zelfs die speeltuinen
in de wijken? Ja, die waren er ook. Ik herinner me zelfs een vrij grote
speeltuin mét bewaking (toezicht) in het Valkenberg. Dat was best een
vrij grote speeltuin, toen tenminste in de ogen van de kinderen, met allerlei
speeltuig en attributen.
Helemaal het einde was de
speeltuin naast Café De Zeven Heuveltjes, aan de Galderseweg. Dat was
een ‘uitje’ wat je als kind niet gauw vergat. Met de fiets naar
Meersel Dreef, onderweg een glaasje prik bij de Zeven Heuveltjes en hup…
de speeltuin in en om dan weer even verder in Meersel Dreef zelf, de grotere
speeltuin in te lopen die naast het klooster was gelegen en er nu nóg
ligt! Ook veel horecabedrijven, gelegen aan doorgaande wegen hadden vaak een
speeltuin. De ouders konden dan rustig in de zaak of ’s zomers op het
terrasje plaatsnemen en de kinderen konden zich dan heerlijk uitleven in de
speeltuin van het desbetreffende bedrijf. Ideaal voor ouders én
kinderen. Rondom Breda waren er best wel een paar te vinden en je behoefde er
geen auto voor te hebben om die gelegenheden, zeker bij mooi weer, met de fiets
te bereiken. Het waren echte dagjes uit en alleszins betaalbaar. Dat er ook
druk gebruik van werd gemaakt, was een feit. Maar waar zijn de meeste van die
gelegenheden met speeltuin, of waar zijn al die op zich zelfstaande speeltuinen
gebleven?
Negen van de tien zijn
verdwenen. Er zijn er nog enkelen, onder andere in Twente, maar ook daar te
zoeken met een ‘kaarslichtje.’ Speeltuinen zijn vervangen door
pretparken. Hele dure en zeer geavanceerde parken met buitengewoon
gecompliceerde apparatuur, waarachter zich een volledig gecomputeriseerd
gebeuren bevindt, die de zaak laat draaien, vliegen en rollen. Toegangsprijzen
zo hoog, waarvan je de ‘haren ten berge’ rijzen. Parkeerkosten die
je soms moet betalen waarvoor een overdekte parkeergarage zich soms zou
schamen. Alhoewel de beheerders van die dingen daar overigens weinig last van
schijnen te hebben. De prijzen van de friet, kroketten, ijsjes en andere
versnaperingen doen je soms denken aan een ‘zes sterren’ cafetaria.
O, die bestaan niet zult u zeggen! Neen, dat klopt, maar het prijsniveau helaas
wel! Eigenlijk ben ik nu wel erg ouderwets bezig nietwaar, want welk kind is
nou nog tevreden met een frietje, kroket en een ijsje? Dat is dus helemaal fout
en niet ‘cool’ of ‘gaaf.’ Neen, voor kinderen moet het
nú minstens friet met saté zijn of een driedubbele hamburger, dat
ijsje moet een sorbet zijn en dat glaasje prik? Kom zeg, prik? Liever een
mixdrankje of een energiedrankje van vier maal de prijs die je er in de winkel
voor betaalt. Uitgaande van man, vrouw en twee kinderen. Erg traditioneel
nietwaar? Tja, wat moet je anders, de ‘commune’ is uit. Het gezin
met vier, vijf, zes kinderen wordt nu als a-sociaal bezien. Nee, wacht, we doen
het anders: Jaap-Jan, gescheiden, met zijn vriendin, die ook één
kind heeft. Dat samen met de twee kinderen van Jaap-Jan, die hij een dagje
‘mag hebben,’ zodat de ex van Jaap-Jan, Miranda, met haar nieuwe
vriend, zonder kinderen eens lekker kunnen gaan ‘brainstormen.’
Natuurlijk vóór de aerobic en fitnesslessen die ze samen volgen.
Dus Jaap-Jan en zijn ‘vlam’ met die drie ‘koters’ een
dagje naar de speeltuin van de een-en-twintigste-eeuw. Natuurlijk mét de
auto en na afloop uitgebreid naar de een of andere fast-food-keten. Niet gezond
maar wel, o, zo gemakkelijk, nietwaar! Kosten: 200 euro all in! Overdreven?:
nee hoor. Het is me onlangs uitvoerig voorgerekend door een liefhebbende vader
die met kroost en aanhang een dagje naar de…, ja, vul maar in, gingen.
Mensen waar zijn we mee bezig? Eén dagje ontspannen, nou ja,
ontspannen?: 200 euro. Kassa!
Toch maar naar die
speeltuin weer terug? “Kan niet!” Die zijn er bijna niet meer. Die
enkeling die er nog te vinden is daar trekt de jeugd hun neus massaal voor op.
Je zult je vriendjes en vriendinnetjes horen als je moet opbiechten dat je naar
de speeltuin bent geweest. Ze zien je aankomen! en de enkele uitspanning
(horecazaak) die er nog wel een heeft, die wordt als oubollig geboekstaafd.
Inderdaad, sommigen hebben ook nog van die Smyrnakleedjes op tafel liggen ook.
Als laatste blijk van de vaste wil én drang tot overleven, om zodoende
nog besparend bezig te zijn. Ik geef die paar ‘laatste der
Mohikanen’ nog enkele jaren en dan is het voorgoed passé. Dan is
het begrip speeltuin alleen nog maar invulbaar met woorden als: Efteling,
Walibi, Fantasialand, Dolfinarium, DisneyLand enzovoorts. Wat zal de volgende
generatie in haar ‘eisenpakket’ hebben, alvorens ze tevreden zijn
ten aanzien van een dagje uit?
Silvia
Videler.
(53) De psychologie in de
schaaksport.
In een eerder artikel van
mij had ik het al eens ter sprake gebracht: “De psychologie in de
schaaksport.” Ik wil hier in eerste instantie een ander soort bekende
situatie nader belichten. Let wel: het is een eigen visie, zeker geen
wetenschappelijk verhaal. Vooral in de voetballerij is de psychologie een
veelvoorkomend verschijnsel. Met name in het betaalde voetbal kun je spreken
van ‘schering en inslag.’ Het belang om een wedstrijd te winnen is
tegenwoordig dermate groot, dat naast het goed kunnen voetballen er ook wel
eens andere middelen worden gehanteerd, om door middel van zeg maar: ‘psychologische
oorlogvoering’ het verloop
van de wedstrijd te beïnvloeden, om zodoende met de winst ‘aan de
haal te gaan.’ Denk in eerste instantie maar eens aan de zogenaamde
‘twaalfde man!’ Het gebeurt maar al te vaak dat er zomaar ineens
een opstootje is tussen twee spelers. Als toeschouwer denk je dan dat het door
een bepaalde overtreding komt die is gemaakt. Maar dikwijls zijn er al bepaalde
dingen tussen deze twee ‘heren’ aan voorafgegaan. Er wordt in het
veld namelijk druk gepraat, wat op de tribunes uiteraard niet te horen is. Ik
noem een bepaalde situatie, welke in de werkelijkheid zeker ook voorkomt. Een
mandekker in het veld zegt maar al te vaak tegen zijn directe tegenstander de
meest onaangename dingen tegen hem, als bijvoorbeeld, een beetje grof gezegd,
maar het gebeurt: “hé klootzak, als je probeert mij te passeren
schop ik je helemaal wezenloos!” Dat hoor je op de tribune dus niet. Bij
een volgende confrontatie met dezelfde mandekker wordt er weer een andere
verwensing ‘gelanceerd.’ Deze mandekker probeert zijn tegenstander
dus op de ‘kast’ te krijgen met zijn uitspraken en daardoor zoveel
invloed uit te oefenen, dat zijn spel hieronder te lijden zal hebben.
De belangen zijn heel
groot, dus elke mogelijkheid wendt men aan om de wedstrijd daardoor te
beïnvloeden. Vaak gaat het in een wedstrijd maar om één
doelpunt verschil. Doordat zijn tegenstander behoorlijk op de
‘kast’ is gejaagd kan zoiets net de ‘druppel’ zijn,
waardoor de wedstrijd door de een of de ander wordt verloren of gewonnen. Want
een gemaakt doelpunt hangt van veel ‘toevalligheden’ aan elkaar!
Wedstrijd:
Garry Kasparov tegen Judit Polgar
Als er zo’n aantal
verwensingen naar iemands kop zijn geslingerd wordt het de speler wel eens te
machtig en grijpt dan in. Vaak gebeurt dat spontaan en onverwacht. Hij is het
zat en dan heb je de ‘poppen aan het dansen,’ want de
scheidsrechter geeft terstond geel en vaak zelfs rood! De scheidsrechter weet
immers niet wat er vooraf allemaal gaande was. Hij constateert op dat moment
een niet aanvaardbaar voorval. Dan heeft deze mandekker zijn zin en zal de
wedstrijd voor hem verder meestal wel een gunstig einde kennen en stiekem
‘lachen in zijn vuistje.’ Dat dit zéér onsportief is
lijkt mij vanzelfsprekend. Ze zeggen wel eens: “in de liefde en oorlog is
alles geoorloofd.” Dat is hier dan juist van toepassing, want voetbal
lijkt tegenwoordig verdacht veel op oorlog! Tot zover een situatie uit de
voetbalwereld. Nu ken ik zelf veel situaties die ook in de schaaksport
voorkomen, immers ik heb het ‘aan den lijve’ ondervonden. Mijn
persoonlijke instelling was altijd: gewoon rustig plaatsnemen
‘achter’ het schaakbord, je tegenstander een prettige wedstrijd
toewensen en beginnen met de openingszet. Zo deed ik dat en ook wel de meeste
anderen. Een normale gang van zaken dus. Doch tijdens zo’n partij
gebeurde er toch wel dingen die mijn concentratie behoorlijk konden
beïnvloeden. Of de tegenstander dat bewust deed was moeilijk te
beoordelen, maar bij sommigen was het echt wel doorzichtig. Als je een
wedstrijd speelde in extern verband had je meestal een tegenstander van gelijk
niveau. Je zou dan ook kunnen zeggen dat een remise in deze wedstrijd het meest
voor de hand zou liggen. Een goede concentratie is heel belangrijk en als deze
voortdurend wordt verstoord door het gedrag van je tegenstander, kan dit
foutief voor je aflopen. De meest irritante voorvallen zal ik even vermelden:
Iemand loopt regelmatig,
tijdens het spel, van zijn bord weg om met omstanders een praatje te maken. Er
zijn er zelfs bij die aan ‘vrienden’ van hen, tussendoor om raad
vragen hoe verder te handelen in de partij waar hij mee bezig is. “Ga
daar maar eens aanstaan!” Vroeger werd er veel gerookt aan tafel en er
waren erbij die zaten niet te roken maar te stomen! Er waren er ook bij die
naar mijn mening doelbewust rook in mijn gezicht zaten te blazen. Over
beïnvloeding gesproken! Dan nu een zéér psychologische beïnvloeding:
als ik aan zet was, ging ik meestal zeer geconcentreerd over het bord hangen om
mijn vervolg voor te bereiden, nadenken zeg maar. Dan voelde ik vaak dat mijn
tegenstander op een zeer doordringende manier naar mij zat te kijken. Als ik dat
voelde en plots naar hem keek, draaide hij terstond zijn hoofd naar een andere
kant toe. Dat dit ten koste van de concentratie gaat behoeft geen verder
betoog. In de professionele schaakwereld wordt daar flink misbruik van gemaakt.
Neem bijvoorbeeld Judit Polgar uit Hongarije (geboren in 1976). Zij is
momenteel de beste schaakster van de wereld. Zij staat er zelfs om bekend dit
bij al haar tegenstanders(sters) te doen. Ze zit als het ware tijdens de gehele
partij je aan te staren. Dat je daar ‘bloednerveus’ van wordt laat
zich raden! (zie foto).
Judit
Polgar (Hongarije)
Er zijn ook mensen die
kunnen beslist niet stilzitten. In veel gevallen kunnen ze dat natuurlijk niet
helpen, maar bevorderlijk is dat niet voor je concentratie. Of men zit
voortdurend te kuchen en noem maar op. Wat ik ook altijd heel irritant vond,
was dat er een aantal mensen zowat in je nek stonden te ‘hijgen,’
die naar je partij stonden te kijken, uit belangstelling heet dat.
Tenslotte wil ik nog een
ander voorval vertellen dat me eens overkwam in een wedstrijd om het Bredaas
kampioenschap. Mijn tegenstander wist met een pion van hem zowel een paard als
loper tegelijkertijd aan te vallen. Normaal gesproken verlies je dan bij de
volgende zet een van deze twee gelijkwaardige belangrijke stukken en kun je het
verder wel vergeten. Na die ‘fantastische’ zet van hem stond hij op
en ging in alle vreugde bij de omstanders al ‘glunderend uitlatend’
en zeer hoorbaar voor mij aan iedereen vertellen dat hij een stuk ging
veroveren en de partij vast en zeker zou gaan winnen. Ja, ik had min of meer
wel een fout gemaakt natuurlijk. Doch, ik ging zeer goed zitten nadenken of er
mogelijk nog iets voor mij uit te halen viel. Ik weet nog dat ik minstens een
half uur heb zitten nadenken om iets speciaals te vinden en… toen zag ik
ineens iets: ik zag een combinatie die na zo’n zet of tien later naar
schaakmat zou leiden. Het lijkt misschien onvoorstelbaar, maar ik ging mijn dame
offeren en dat was het begin van het einde voor hem. In eerste instantie
begreep hij totaal niks van die zet, maar toch kwam hij er wel snel achter dat
het juist voor hem fout ging aflopen. Ik heb nog nooit iemand gezien, die zo
snel van humeur veranderde als hij.
In de schaaksport is het
de goede gewoonte dat je je nooit schaakmat laat zetten. Je geeft je van te
voren al gewonnen. Dat is goed voor je eigen eer! Maar mijn tegenstander was zo
verbouwereerd dat ik met mijn zeer uitgekiende combinatie hem verder van het
bord ‘veegde,’ dat hij zich gewoon schaakmat liet zetten en het
daarna nog steeds niet kon geloven, dat hij de partij had verloren. Hij bleef
maar kijken… en kijken naar zijn matstelling. Uiteraard heeft hij mij ook
niet gefeliciteerd. Maar dat maakte mij geen ‘moer’ uit. Ik had hem
een lesje geleerd in effectiviteit en dat gaf mij meer voldoening dan een
geweigerd slap handdrukje. Bij een volgende confrontatie met hem, merkte ik dat
hij toch wat meer ontzag toonde voor mijn speelwijze en zich ook meer gedeisd
hield. Het hield ook gelijk in dat hij nimmer meer van mij wist te winnen. Het
zou toeval kunnen zijn, maar het werkte wel psychologisch gezien in mijn
voordeel! Ik bedoel maar te zeggen dat zulke dingen ook in de schaaksport
voorkomen en dat maakt het juist toch wel heel aantrekkelijk. Je begint aan een
partij, maar weet nooit hoe deze zal aflopen.
Wat mij vroeger ook altijd
opviel is dat er rondom de voetbalvelden veel bekende mensen van mij daar
aanwezig waren die de schaaksport beoefenden. Ik vroeg me wel eens af hoe dat
kwam. Want ook ik was een schaker en tevens voetballiefhebber. Maar er is best
wel een link te leggen. Je zou het voetbal ook wel met een soort van
schaakwedstrijd kunnen vergelijken, maar dan met levende ‘pionnen’
op het veld. Waarbij de Koning de keeper is, de Dame de midvoor, de Torens de
vleugelspelers, de Paarden en Lopers de belangrijke middenvelders en de pionnen
de overige voetballers op het veld. Overeenkomsten zijn er dus wel en daarom
denk ik dat er veel schaakliefhebbers rondom de voetbalvelden waren en nog wel
zijn. Het verhaal over de psychologie in de schaaksport is bij lange na nog
niet af. Uiteraard zijn er nog vele dingen te vertellen die best wel
interessant zijn voor publicatie. In een vervolg zal ik daar nog nader op
terugkomen. Ik ken ook nog vele leuke voorvallen en zal ook steeds een link
leggen met de voetbalsport, want de overeenkomsten zijn zeker groot te noemen.
Tot een volgende keer.
Kees
Wittenbols.
54. Winkelen in Breda, anno 1970
We schrijven: Breda
september 1970. Een prachtige nazomerdag en ondergetekende met een
medeopvarende, die ook in het Bredase woonachtig was, hadden net in Rotterdam
het majestueuze passagiersschip de s.s. Rotterdam verlaten na een lange reis.
Eigenlijk waren het een aantal reizen achter elkaar, steeds weer vanuit New
York ging het schip voor zeven, elf of achttien dagen een cruise maken in de
Caribische wateren. We waren ongeveer een half jaar weg geweest en hadden in
dat half jaar een groot aantal cruisereizen gemaakt. Zoals dat gaat met
cruisereizen en vakantiereizen, de zaterdagen en de zondagen zijn haast met
niets te onderscheiden van de andere dagen. Zeker niet op een schip, om het
even of het nou een vrachtboot of een passagiersschip is. Het werk ging elke
dag door en ook op de net ingestelde vrije zaterdag, als wel op de zondag werd
er dus doorgewerkt. Het enige waar we het aan merkten was een zaterdag en/of
zondagtoeslag bij je salarisafrekening. Zo waren er voor opvarenden nog wel
andere emolumenten, extraatjes. Zoals een lange reistoelage én wat ook
voor mij gold een dagelijkse terugkeer van een zogenaamde
‘overtime.’ Dat hield in, dat je de dagen op zee tenminste een tot
twee uren per dag langer werkzaam was, dan de officieel voorgeschreven acht
uren. Deze extra tijd werd dus als ‘overwerk’ later verrekend, c.q.
uitbetaald. Gelukkig hield men de uurtjes die ik geslapen had tijdens werktijd
nimmer in, anders was ik er aan tekort gekomen!
Maar dat waren niet de
enige verdiensten, wij hadden op het ‘office’ van het schip een
leuke bijverdienste ontwikkeld, zo leuk zelfs dat die bijverdienste soms zo
hoog was dat het de normale gage, het loon, in hoogte oversteeg. Voor allerlei
diensten en gunsten werden wij ruimschoots, althans in sommige gevallen,
betaald. Zo herinner ik mij een querulant van het zuiverste water. Het was een
bekende passagier. Maar altijd klagen en ruziemaken om de minste dingen. Totdat…
ja, totdat het eens zwaar, zeer zwaar stormde. Bijna iedereen lag plat op zijn
bed met een of andere vorm van zeeziekte, of probeerden zich al ‘groen en
geel’ staande te houden en zich waggelend voort te bewegen, van toiletpot
naar toiletpot. Zo ook deze zeer nare passagier, die ons al vaak tot wanhoop
had gedreven met zijn absurde eisen en verlangens. Hij smeekte ons om een
aantal zeeziektepillen, welke wij normaliter dan ook in grote en voldoende mate
in voorraad hadden en gratis uitdeelden, indien gewenst. Erg veel
inbeeldingsvermogen zal u er niet voor nodig hebben dat wij, mijn collegaatje
en ik de man antwoordden, dat we helemáál uitverkocht waren. De
storm had dan ook al bijzonder lang aangehouden en inderdaad waren er honderden
verzoeken geweest om dit soort pillen. Dus het een en ander klonk ook heel
geloofwaardig. De man had het niet meer! Zonder dat dit overigens met mijn
collegaatje was afgesproken, herinnerde een van ons dat wij wellicht nog wel
wat hadden van onze eigen voorraad, zij het dat die op onze hut lag en niet op
het kantoor.
Maar… gezien de
weersomstandigheden én de vooruitzichten, dachten wij die pillen zelf ook
nog wel nodig te hebben! De man kreunde van ellende. Totdat hij onze
‘pokerfaces’ ontwaarde en begreep dat wij weinig tot geen
medelijden konden of wilden opbrengen. Wat doet, of liever gezegd: wat deed de
man in kwestie? Hij trok de ‘knip’ en begreep ook wel dat briefjes
van $ 1 of $ 10 ons weinig zouden imponeren en de man begon gelijk met
‘grof geschut’ en trok een $ 100 biljet. Kijk, dat veranderde de
zaak en een van ons was bereid om even naar de eigen kwartieren te lopen,
ondanks het vervaarlijk heen en weer slingeren van het schip, om de gewenste
pillen te halen. Kijk, dat was één voorbeeld van hoe onze
voorraden ‘pecunia’ konden worden aangevuld. Daarnaast waren er nog
veel en veel meer en natuurlijk niet te vergeten de ‘pot’ ofwel de
fooienpot. Het meest geliefde meubelstukje van ons kantoor. We vereerden en
aaiden dat ding nog nét niet. Maar wekelijks was het een stil en
gnuivend gebeuren, als we het office hadden gesloten en we de
‘buit’ eerlijk verdeelden. Elders had ik al eens geschreven dat het
leven aan boord uitermate goedkoop was. Eten en drinken was sowieso al gratis
en alle andere geneugten des levens waren of taxfree of wel zodanig laag
geprijsd, dat het nimmer een ‘bres’ sloeg in je portemonnee.
Ook maakten wij ons wel
eens ‘schuldig,’ ach, dat is een te groot woord. Laten we zeggen:
we handelden wel eens met wat bedrijfjes her en der in menige haven. Import en
export heet dat dan, alleen er werden nooit of te nimmer formulieren voor
ingevuld, noch statistieken van bijgehouden. Hele erge
‘braverikken’ zouden het wellicht wel eens smokkel kunnen noemen,
maar dat is ook al weer zo’n beladen woord. Verdovende middelen waren wel
bekend, maar daar hielden wij ons nooit ofte nimmer mee bezig. Of je zou whisky
en dergelijke een verdovend middel willen noemen. Nou dat ging ons dus
duidelijk te ver, want we waren geen lid van de ‘blauwe knoop.’
Hadden er overigens ook geen van allen aspiraties voor het ooit te worden!
Zodoende werden onze ‘knippen’ naast al het andere nog eens extra
gevuld. Kortom na een half jaar ploeteren en afzien (“hi hi”), kon
je een aardige duit gespaard hebben en toch niks tekort gekomen zijn.
Als dan het grote moment
aanbrak dat Rotterdam in zicht kwam, dan was het tijd voor de eindafrekening!
Dat ging indertijd allemaal nog handmatig én op kantoor én
‘handje contantje!’ Die goeie ouwe tijd! Na ons gevoel waren we dan
‘loaded,’ beladen met geld en na het zogenaamde afmonsteren ging je
dus huiswaarts en genieten van een maand of twee verlof, tot de volgende
periode van varen weer zou aanbreken. Samen met een jongeman, die werkzaam was
in een andere tak van dienst, besloot ik toen met een taxi van de
Wilhelminakade te Rotterdam naar Breda te rijden. Ach, je was jong en een
beetje dom en bravoure was ons uiteraard ook niet vreemd en taxi’s waren
hét vervoermiddel bij uitstek. Zeker als je veel spulletjes bij je had
en na een half jaar kun je aardig wat verzamelen en dan is de tram, trein en
bus toch echt geen optie. Er was echter een probleem. Normaal gesproken tijdens
je werk was je keurig gekleed in het voorgeschreven uniform. Ik had ze in drie
soorten. Donker gekleurd voor in de gematigde gebieden, wit voor in de tropen
en dan had je ook nog een gala-uniform. Van dat laatste had je overigens meer
last dan plezier, want je droeg het amper en moest het altijd maar
‘meezeulen.’ Wat was dan het probleem? Nog geen twee weken daarvoor
was ik in contact gekomen met een familie op de Dominicaanse republiek. Straat-
en straatarm! Ik zal u het verhaal besparen, maar het was echt in en in triest.
Toch waren wij al zo door de ‘wol geverfd’ dat we ons heus niet
lieten vangen door het eerste de beste zielige verhaal. Maar dit was
écht en gecontroleerd. Per saldo had ik bijna al mijn kleren en nog wat
anders aan die familie weggegeven en ook enkele andere opvarenden hadden dat
gedaan, waaronder die jongeman uit Breda.
Zo kwamen wij dus in Breda
aan met de Rotterdamse taxi. Heel veel geld op zak, twee koffers elk, doch
zonder normale kleren, alleen wat uniformen en leuke dingen, maar amper ondergoed
of een beetje fatsoenlijke kleding. Gedurende de taxirit hadden we al besloten
dat we zo niet bij onze respectievelijke ouders aan konden komen. Want anders
was er maar één alternatief voor mij en dat was met mijn moeder
de stad in moeten, om kleren te gaan kopen. Zelfs mijn ergste vijanden gunde ik
zoiets nog niet, dus laat staan mezelf. We gaven de taxichauffeur dus de
opdracht ons naar een tweetal goede en bekende kledingzaken te rijden in Breda
en we zouden onszelf wel eens goed in het nieuw steken. Geld genoeg en een
beetje pochen was ook nooit weg! Ik was echter op dat moment niet in uniform
maar gekleed in een T-shirt en een spijkerbroek en droeg tevens een paar
goedkope Indiasche tenenslippers. Niet bepaald een chique thuiskomen na een
half jaar in de rang van onderofficier wel? In de winkel aangekomen had ik
binnen de kortste keren een hele nieuwe garderobe bij elkaar gesprokkeld. De
rekening was ver boven de 1.500 gulden en ik legde met een royaal gebaar vanuit
een zeer wel gevulde portefeuille, twee briefjes van duizend gulden op de
toonbank. Het zal wel de jeugdige overmoed geweest zijn, maar ik moest zonodig
die portefeuille wel even goed tonen. Er zaten namelijk een grote stapel
dollarbiljetten in, alsmede nog wat Engels geld, best een redelijk aantal
briefjes van duizend en diverse honderdjes. Let wel, we schrijven: 1970! Zowat
38 jaar geleden! Twee jongelui in T-shirt en spijkerbroek, die ieder voor een
ruime 1000 en respectievelijk 1500 gulden aan kleding komen halen en met zoveel
poen op zak. Dat kon geen zuivere koffie zijn dacht de 1e bediende en ik zag
dat hij in overleg ging met een meerdere. Hij kwam terug naar de kassa, annex
toonbank en gaf me te verstaan met huichelachtig gezicht, dat de briefjes van
duizend even gecontroleerd moesten worden, daarbij een onsamenhangend verhaal
vertellend van pas gesignaleerde valsmunterij en verder wat ‘bla
bla.’
Maar ik had het allang
door, de politie werd gebeld en ze probeerden ons aan de praat te houden. Ik
genoot! Na slechts enkele minuten stapten er twee heren binnen, waarvan een
persoon die chronisch verkouden was, ik nog op afstand kon ruiken, dat het
rechercheurs waren en zij stapten kordaat op mij toe. Maar gezien mijn houding
én uitstraling en hoe ik keek, zag ik al dat ze wat voorzichtiger
werden. Mijn ‘smoelwerk’ stond tenminste niet in het
politieblaadje, dat was zeker en kennen deden ze me ook niet. Maar toch na wat
uitleg vroegen ze me wie ik was, of ik me wilde of kon legitimeren, hetgeen
toen nog niet verplicht was. We stelden ze gerust en zeiden hen de waarheid,
niks meer en niks minder. Op de vraag naar legitimatie toonde ik hen mijn
Amerikaans rijbewijs, een Mexicaans rijbewijs, mijn zogenaamde
‘landingspermit,’ dat is een I.D. voor opvarenden om de wal op te
kunnen. Mijn eigen normale Nederlandse paspoort, vol met stempels, mijn
monsterboekje en mijn A-vliegbrevet. In die tijd kon ik het nog bekostigen en
heb één jaar een geldig brevet gehad voor een
tweepersoonsvliegtuigje. Helaas werd het door verplichte vlieguren die je moest
vliegen onbetaalbaar. Maar op dat moment was het ook een identiteitsbewijs
mét foto! Daarna gaf ik ze de afrekening te zien van de maatschappij en
misschien heeft een der brave politie mannen op dat moment gedacht: had ik ook
maar doorgeleerd.
De morele overwinning was
natuurlijk geheel aan mijn maatje en mij, we genoten van dit spektakel en
tafereeltje. De kwalijke en wat al te voorzichtige middenstander had
ondertussen ook het een en ander ‘gesnopen’ en poogde zich in
allerlei bochten te wringen, om zich te verontschuldigen. De twee rechercheurs
gingen er al snel vandoor en ik ging één van hen even achterna en
zei hem: “u begrijpt dat deze ‘klerenverkoper’ (mooi woord
hé?) het nu kan vergeten! Wij gaan naar een volgende zaak en als ze
daarvandaan nu weer bellen, zeg dan…” Hij begreep ’t al en
wenste ons nog een fijne dag, maar waarschuwde ons nog wel even en terecht, het
wat rustiger aan te doen met dat vele geld. Nu, dat vele geld stond een dag
later dan ook al grotendeels op de bank, maar wij moesten toch de
‘klerenverkoper’ even een afstraffing geven en zeiden op
hoogmoedige toon: de handel zelf maar weer in de rekken terug te gaan hangen,
want wij zouden wel even naar een zaak gaan die onze klandizie wel zouden
appreciëren. Met een ruime vertraging, maar een bijzondere ervaring in
Breda rijker, kwamen we veel later dan gepland en van ‘top tot
teen’ in super nette en chique kleding, thuis. Om te gaan genieten van
twee maanden onbekommerde vakantie zonder uitzicht op zee.
Silvia
Videler.
(55) Het is ongelofelijk, hoeveel
gehuchten en buurtschappen er rond Breda zijn.
Met grote nieuwsgierigheid
ben ik de laatste tijd druk doende de schier onophoudelijke stroom verhalen van
hoofdredacteur Kees Wittenbols te lezen op de site: www.breda-en-alles-daaromheen.nl,
aangaande alle rond Breda liggende dorpen. Zeker de dorpen die ik goed ken
staan natuurlijk op mijn prioriteitenlijstje en het is leuk om zo het een en
ander te lezen over de dorpen waar je anders bijna nooit of te nimmer iets over
leest, laat staan er iets over kunt vinden. In sommige gevallen moest ik zelfs
even de kaart erbij halen om me weer een goede voorstelling te geven hoe en
waar een bepaald dorp dan wel precies ligt. Toen viel het me eigenlijk pas op
hoeveel namen er wel niet vermeld staan op een beetje kaart. Namen van
gehuchten, vlekken, onooglijke plaatsjes waar je in sommige gevallen amper van
gehoord hebt en die toch zo vlak bij Breda liggen. Bij nadere beschouwing ging
het veelal om buurtschappen en in een aantal gevallen ging het om gehuchten.
Buurtschappen vallen amper op, je rijdt er doorheen en hooguit kun je zien dat
er wat meer huizen en meestal boerderijen bij elkaar staan, dan elders het
geval is. Negen op tien dat er dan sprake is van een buurtschap met dikwijls
een naam bekend en veelal een naam die soms eeuwen en eeuwen oud is. Test uw
kennis maar eens en pak er een goede kaart bij, met zoveel mogelijk informatie.
U zult versteld staan hoeveel buurtschappen en gehuchten, waar men echt aan
voorbijrijdt, toch bestaan.
Via internet heb ik er zo
een aantal nagekeken en u zult verbaasd zijn dat het gegeven van buurtschappen
bij veel mensen leeft. Van bijna alle buurtschappen is wel iets te vinden.
Zullen we de denkbeeldige fiets eens ter hand nemen? Laten we starten op de
Ginnekenmarkt en zo via het lommerrijke Ulvenhout richting de grens rijden. Al
even voorbij de splitsing van de wegen naar Chaam en Strijbeek komt u het
eerste gehucht/buurtschap tegen: Notsel en dan net voor u Strijbeek bereikt
bent u het buurtschap Heerstaaijen gepasseerd. Net voor de grens in Strijbeek
gaat er een weg naar Galder, maar dat stukje waarvan iedereen denkt dat het
Galder heet, net voor de grens met Meersel Dreef, heet echter Kersel. Van
Kersel loopt er een weggetje naar het oude buurtschap Hazeldonk, nu inmiddels
alom bekend bij de filemelders, maar wat bijna geen mens weet is dat u dan toch
eerst de buurtschap Balleman passeert. Trouwens dat hele stukje tussen de oude
Napoleonsweg van Breda naar Rijsbergen, Zundert en Wernhout en de grens, liggen
nog heel wat buurtschappen. Vanuit Breda allemaal links gelegen van die weg.
Kaarschot net ten oosten van Rijsbergen, Breedstraat net iets ten zuidoosten
van datzelfde Rijsbergen. Vervolgens Wishagen, Klein Oekel, Altenaar en Oekel,
dan pas doemt Zundert weer op. Allemaal buurtschappen, links van de grote weg,
vanaf Breda gerekend. Ten zuidoosten van Zundert heb je dan nog Wildert en De
Maalbergen en steek je dan de weg over naar Achtmaal, dan kom je eerst nog in
het gehucht/buurtschap De Driehoek en achter het dorpje Achtmaal ligt dan ook
nog Hoogemoer, haast op de grens. In de driehoek Princenhage/Breda, Zundert en
Rucphen, vindt u nog tal van buurtschappen of gehuchtjes. Effen is eigenlijk al
een klein dorp en hoort niet in dit rijtje thuis, maar wel Tiggelt, vlak bij
Rijsbergen en wat te denken van het grotere gehucht Klein Zundert, maar dan
hebben we Stuivezand inmiddels al overgeslagen. Iets verder ligt Hulsdonk,
gevolgd door De Moeren, weer wat naar boven ligt nog Raamberg en meer richting
Rucphen vindt men de Zundertse Schijf en Vorenseinde. Afbuigen naar richting
Sprundel en even voorbij het dorp Sprundel komen we weer een boel
aardrijkskundige namen tegen, die ik tot voor kort ook niet voor mogelijk
hield. Alleen tussen Sprundel en Etten vinden we: Oosteind, Munnikeheide,
Brakkestraat, De Hil en wat noordelijk daarvan Vosdonk, Moleneind en Bremberg
en zo via de Rith bent u dan weer terug in Princenhage.
Neem bijvoorbeeld eens de
route via Ulvenhout naar Chaam. Al eens gehoord van Cauwelaar, Rakens en
Dassemus? U komt ze tegen als u richting Chaam rijdt. Richting Baarle-Nassau
wordt het echt bar en boos: Ginderdoor, Chaamdijk, Graven, Maaikant, Het Bosch,
Ulicoten, dit is trouwens meer een dorp voor Kees zijn serie. Maar dan komen er
nog plaatsen met de vreemde namen zoals: Oude Strumpt en Nieuwe Strumpt, Reuth,
Eikelenbos en nog veel meer. Tussen Bavel en Dorst kunt u nog vinden de namen
van de volgende buurtschappen: Eikberg, Bolberg en Tervoort en dat op die
enkele kilometers. Ten noorden van Breda wordt het al duidelijk veel en veel
minder: Attelaken bij Leur, De Briel ten noorden van Prinsenbeek en aan de
andere kant van de snelweg: Klein Overveld, intussen al lang ingenomen door de
Haagse Beemden. Tussen Terheijden en Breda lag en ligt het buurtschap Strikberg
en tussen Terheijden en Oosterhout vinden we dan nog Ter Aalst. Baarschot is
inmiddels een ‘voorstad’ van het grotere Dorst geworden, maar was
vroeger een zelfstandige buurtschap. Niet als gemeente natuurlijk, maar wel als
plaats op de kaart. Verder zijn er enkele buurtschappen rond Made zoals: Oude
Kerk, Stuyvezand, Hoogerheide, Heikant en Oud Drimmelen. Maar zonder compleet
te zijn kan ik stellen dat hoe noordelijker je komt hoe minder van dit soort
extreem kleine plaatsjes en buurtschappen men er vindt. Zou dat zijn wat het
Brabantse Platteland dan zo vriendelijk maakt? Het is in ieder geval totaal en
totaal anders dan in de rest van ons landje.
Silvia
Videler.
(56) Van de tribune geplukt.
Ja, zo heette in ieder
geval in 1979 de rubriek, die stond in het programmablad PRO-NAC, dat zowat
elke 14 dagen werd uitgegeven. Dit blad werd ruim vóór de aanvang
van elke thuiswedstrijd van NAC bij de ingang, door diverse medewerkers van
NAC, verkocht voor destijds de redelijke prijs á 2 gulden per boekje. Op
een zaterdagavond in 1979 speelde NAC een thuiswedstrijd tegen NEC uit
Nijmegen. NAC speelde in dat seizoen in de onderste regionen van de eredivisie.
Bij aanvang van deze wedstrijd stond NAC op de laatste plaats met 5 punten uit
13 wedstrijden. Het was nog de tijd van 2 punten per gewonnen wedstrijd. NEC
stond één plaats hoger met 8 punten. Het was een cruciale
wedstrijd voor NAC. Ze moesten winnen om aansluiting te krijgen met NEC. Gelukkig
gebeurde dat ook (vraag niet hoe?). Ze wonnen met 1-0. Het was een dieptepunt
voor NAC in die tijd, want er waren bij deze wedstrijd slechts 4.000
toeschouwers, waar ik er dus een van was. Toch had NAC beste wel wat
‘goeie’ voetballers in deze tijd. Maar ja, het moet toevallig maar
‘draaien’ hé. De volgende elf spelers stonden toen
opgesteld: Van Kelle (keeper), Krijnen, Dierckx, Joore, Dekker, Quaars,
Neeskens, Lokhoff, Vreijsen, De Schepper en van Gils.
Spelmoment
uit NAC-NEC (1979), met Ad Krijnen, op de achtergrond: Martin Vreijsen
Je zou toch zeggen dat je
met Bertus Quaars, Ton Lokhoff, Wanny van Gils, Edy de Schepper en Martin
Vreijsen toch een aantal voetballers in huis hebt, waarbij je toch zeker niet
in de onderste regionen behoeft te verblijven.
Maar om terug te komen op
dat blad PRO-NAC. Na elke thuiswedstrijd werd een willekeurige bezoeker
aangesproken en aan hem gevraagd of hij zijn mening wilde geven over de
bezochte wedstrijd. Deze keer viel mij deze eer te beurt. Allerlei vragen
werden er gesteld over de wedstrijd en genoteerd. Kortom: een echt interview.
Ook werd er nog ’n foto genomen. In de volgende uitgave van het boekje
was dan het hele relaas te ‘bewonderen.’ Dat boekje heb ik nu nog
steeds. Er werd gevraagd of ik de spelers die mee hadden gedaan een punt wilde
geven, tussen de 0 en 10. Het enige wat ik nu nog van die wedstrijd weet is,
dat ze als ‘leeuwen hadden gevochten’ om die overwinning te bereiken.
De wedstrijd was eigenlijk niet om aan te zien. Voor de moeite gaf ik bijna
iedereen maar een 7, ‘n enkele een 8. Het maakte verder toch niks uit.
Toen het nieuwe programmaboekje uitkwam, waar mijn relaas instond, moest NAC
spelen tegen MVV met dezelfde spelers als reeds eerder vernoemd. In MVV
voetbalden toen een aantal spelers die heden ten dage nog bekendheid hebben.
Wat dacht u van Bert van Marwijk! (trainer van Feyenoord) en verder nog Kees
Schapendonk en Jo Bonfrére (ex-bondscoach van Zuid-Korea). Maar MVV had op
dat moment ook slechts nog 10 punten uit 14 wedstrijden. In dat jaar waren het
wederom Ajax, Feyenoord en PSV die de dienst uitmaakten, maar… ook AZ
sprak ’n woordje mee. NAC speelde tegen MVV toen met 0-0 gelijk.
Enkele
spelers uit 1979:
Ik
herken er enkelen:
Van
rechts naar links: 1 = Wanny van Gils, 3 = Martin Vreijsen, 4 = Edy de
Schepper, 7 = Bertus Quaars, middenin = Ad Krijnen
Tenslotte werd mij nog
gevraagd welke spelers ik zou opstellen voor het Nederlands Elftal. Mijn
favoriete elftal zou er zo hebben moeten uitzien: in het doel: Piet Schrijvers.
Achter: Rien Poortvliet, Ruud Krol en Ernie Brandts (ook toevallig!: de huidige
trainer van NAC). Midden: Hugo Hovenkamp, Wim Jansen, Piet Wildschut en Johan
Neeskens. Voor: René v.d. Kerkhof, Kees Kist en Rob Rensenbrink. In
hetzelfde seizoen werd NAC in een uitwedstrijd tegen AZ nog met 7-0
‘opgerold.’ NAC eindigde in dit seizoen als derde van onder en handhaafde
zich in de Eredivisie. Helaas viel toen het ‘doek’ voor Vitesse en
Haarlem. Ook was er in oktober van dat seizoen nog die beruchte wedstrijd thuis
tegen Feyenoord. Tijdens deze wedstrijd kreeg grensrechter Henk Matena een
asbak tegen zijn hoofd geworpen en werd de wedstrijd, met een 2-2 stand,
gestaakt. In april werd deze wedstrijd toen uitgespeeld op een woensdagmiddag
zonder publiek. Martin Vreijsen wist toch nog een doelpunt te maken en NAC won
uiteindelijk met 3-2. Hiermede werd NAC behoed voor degradatie.
Kees
Wittenbols.
(57) Verplichte zwemles in het
sportfondsenbad.
Het is al weer een zeer
groot aantal jaren geleden. Ik herinner het me echter nog als de dag van
gisteren. Opeens werd op school medegedeeld dat de gymlessen tijdelijk zouden
vervallen en dat daarvoor in de plaats zwemlessen zouden komen, die gegeven
werden o.l.v. de leraar Lichamelijke Oefeningen, zoals dat toen althans heette
en wel in de plaatselijke Sportfondsenbad aan de Vierwindenstraat in Breda.
Hoegenaamd iedereen was blij, zij die al konden zwemmen en ook diegene die dat
nog niet konden. Ook ik was een van degenen die nog geen meter kon zwemmen en
niet dat ik het me niet kon veroorloven om naar het zwembad te gaan. Neen, de
reden was totaal, maar dan ook totaal anders. Blij was ik echter niet met deze
aankondiging! Ondanks mijn betrekkelijke leuke en avontuurlijke jeugd
mét liefdevolle ouders en komende uit: best een warm te noemen nest,
waren er toch een heleboel: ‘maren.’ Gelukkig kan ik er nu frank en
vrij over schrijven, doch toentertijd lagen de zaken wel wat gecompliceerder.
Ik schaamde mij erg voor mijn lichaam en het gaat te ver om hier op deze site
een volledige medische uitleg te geven en daarom zal ik volstaan dat mijn
lichaam toen althans, niet helemaal zo leek uit te groeien tot wat men
gevoeglijk mocht verwachten. Zo, da’s lekker cryptisch en daar moet u het
maar mee doen.
Maar wees gerust, vandaag
de dag en dat al tientallen jaren zwem ik als een otter, mag iedereen me zien,
ben ik zeer gelukkig dat er sauna’s bestaan en op vakantie is vaak menig
groot meer voor mij juist een uitdaging, om al zwemmende die andere kant van
dat meer eens te gaan bekijken. Dus: “alles is rech
gekomm’n,” zeggen ze hier in het ‘Noord’n,’ waar
ik nog woonachtig ben. Dankzij een briefje van de dokter hoefde ik al geruime
tijd niet meer mee te doen aan de gymlessen en nu dus ook niet aan de zwemlessen.
Maar toch, ik wilde zo dolgraag leren zwemmen, het leek me zó
fantastisch. De leraar L.O. was een persoon die verrekte weinig affiniteit had
met mensen, die om wat voor reden dan ook niet in staat waren aan zijn
sportieve eisen te voldoen, dus hij liet me volkomen links liggen. Dat was
overigens een wederzijdse houding. Tot mijn groot chagrijn moest ik echter wel
mee naar dat sportfondsenbad, elke week opnieuw en ‘mocht’ dan een
uur plaatsnemen boven op de tribune. Van daaruit toekijkend hoe mijn klasgenootjes
heerlijk spartelden en in sommige gevallen zwemles kregen. Vanaf die tribune
keek ik naar de schoolslag, de rugslag, het watertrappelen met beide vingertjes
een minuut lang in de hoogte, boven het waterpeil enzovoorts. Na verloop van
tijd had ik het theoretisch helemaal door en al spoedig waren er de zogenaamde
examens voor het bekende zwemdiploma-A. Ook dat tafereeltje mocht ik vanaf de
tribune aanschouwen, totdat ik ineens bezoek kreeg van een aardige man. Deze
ging naast me zitten en vroeg me of ik baalde?
Kijk dié had kaas
gegeten van psychologie en al heel snel waren we in gesprek. Ik had de man al
eerder gezien, hij was onderwijzer van een school voor moeilijk lerende
kinderen en had na ‘onze’ les het zwembad een uur voor zijn pupillen
ter beschikking. De meesten daarvan echter zwommen in het zogenaamde
kikkerbadje, een klein bassin, achter in het complex, links van het grote
zwembad. Daar stond het water amper een halve meter hoog en leerde men eerst
drijven. Als je dat kon werd je gepromoveerd en mocht je in het grote zwembad,
zij het eerst nog in het ondiepe gedeelte. Door middel van een groot touw was
dan het ondiepe van het diepe gescheiden, terwijl de bodem schuin daar afliep.
Het diepe gedeelte was naar mijn herinnering iets van 2,40 meter diep. Het
‘diepe’ werd pas toegankelijk voor de gediplomeerden, of zij die
net voor het diploma stonden en dan nog uiteraard onder toezicht. Ik had
begrepen dat er ook dagdelen waren dat men vrij kon zwemmen. Dat wil zeggen dat
er geen lessen waren en geen afgesproken groepen en dat men dan tegen betaling
vrij gebruik kon maken van het zwembad, net zoals bij een recreatiebad.
Maar terugkomende op deze
onderwijzer van het bijzonder onderwijs. Deze man had wel degelijk kaas gegeten
van psychologie en had meer karakter in zijn vingertopje dan ‘onze’
leraar lichamelijke opvoeding in zijn hele lijf. Nadat ik deze man na verloop
van tijd in vertrouwen had genomen. Ja zeg, dat ging zomaar niet. Bood hij me
aan op bepaalde tijden als het kon, lees: als er vrijwel verder niemand
aanwezig was en dat was maar een half uurtje per week, mij te leren zwemmen.
Enerzijds was ik erg blij, maar anderzijds had ik ook voor deze aardige en
begripvolle man aardig wat schaamte en angst te overwinnen. Maar, gelukkig hij won.
In ‘no time’ leerde hij me zwemmen, schoolslag, rugslag, borstslag,
onder water zwemmen, vlinderslag, het kon niet op. Ik bleek een geboren
waterrat. Toch heeft het nog jaren geduurd eer ik me daarna ‘kon’
vertonen in om het even welk zwembad of aan welk strand dan ook. De schade heb
ik nog niet ingehaald vind ik, ondanks het feit dat ik alle oceanen van de
wereld inmiddels ‘aangedaan’ heb. Toen ik jaren later eventueel
echt aan zwemsport kon gaan doen, al of niet in verenigingsverband, was de
leeftijd dermate gevorderd dat het qua sportieve prestaties nimmer meer wat zou
worden. Dertigers die nog moeten beginnen, dat is een beetje té laat.
Met zeer gemengde gevoelens denk ik dus terug aan dat sportfondsenbad in Breda,
waar ik dus wel heb leren zwemmen, maar het zwemmen als zodanig kon ik pas vele
jaren later in praktijk brengen. Maar de positieve gevoelens overheersen, want
stel dat je niet kunt zwemmen, wat een gemis! Daarom schrok ik me ook een
hoedje, toen enkele jaren geleden het zwembad plaats moest maken voor een
groots opgezet wooncomplex van Kollhoff en Rapp, op de plaats waar vroeger dat
Sportfondsenbad stond waar naar mijn mening zowat half Breda heeft leren
zwemmen.
Een ander aspect van dit
zwembad herinner ik me ook nog als de dag van gisteren. Er werkte daar toen een
badmeesteres die me altijd deed denken aan een zeeleeuw, of was het een
zeeolifant? Dat mag ik kwijt zijn. Vreemd is trouwens dat in vele zwembaden en
sportfondsenbaden, waar ik inmiddels de afgelopen jaren vaak ben geweest, dat de
badjuffrouwen of badmeesteressen, zoals ze ook wel eens genoemd werden, toch
bijna allemaal wel thuis horen in dat rijtje van rob-achtigen. De specifieke
geur van het gloorwater zal ik nooit of te nimmer vergeten, soms had ik wel
eens het idee dat men daar toen wel erg gul mee was, maar dat was meer mijn
beleving waarschijnlijker dan dat het feitelijk was.
Silvia
Videler.
(58) Mijmeringen op een
decemberavond.
Een beetje melancholie, dat past wel zo tegen oudejaarsavond.
Als je wat ouder wordt, dan komt het ervan, bij
de ene wat vroeger en de bij de ander wat later. Donkere, koude winteravonden
zijn daar perfect voor. Prima voor te mijmeren, zeker als je er geen zin in
hebt om al die andere nog noodzakelijke dingen te doen die gedaan moeten
worden. En als dan op al die ‘tig’ kanalen van de televisie dus ook
al niks te beleven is en je partner is een avondje weg en je hebt geen
afspraken verder, wel dan kan het gebeuren, mits je ook de leeftijd er voor
hebt dat je gaat mijmeren, terug gaat denken aan vroeger.
Zoals ik destijds mijn ouders wel eens verweet,
gedurende mijn jeugd, als ze weer eens klaagden over die ‘jeugd van
tegenwoordig.’ En dan sloeg dat veelal op mijn vermeende luiheid of
ontevredenheid. Vooral die ontevredenheid werd vaak onderstreept en dan kreeg
je hele klaagzangen over hoe slecht zij het wel niet hebben gehad gedurende
hún jeugd en dús: hoeveel beter ik het wel niet had dan zij. Niet
dat ik nou zó onder de indruk was van dit soort verhalen, verre van dat,
want gelukkig kon ik diverse feiten nog wel verifiëren bij bijvoorbeeld
opa of allerlei oudtantes en oudooms en dan bleek er toch een hele andere
lezing te zijn van de inmiddels beroemde klaagliederen, die mijn ouders zo af
en toe ten gehore brachten om mij op het rechte spoor te houden. Helemaal werd
het spannend toen mijn opa de tijd rijp achtte mij in te wijden aangaande de
grote geheimen van bijvoorbeeld mijn vader en wat hij allemaal niet in zijn
jeugd had uitgespookt. De pretoogjes van mijn opa, die duidelijk zichtbaar
waren, als hij dit soort grote wandaden, zoals ik ze later vertaalde richting
mijn vader, spraken dan ook boekdelen. Per saldo was er niet een al te groot
verschil tussen de jeugd die ik en mijn leeftijdgenoten ervaren hebben en die
van één generatie daarvoor. Goed, wij hebben dan veel dingen zien
‘opkomen’ die zij node moesten missen, zoals televisie,
bandrecorders, platenspelers e.d. Ook waren wij wellicht iets meer bevoorrecht,
in het bijzonder wat zakgeld aanging en we hadden het dus wat breder. Het gezag
van de kerk en de school was eveneens gedurende hún jeugdjaren nog wel
wat nadrukkelijker aanwezig dan bij ons het geval was. Maar daar bleef het
mijns inziens dan toch wel bij.
Maar nú een vergelijk met het heden en
dan ga ik níet de materiele zaken in ogenschouw nemen. Dat is niet fair.
De levensomstandigheden en de gemiddelde inkomens zijn dan ook drastisch
veranderd. Globaal genomen wel te verstaan. Uitzonderingen naar boven en
beneden zijn er natuurlijk altijd. Maar waar ik over zit te mijmeren en dat is
zeker niet positief te noemen, dat is de grote relatieve vrijheid die we
vroeger hadden, zeker in vergelijk met nu. En die we nu heden ten dage niet
meer hebben. Voorbeelden? Zeker wel, ik zal ’t kort houden anders zou ik
gevraagd hebben: “Heeft u nog een uurtje of zo de tijd?” Zonder erbij na te
denken kon je vroeger de straat op gaan, niks geen paspoort of
identiteitsbewijs bij je moeten dragen met anders het gevaar van een boete te
krijgen van pak ‘m beet 75 euro! Sommige mensen hadden nou eenmaal een
bijnaam en die bijnaam was zó ingeburgerd, dat je in veel gevallen de
echte naam van zo een persoon maar amper wist. Nu een dergelijke naam
gebruiken? Dat kan je dan te staan komen op een vervolging van rechtswege
inzake belediging of discriminatie. Ach, ik stal vroeger wel eens een appeltje
of een peer, dat moet je nu echt maar uit je bol laten want voor je ’t
weet zit je een paar uur op het politiebureau en heb je geen blanco
strafregister meer. Iets waar je vroeger in de verste verte zelfs niet aan
dacht! Als je als kind vroeger weer eens goed lastig was of weigerde te
luisteren, wel dan volgde er in mijn geval al gauw een corrigerende tik zoals
dat heet of wel een draai rond je oren. Moet je nu nog eens flikken! Voor je
het weet heb je de jeugdzorg, de kinderbescherming én de politie op je
nek. Net te laat op het perron aangekomen en dus geen tijd meer om ’n
kaartje te kopen. Ook geen probleem. Had je ’n kwaaie conducteur kostte
je dat een knaak extra en daarmee was de kous af en als je geluk had reisde je
gratis. Moet je nu eens proberen!
Vuurtje steken achter in je eigen tuin, geen
groter vreugde dan dat, de buren hielpen soms nog mee door het aanleveren van
wat tegenwoordig grof vuil heet en wat je per kilo af te dient rekenen en
wél op afgesproken tijd de rotzooi aan de straat zetten. Maar waag het
niet om het spul wat eerder er neer te zetten, want de golven van gramschap en
dus de acceptgirokaarten rollen over je heen. En al helemaal geen vreugdevuren
meer branden, want de buren bellen de politie gegarandeerd plat. Als er een
feestje was dan stonden er op de tafels overal wat glazen met wat rookwaar en
een ieder die wilde kon er een opsteken. Keurig een paar sigaretten in elk
glas, filters voor de dames en zonder filter voor de jongere heren en
natuurlijk flinke sigaren voor de wat oudere heren. Moet je nu nog eens
proberen. Ze bellen nog net niet de narcoticabrigade voor je om je ter plekke
in te rekenen en af te voeren.
De decembermaand was een schitterende tijd om
met vuurwerk te rotzooien. Van rotjes tot gillende keukenmeiden. Tjonge wat een
plezier. Nu ga je direct naar bureau Halt, een soort voorgeborchte van de
tuchtschool, als je vóór 31 december met dat spul aan de gang
gaat. Politieagenten hadden vaak een bijnaam, een hele markante en bekende was vroeger
in Breda een agent die liefkozend naar zijn voorgevel werd vernoemd: ‘de
Neus.’ Ik raad het geen mens aan zoiets aan de dag van vandaag nog te
roepen, ook al zou het gezien sommige voorgevels van bepaalde agenten een voor
de handliggende benaming zijn, maar wat je dan kan overkomen is met geen
woorden te beschrijven. Ook met klachten in een winkel of iets dergelijks, ach
dat ging je toch even regelen en veelal kwam je met een ander dan wel goed
artikel terug onder je armen. Vandaag de dag moet je, ik weet niet wat voor
formulieren invullen, minimaal een garantiebewijs weten te tonen en dan maar
hopen dat een fabriek in ‘Verwegniestan’ of iets dergelijks genegen
is je een ander apparaat af te sturen. Een goede kennis van me staat voor de
klas, nee laat maar, dát verhaal bespaar ik u. Je zou ze wat die
krengen! Ga ik te ver als ik zeg dat er in één generatie teveel
is veranderd? En dat dit land én deze maatschappij zich op een hellend
vlak begeeft. Een goede kennis van me schreef onlangs in een artikel:
“GOD,
OH GOD, WAT VERLANG IK NAAR HET LAND VAN MIJN OUDERS EN GROOTOUDERS, TOEN
NORMEN EN WAARDEN ZO VANZELFSPREKEND WAREN DAT ER NOOIT OVER GESPROKEN
WERD.”
(citaat
van Paul Quekel senior te Waalwijk).
Maar
desalniettemin wens ik u allen een hele fijne jaarwisseling toe, heel veel
geluk, gezondheid, inzicht, wijsheid en mazzel voor héél het
Nieuwe Jaar.
Silvia Videler.
(59) Patersven:
Eens een gezellige familiecamping.
Ingang
Bungalowpark Patersven
De meeste Bredanaars
zullen ongetwijfeld deze camping nog wel kennen. Vooral in de jaren zestig en
zeventig van de vorige eeuw was dit een verblijf voor velen, alwaar het goed
vertoeven was. Een camping uitstekend geschikt voor kinderen, want er was van
alles aanwezig. Zoals speeltuin, een prachtig zwembad, een gezellige kantine,
waar regelmatig wat te doen was en er was een grote ven, alwaar je met een
rubberbootje aangenaam kon spelevaren. Voor iemand die het nog niet wist:
Patersven ligt aan de oude weg van Breda naar Antwerpen en dan ter hoogte van
de grens met België. Een nadeel was er destijds wel aanwezig. In die tijd,
toen de nieuwe weg naar Antwerpen er nog niet was, ging al het verkeer nog
langs deze oude weg en je hoorde dan ook de hele dag en nacht, vooral de
vrachtwagens, er langs rijden. Dat niet alleen, maar ter plaatse van de
grensovergang was er juist extra herrie, in verband met de grote concentratie
aan vrachtwagens die zich bij de douane moesten melden. Doch, veel later werd
dit probleem opgelost door die nieuwe weg en werd het een heel stuk rustiger.
Ook ik heb er een ‘blauwe’ maandag met mijn tent gestaan, temidden
van een groot aantal andere familieleden. Nou ben ik niet een echte kampeerder,
dus was mijn verblijf maar van korte duur. Maar toch vele malen kwam ik er op
visite bij de anderen die daar stonden. Ook vele bekenden uit Breda kwam ik
daar tegen en alles bij elkaar maakte dat verblijf steeds weer aangenaam.
Uiteraard begon destijds iedereen met een tent. Die werd later vervangen door
een caravan en het verblijf werd steeds aangenamer. Vooral bij mooi weer was
het een fantastisch verblijf.
Toch kwam op een bepaald
moment een ‘kink’ in de kabel. Een projectontwikkelaar (?) vond het
zijns inziens nodig het hele zaakje maar eens op de ‘schop’ te gaan
gooien, want hij ‘rook’ winst! Hij had plannen om er een bungalowpark
van te maken en iedereen kreeg een brief waarin stond vermeld, dat ze zo snel
mogelijk hun boeltje bij elkaar moesten pakken om daarna zo snel mogelijk te
verdwijnen. Er waren veel campinggasten die al meer dan 25 jaar op deze camping
stonden en uiteraard niet wegwilden. Dat maakten zij dan ook duidelijk kenbaar.
Maar ja… tegen het grote geld kun je niet opboksen en toch zeker niet
tegen een projectontwikkelaar. Dat zijn mijns inziens sowieso al mensen zonder
een greintje gevoel, dus inpakken en wegwezen. Een enkeling was bereid om
tijdelijk te verhuizen, om daarna maar zo’n bungalow te kopen. Met de
hoop dat alles daarna weer goed zou komen en verder kon gaan met een prettig
verblijf, op deze dierbare plek met veel goede herinneringen. Maar ze zijn
bedrogen uitgekomen. Omdat ik nogal veel fiets heb ik ’n keer gezien,
nadat de camping gesloten was en natuurlijk iedereen verdwenen, dat ze alles
met grond gelijk hebben gemaakt. Daarna werd het gehele terrein bouwrijp
gemaakt en is men begonnen met het plaatsen van tientallen bungalows. Het hele
terrein was toen zo kaal als een luis. Alle bomen en struiken waren verdwenen.
Een grootschalige natuurvernietiging vond ik het.
Tijdens het plaatsen van
de bungalows heeft men gelukkig ook weer aan aanplant gedaan en deze is
inmiddels weer flink aangegroeid. Toch liep het met de verkoop van deze
bungalows niet storm en men besloot daarom ook om ze te verhuren. Ja… en
toen kwamen die Polen en dergelijke naar Nederland, om hier te komen werken en
die moesten natuurlijk ergens onderdak zien te vinden. Dat was echt een
uitkomst voor de eigenaar van dit nieuwe bungalowpark Patersven. Hij bood zijn
leegstaande bungalows aan, aan deze bevolkingsgroep. Want het zou hem tenslotte
een ‘worst wezen’ wie er allemaal wonen, als hij zijn bungalows
maar kon verhuren, terwijl hij ook zeker wel de wetenschap had, dat nou niet
bepaald de meest vooraanstaande ‘Oostbloklanders’ zijn bungalows
zouden gaan bewonen. Geld is tenslotte geld en verder geen geouwehoer! Die
mensen, die direct na de heropening van Patersven daar een bungalow hebben
gekocht, worden nu geconfronteerd met deze zeer rumoerige bevolkingsgroep. Er
gebeurt van alles in dit park. Er zijn inmiddels al 2 personen onder zeer
dubieuze omstandigheden om het leven gekomen en enige tijd geleden werd er ook
nog eens een café in de fik gestoken. De huidige bungalowbewoners willen
uiteraard daar wel weg, want geen normaal mens wil nog in dit park wonen en de
bezitters van deze bungalows kunnen deze ook niet verkopen, want ze zijn door
deze omstandigheden bijna niks meer waard. Gewoon blijven zitten, zult u
misschien wel zeggen. Of verhuren aan Polen? (misschien wel een goed idee!).
Nou…, ik heb ondertussen al meer dat zat gehoord, hoe het er daar aan
toegaat en ik heb met deze bungaloweigenaren te doen. Kijk, een caravan kun je
nog verslepen, maar een bungalow helaas niet. Degenen die verantwoordelijk zijn
voor deze toestanden, zijn dat mijns inziens heel kwalijk te nemen. Het beste
zou zijn dat al die Polen ergens anders zouden gaan wonen. Dan wordt het weer
een ‘park’ waarvoor het ook bedoeld is!
Kees
Wittenbols.
(60) Breda heeft ongetwijfeld een
centrumfunctie voor de regio
Breda als centrum van een veel grotere regio:
da’s geen nieuws. Dat wisten we dus al en dat Breda als centraal gelegen
stad voor een relatief vrij grote regio een tekort heeft aan parkeerruimte, dat
is zeker ook geen nieuws en ook is dat gegeven geen unicum in Nederland. Helaas
kampen vele steden met een soortgelijk probleem. Want de steden worden groter
en groter, de omliggende gemeenten breiden soms nog harder en sneller uit dan
de grote stad die er in de buurt ligt. Maar het centrum van de regiostad wordt
amper groter, dat kan in veel gevallen dan ook moeilijk. Toch is zo’n
centrum van een grote regionale stad vaak het kloppend hart en de trekpleister
voor de vele tienduizenden, zo niet honderdduizenden mensen die in de directe
regio wonen. Daarom pleit ik voor schoon en milieuvriendelijk openbaar
railvervoer. Vroeger had je twee keuzes: de trein of de tram. Maar nu kent men
ook het begrip: “Light Rail.” Eigenlijk een snelle en iets grotere
tram dan de trams die je ziet in de randstad, maar duidelijk kleiner en korter
dan een trein. Ligth Rail is dan ook veel eenvoudiger en goedkoper aan te
leggen dan een spoorbaan. De vraag is natuurlijk is Light Rail voor een regio
als Breda en omstreken lucratief? Want hoeveel voordeel er ook milieu technisch
behaald kan worden, doorslaggevend zal toch altijd het kostenaspect zijn.
Even een paar cijfers: (bron: Ned. gem.)
Waalwijk bijvoorbeeld, grof weg genomen halverwege liggende tussen Breda en Den
Bosch, is een gemeente van ruim 45.000 inwoners. Over de plaatsen tussen
Waalwijk en Den Bosch praten we dan nog maar even niet. Neem Dongen, ook ruim
25.000 inwoners en dan niet te vergeten: Oosterhout. Inmiddels een grote plaats
met ruim 53.000 inwoners en als een van de hele weinige gemeenten in Nederland
met een dergelijk groot aantal inwoners, nog steeds verstoken van een
railverbinding. Nou ben ik geen econome, noch vervoersdeskundige. Toch geven
deze cijfers mij de hoop en geloof dat we een hele grote bijdrage kunnen
leveren aan het milieu, door snelle en efficiënte Light Rail verbindingen
aan te leggen tussen die plaatsen die vroeger dorpen waren, maar inmiddels zijn
uitgegroeid tot ware steden.
Silvia Videler.
(61)
Woensdagmiddag: filmmiddag
Daar keken alle leerlingen
van de Lourdesschool steeds naar uit. Een paar keer per jaar was het zover en
dat was steeds weer een geweldige belevenis. Het is natuurlijk heden ten dage
voor velen niet meer voor te stellen, dat dit voor ons zo in het begin van de
jaren vijftig een geweldig gebeuren was. Want je zet nu de tv aan en de ene na
de andere film wordt vertoond. Nou, in die tijd was er nog geen televisie en
voor de bioscoop had bijna niemand geld. De sfeer op die zolder was altijd heel
fijn. Met z’n allen langs die smalle trap naar de zolder en dan een goed
plaatsje uitzoeken op een van de banken die daar dan klaar stonden. Er waren
meestal toch al wel gauw zo’n 200 kinderen dan daar op die zolder. Er
werd natuurlijk ook wel eens een gratis filmmiddag gegeven, maar meestal moesten
we een kleine bijdrage leveren. Immers, die films werden ergens gehuurd en dat
kostte natuurlijk wel enige centen. Het is me ontschoten wat we daar voor
moesten betalen, maar het zal niet veel zijn geweest, want iedereen maakte
gebruik van dit festijn.
Het deed mij altijd veel
genoegen als ik heel veel filmrollen klaar zag liggen naast de projector, want
dat betekende dat het een hele lange filmmiddag ging worden en die kon voor mij
niet lang genoeg duren. De films die ik nog echt goed voor de geest kan halen zijn
onder andere de avonturen van de “Dikke en de Dunne.” Dan uiteraard
ook nog de zeer leuke verhalen van “Charlie Chaplin.” Alles was
natuurlijk zonder geluid, maar dat maakten wij er wel bij, omdat we voortdurend
in een ‘deuk’ lagen van het lachen. Ook werden er wel eens
tekenfilms gedraaid, waarvan ik de serie van “Frits en Frats” nog
goed kan herinneren. Deze films maakten toen veel indruk op mij. Ook de
avonturen met de hond “Rintintin” werden veelvuldig gedraaid en dat
waren best wel spannende films, want we leefden voor de volle honderd procent
mee, als “Rintintin” weer eens ‘n misdadiger achterna zat en
dan was het een kabaal van jewelste op die zolder. Nou zijn er in die tijd vast
en zeker nog wel wat andere films vertoond, maar die kan ik niet meer
herinneren. Het was vooral de sfeer rondom dat filmdraaien dat het zo fijn was
om op die zolder te zijn. De meeste films duurden zo ongeveer een kwartier. De
filmrollen waren nou eenmaal niet langer. Dan ging het licht aan en dan moest
de onderwijzer of de broeder eerst weer die film terugspoelen, alvorens er een
nieuwe op de projector werd geplaatst. Daarna ging het verhaal weer verder. Ook
het geluid wat deze projector maakte tijdens het draaien van de film klonk
gewoon als muziek in de oren. Dat ‘ratelend’ geluid vond ik zeer
aangenaam. Als we dan zo’n hele middag naar die al films hadden gekeken,
was het natuurlijk ’n keer gedaan met de pret. Zoals al gezegd, het kon
niet lang genoeg duren. Dan gingen we weer naar beneden en gelijk naar huis. We
hadden dan allemaal van die kleine oogjes, omdat we toch wel een aantal uren in
het donker hadden gezeten en weer moesten wennen aan het daglicht. Na
zo’n middag had bijna iedereen dezelfde gedachte en dat was: uitzien naar
de volgende filmmiddag op de zolder van de Lourdesschool.
Kees
Wittenbols.
(62) Bisschop Muskens van Breda en
zijn ondoordachte uitspraken.
Bisschop
Muskens
De Bijbel zegt, in niet
mis te verstane woorden, dat ‘Zijn volk, verloren gaat door gebrek aan
kennis.’ Dat betekent weliswaar geen verloren gaan voor de eeuwigheid,
zoals vele kerken en gemeenschappen beweren, maar wel verloren gaan voor de
‘tijd’ (Aion of olam volgens de grondtekst. Maar laten we geen
diepe theologische verhandeling houden). Voorop wil ik stellen dat ik bisschop
Muskens als mens en als sociaal bewogen mens best hoog acht, maar tevens erbij
opmerk dat ik geenszins zijn uitspraken kan en wil billijken. Erger nog, de
goede man maakt er een ‘ratjetoe’ van zonder weerga.
Hoogstwaarschijnlijk voortgekomen uit een oprecht en bekommerd hart. Maar
zonder enig degelijk fundament, noch geeft hij met zijn mijns inziens
ondoordachte uitspraken een oplossing aan en zeker als
“opperherder” van een diocees schiet hij schromelijk tekort.
Laten we een aantal jaren
teruggaan in de tijd. Toen sprak deze man de heugelijke woorden, dat het
gepermitteerd is om brood te stelen, mits men zo arm was dat men geen brood kon
kopen. Natuurlijk begreep ik deze hartenkreet. Denk a.u.b. niet dat het mij
koud laat dat er armoede is in dit welvarende land en dat de welvaart zo slecht
is verdeeld dat er zelfs voedselbanken noodzakelijk zijn. Maar deze
‘herder’ sprak tot de verkeerde mensen. Hij had luid en duidelijk moeten
appelleren en reageren tegen deze tekortschietende regering. Tegen dit systeem
waar de ene op meer dan onbeschofte wijze zijn zakken vult, terwijl anderen
lopen te verkommeren. Een ware leider, een ware herder ageert daar tegen en
laat niet de armen en behoeftigen de bakkerswinkels leegplunderen. Je zult maar
kleine middenstander zijn en bakker en tweehonderd armen bij je in de buurt
hebben wonen, die naar dit bisschoppelijk ‘onderwijs’ luisteren.
Dan hoeft het niet al te lang te duren en de bakker kan mee gaan in het leger
van armen en gedupeerden. Op weg waarheen? Naar de volgende bakker? Om die te
ruineren? Overigens droog brood smaakt niet, beleg dan ook maar gaan jatten? En
brave bisschop: de mens leeft niet bij brood alleen! Natuurlijk heel anders
bedoeld in het heilige schrift. Maar ook letterlijk, elke dag alleen maar
brood?! Nou! Niet best hoor! Dus ook maar gehakt bij Albert Heijn gaan jatten?
Foto:
Broeder Casimiro Kuypers (Brazilië)
Dan komt u nu weer met de
‘oplossing,’ ik noem het de weg van de minste weerstand. Dat u nu
gaat zeggen dat God maar beter Allah genoemd kan worden, omdat die toch volgens
u een en dezelfde zijn. In Hosea 4 vers 6 staat weliswaar aangaande het volk
Israël: “Mijn volk gaat ten gronde door gebrek aan kennis.”
Maar met deze uitspraak van u, hoe goed misschien ook bedoeld, alhoewel enige
twijfel bekruipt mij nu toch wel, gaat u echt helemaal over de schreef. U
verweert zich met uw Indonesische achtergrond, alwaar in het Bahasa Indonesia
en in het Maleis inderdaad het woord Allah voor God staat. Maar als u een
beetje kennis heeft van die talen en van de bevolking, dan weet u ook dat meer
dan 90 procent van de Indonesische bevolking islamiet is en derhalve het woord
Allah gebruikt voor het begrip ‘God.’ Terwijl de christenen,
voornamelijk spreken over Tuhan als zij het over de God van de Bijbel hebben
(ook het woord Dewa wordt wel eens in het Bahasa gebruikt).
De naam Allah was al
bekend op het pre-islamitische Arabische schiereiland als zijnde een van de 360
goden die bij de steen, de Ka’aba, toentertijd al vereerd werden. Voor
elke dag een god, volgens hun maankalender en Allah was en is de maangod. Uit
die tijd was zelfs bekend volgens oude Arabische geschriften dat die Allah
zelfs een drietal dochters gehad zou hebben. Het was een van die 360 goden die
Mohammed uitverkoren heeft om als de ene ware god te gaan fungeren in zijn
boek, godsdienst, theologie etc. Een van de driehonderd en zestig! De hele
inhoud van de koran staat wel zo diametraal ten aanzien van de Bijbel, dat dit
al meer dan voldoende bewijs is dat hier niet sprake kan zijn van ‘een en
dezelfde.’ Lees ik in de koran, die ik overigens erg goed ken, veel over
een eisende, wraaknemende, ongenaakbare en gauw op zijn tenen getrapte god. In
de Bijbel kom ik echter een liefdevolle Schepper tegen, die Zichzelf bekend
gemaakt heeft onder Zijn eigen naam: JHWH en later als Jeshoehwa, of wel Jezus,
zoals wij Hem kennen in de vergriekste taalvorm. Dat de Allah van de moslims in
wezen niets meer en niets minder is dan een oude bekende, die wij allen kennen
als de Baal vanuit het Oude Testament, is ook een feit en de bewijsvoering
hieromtrent wil ik graag nog in toekomstige artikelen weergeven.
Beste mijnheer Muskens, u
bent erin getrapt met al uw medemenselijkheid ten spijt, in een van de
gemeenste vallen van de tegenstander, de diabolo, de
“door-elkander-werper.” Niets is hem liever en ook de miljoenen
moslims, dat de Christenen en de Joden, maar die laatste zullen nimmer in deze
val trappen, om de naam van hun eisende (maan)-god te gaan gebruiken om daar DE
GOD mee aan te wijzen. Die tegenstander doet er letterlijk alles voor om de eer
te mogen krijgen, de eer die hij niet verdient. God, het woord betekent
letterlijk: Hij die alles een plaats geeft! en met ‘alles’ wordt
dan ook letterlijk alles bedoeld. Duivel, of in het Grieks: diabolo is juist
het tegenovergestelde: ‘hij die alles door elkaar werpt!’ Kom mijnheer
Muskens, u heeft toch zelfs ook nog in de Rooms-katholieke kerk geleerd, dat
wij allen maar door een Naam: zalig (gelukkig, bevrijd, verlost etc.) kunnen worden. EN DAT IS DUS NIET DE
NAAM VAN: ALLAH, u weet wel, die entiteit, die zegt dat als u steelt uw handje
eraf moet!
Ik wens u nog veel
wijsheid toe, want ondanks uw titel ontbreekt het daar verschrikkelijk aan en
wat moet een gemeente zonder wijze leraar. Of een volk zonder…? Toch wens
ik u een goede, fijne, oude dag toe, zonder zorgen, maar gebruik eerst uw
verstand wat u ongetwijfeld heeft gekregen en laat u niet leiden door alleen
maar gevoelens.
Silvia
Videler.
(63) Dertig juni 2007: De heropening
van de haven in de Bredase binnenstad.
De
Nieuwe Haven van Breda
Een werkelijk groots
spektakel. Maar helaas niet voor die tien- en tienduizenden Bredanaars en
oud-Bredanaars, die toch graag een glimpje meer van dit fenomeen hadden willen
zien. Het waren er slechts enkelen, te weten zij die tot de ‘happy
few’ behoorden en derhalve genodigd waren, of de pakweg kleine duizend
man die uren en uren van te voren zich een plaatsje hadden weten te
bemachtigen, aan de kaderand of op de bruggen en dit plekje dan ook niet opgaven
tijdens de vele uren wachten. Deze ‘gelukkigen’ hebben inderdaad
van een groots schouwspel kunnen genieten. Ook die slimmeriken die op de Grote
Markt gebleven zijn en dus via het daar opgestelde beeldscherm alles hebben
kunnen volgen, waren stukken beter af dan bijvoorbeeld ondergetekende, die
weliswaar ruimschoots op tijd, dat dacht ik althans, op de Prinsenkade aanwezig
was. Maar rond de klok van acht uur leek het wel of de Sint, de Kerstman en de
Paashaas tegelijkertijd hun opwachting zouden maken in Breda. De beide kades
waren reeds voorzien van rijen en rijen mensen en zelfs een glimpje water zien
kon eigenlijk alleen maar door je mobieltje omhoog te houden en een fotootje
ervan te maken. Overigens, het feit dat er een beeldscherm op de Grote Markt stond
opgesteld, hebben wij niet kunnen vernemen vanuit de berichtgeving.
Veel later - en pas na
afloop - hoorde ik hoe mensen alles keurig hadden kunnen volgen via de lokale
televisie. Die zaten dus echt eerste rang! Het enige, maar tevens zeer
sensationeel gebeuren wat we allemaal hebben kunnen volgen, was het
onnavolgbare optreden met behulp van een hoogwerker, die een achttal elfjes,
nimfen of engeltjes de mooiste kapriolen deed uitvoeren. Compleet met een regen
van sterretjes en namaaksneeuw. Ook het korte, maar zeker zeer fraaie vuurwerk,
was ook voor het gewone ‘gepeupel’ te zien en te bewonderen. Wat
voor mij persoonlijk het hoogtepunt had moeten wezen is jammer genoeg zo goed
als geheel niet uit de verf gekomen. Het klankspel met trompetters en dit in
samenspel met de muzikanten in de nieuwe haven. Je hebt geen notie wat voor
geluid het geroezemoes teweeg brengt, geproduceerd door tienduizenden mensen.
Daar konden een paar trompetten echt niet tegen op. Trouwens de gehele
geluidstechniek is jammerlijk tekortgeschoten. Heb ik dan spijt van dit toch
enkele honderden euro’s kostende weekendje? (hotel-reis-eten-drinken
enzovoorts). Geenszins! De sfeer, de eensgezindheid en dat ondanks de immense
drukte, was ‘einmalig.’ Wij althans, hebben geen enkele, maar dan
ook geen enkele wanklank gehoord. Geen geruzie of relletjes en die paar
politieagenten die wij gezien hebben kon je tellen op je beide handen en dan
nog hield je vingers over. Een dergelijk groots en druk bezocht gebeuren heb ik
elders wel eens van een andere kant meegemaakt. Maar ook hierin is Breda een
stad die velen tot voorbeeld mag strekken.
Wat ons en niet alleen ons
opviel, was het feit dat er nagenoeg geen mensen aanwezig waren bij het
havenspektakel van Turkse of Marokkaanse afkomst. Zouden deze mensen zich dan
zó weinig met hun woonplaats verbonden voelen? Dat is toch een feit wat
tot nadenken zou moeten stemmen! Natuurlijk hebben wij ook een cd-tje gekocht
met het lied van Breda, wat door Vader Abraham als slotstuk van de avond ten gehore
is gebracht. Dit lied of beter gezegd deze cd zal ongetwijfeld een
‘wereldhit’ worden in Breda en omstreken. Hopelijk zal het hele
gebeuren door de een of andere ‘brave borst’ nog eens op het
internet gezet worden, dan kunnen wij tenminste ook nog eens nagenieten van hoe
het werkelijk allemaal geweest is. Waar ik zeker en vast van uitga, is dat als
de haven en het water straks in 2008 nóg verder zal zijn doorgetrokken,
dat we dan toch weer van de partij zullen zijn. Hetzij als bezoekers van de
stad, hetzij als inwoners van de stad. Want een ding is zeker: dergelijke
evenementen mag je eigenlijk niet missen. Dat ben je mijns inziens verplicht
aan je woonplaats of geboortegrond.
Silvia
Videler.
(64) Ik kreeg eens een steen tegen
mijn hoofd.
Het zal geweest zijn, zo
ongeveer 1952. Mijn vader werkte in die tijd buiten de stad en was ergens in de
kost. Zaterdags tegen de avond kwam hij dan weer naar huis, om dan ’s
maandags weer met de eerste trein terug te gaan. Hoewel hij meestal op dezelfde
tijd thuis arriveerde, miste hij natuurlijk nog wel eens de trein en dan werd
het uiteraard wat later. Maar goed, ik vond het altijd leuk om hem tegemoet te
gaan. Vaak was het dan zo halverwege de Tramsingel dat hij met zijn fiets kwam
aanrijden en dat was toch weer een fijn gevoel hem weer te zien. Ik mocht dan
voorop op de buis zitten en vaak was het al schemerig, zodat hij z’n
licht aan had staan. Dat vond ik altijd prachtig om naar die koplamp te kijken,
want er zat zo’n venstertje in die koplamp, waar dan ook wat licht
uitkwam. Een soortement van schemerlampje zeg maar, op de voor mij
‘veiligvoelende’ fiets bij mijn vader voorop. Doch, zoals ik al
zei, het gebeurde wel eens dat ie toch de trein had gemist en als het dan te
donker ging worden, ging ik toch maar snel naar huis. Maar ik bleef dan nog wel
een beetje in de buurt rondhangen, want ik wist toch wel precies waar hij langs
zou rijden. Hij reed vanuit de Tramsingel altijd rechtdoor de Weerijssingel op
en nam dan daarna de Jeroen Boschstraat en zo reed hij dan naar ons huis in de
Oranjeboomstraat. Je moet er maar opkomen? Maar toch deed hij het altijd zo.
Pieter
Brueghelstraat
Dus ik bleef ondanks het
al bijna donker was maar ’n beetje kuieren in de Jeroen Boschstraat. Het
was overigens muisstil in de straat. Toch zag ik daar een fietser aankomen en
deze stapte in de buurt van mij af en zette daar zijn fiets ergens tegen een
heg aan. Daar is natuurlijk niks bijzonders aan, maar toch kwam hij enigszins
naar mij toegelopen en vroeg plotseling wat ik op die tijd nog op straat deed.
Een kind vertelt natuurlijk altijd de waarheid en zei tegen hem dat ik op mijn
vader stond te wachten en elk moment eraan kon komen. Even was het stil. Ik zag
hem toen bukken, vermoedelijk om iets op te rapen en zonder enige aanleiding
gooide hij met alle geweld iets naar mij toe. Het bleek een steen te zijn en
die kwam tegen mijn gezicht aan en ik begon vreselijk hard te brullen. Mijn
gezicht zat gelijk helemaal onder het bloed en ben toen hard naar huis gerend.
Als een haas ging hij er toen vandoor. Ik weet nog dat hij vrij groot was en
had een lichte lange regenjas aan. Ik hoor nog dat geknisper van die jas toen
hij naar zijn fiets rende en er toen vandoor ging. Nog steeds moet ik aan die vervelende
situatie terugdenken als ik iemand zie met een lange lichte regenjas aan en ook
als ik wel eens door de Jeroen Boschstraat loop of rijd. Ik kan nu nog steeds
de plek aanwijzen waar dat toen gebeurde. Ook heb ik nog steeds die vraag:
waarom deed die man dat? Wat was zijn reden? Maar dat zal ik wel nooit te weten
komen. Als hij nu nog leeft en hij leest dit verhaaltje, hoop ik dat ie toch
nog even ‘tekst en uitleg’ geeft!
Kees
Wittenbols.
(65) Een zondagje Antwerpen in de
jaren 50 en 60.
Het wonen in de
Oranjeboomstraat, zo dicht bij de Haagpoort had zo zijn voordelen. In een ander
verhaal had ik al eens verteld over die vreselijk rustige zondagen én
over die heel plezierige zondagen. Die heel plezierige zondagen bestonden dan
hierin, dat ik samen met mijn ouders een heerlijk uitje maakte. Helaas was dat
niet elke zondag, maar om de andere week. Om de andere week, dat was dan ook
weer te bezien, want de ene keer gingen we naar Meersel Dreef met de stadsbus
tot de grens. De toenmalige lijn 7 naar Galder. Een enkeltje kostte toen 35
hele centen! Dus alleszins betaalbaar. Dan waren er zondagen dat we in de
middag, afhankelijk van het weer naar de stad gingen. Het heette naar de stad
gaan, maar het was eerst een wandelingetje in het Valkenberg, waar ik toen nog
wel eens genoten heb van een optreden in de muziekschelp van een of ander
orkest en dan moest mijn moeder toch beslist nog enkele etalages gaan
bewonderen, alvorens we neerstreken in het toenmalige Café-Restaurant
Beurs-Modern op de Grote Markt. Ik meen dat de toenmalige eigenaar een mijnheer
van Emmen was of zoiets, maar daar zou ik geen weddenschap op willen afsluiten.
Feit was dat er toen regelmatig levende muziek was te beluisteren in deze oude
Bredase zaak en als enig kind, mijn broertje was al vroeg overleden, was het
niet altijd even leuk om met ouderen op stap te moeten. In de Beurs-Modern
echter waren nog meer ‘lotgenoten’ te vinden op een dergelijke
zondagmiddag en dan kon je niet alleen genieten van de toch zeer gezellige
sfeer maar ook heerlijk rotstreken uithalen.
’t
Hart van Breda – vroeger: Beurs-Modern
Maar de topper van
dié zondagen dat we weggingen was toch de steeds terugkerende, maar o zo
leuke trip naar Antwerpen. Oef… dat was me een expeditie. Tegenwoordig
rijd je met de auto, als je een beetje zware voet hebt, binnen een minuut of 35
naar het centrum van Antwerpen. Maar in de jaren 50-60 was dat een heel andere
zaak. Elk uur vertrok vanaf het toenmalige busstation aan de Emmastraat, bij
het station, de BBA-bus lijn 15 naar Wernhout-grens. Deze bus was om plusminus
vijf minuten over het uur aan de Haagpoort. De halte tegenover de Sint
Annakerk. Daar stapten wij dan op en de bus reed, net als nu, via Effen,
Rijsbergen, Zundert, Wernhout naar Wernhout-grens. Daar stond de vaalgele tram
te wachten van de NMVB, het Belgische equivalent van de BBA (zie foto). Waarom
weet ik niet, maar een tram had voor mij een hele bijzondere betekenis. Bussen
waren leuk, maar trams hadden iets! Die tramrails langs de rijweg, zover het
oog reikte. Het had iets spannends, iets romantisch. Zeker in de avonduren als
het al donker was geworden op de terugweg. De goed verlichtte tram stak scherp
af tegen de donkere achtergrond en gaf een fijn en warm gevoel.
Tram
van Wernhout-grens naar Antwerpen
De tram vertrok pas vanaf
de grens als de bus uit Breda was gearriveerd. Die sloten naadloos aan op
elkaar. Met een flinke vaart vertrok de tram dan naar de Bareel, de remise op
de hoek van de Bredabaan en de weg naar Loenhout. Vervolgens naar Wuustwezel,
dan Gooreind. Het volgende dorp was Maria ter Heide, dan het toen al rijke en
chique Brasschaat, om even later in het al stedelijke Merksem aan te belanden
en verder via de Yserlaan, Italiëlei tot in het hartje van Antwerpen de
tram op het Franklin Rooseveltplein zijn eindpunt haalde. Dat plein was
overigens een zeer druk plein. Het stond altijd vol interlokale trams. In die
jaren was dit hét eind- en beginpunt van menige interlokale tramlijn.
Vanaf dit plein was het slechts een paar minuten lopen naar dé attractie
van Antwerpen, althans voor mij. Dat was de dierentuin aan het Koningin
Astridplein en naast het prachtige Centraal Station. Slechts één
keer hebben we gebruik gemaakt van de trein, om vanuit naar Breda via
Roosendaal naar ons geliefde Antwerpen te rijden. De trein was namelijk veel en
veel duurder dan de combinatie bus en tram en daar was mijn vader wel heel erg
gevoelig voor. Dus het werd al gauw weer de bus en de tram. Hetgeen ik eerlijk
gezegd ook veel spannender vond en afwisselender.
Antwerpen had in die dagen
ook al en juist op zondagen de beroemde vogeltjesmarkt. Hoe leuk Breda ook is
en hoe gezellig de markt bijvoorbeeld op vrijdag ook mocht zijn. Het kon zeker
niet tippen aan de sfeer van de toenmalige vogeltjesmarkt in Antwerpen.
Revolvers en geweren waren toen net zo gemakkelijk te koop als hondjes en
konijnen. Dat is gelukkig later wel anders geworden. Want de hygiëne en de
verzorging van de dieren was niet altijd even optimaal en dan druk ik me
héél netjes uit. Bijzonder grappig waren de immer aanwezige
standwerkers, die in sappig algemeen beschaafd ‘Antwaarps’ hun
waren aan de man probeerden te brengen. Het waren soms ware
openluchtvoorstellingen van ‘stand-up-comediëns.’ Bijzonder
amusant én leerzaam. De tijd vloog altijd om. In die jaren was de markt
op een andere plaats gelokaliseerd dan nu en dichter bij het oude centrum
gelegen, waar ook de rijen cafés, restaurants en stammineekes te vinden
waren. Het was altijd onze bedoeling er zo vroeg mogelijk aan te komen in
Antwerpen, want na een uur of een in de middag was de markt ten einde en dan
brak altijd de strijd los tussen mijn moeder en mij. Zij wilde winkelen en ik
wilde naar de apen, mezelf toen nog niet realiserend dat er meer apen los rond
liepen in het centrum van de stad, dan dat er te zien waren in de Zoo. Dat is
naar mijn stelligste overtuiging heden ten dage nog zo! Soms was mijn vader het
verstandigst en gaf hij mij m’n zin niet en ook niet mijn moeder, die nou
eenmaal dol was op etalages kijken en winkelen. Maar Antwerpen had meer te
bieden. De Flandria b.v., de scheepvaartmaatschappij, die met rondvaartboten
vanaf ’t Steen aan de Jordaenskaai rondvaarten maakte in de haven, was
een geliefd doel van mijn vader. Een uurtje op het water maakte een mens altijd
dorstig, althans volgens mijn vader en die dorst kon dan weer gelest worden in
een van de vele cafeekes in het Schipperskwartier, alvorens mijn ouders
langzaam maar zeker naar hun favoriete restaurantje liepen vlak bij de Grote
Markt. Dat bezoek aan dat restaurant markeerde dan het einde van de veelal fantastische
dag Antwerpen, zij het dat we dan nog langs de Boerentoren en de Meir terug
moesten lopen naar het Franklin Rooseveltplein om de laatste tram te halen, die
doorreed tot de grens én aansluiting gaf op de bus die ons weer voor de
Sint Annakerk aan de Haagweg afzette.
Natuurlijk waren en zijn
er nog vele andere zaken te bezichtigen in Antwerpen. De vele musea, de parken,
het beklimmen van de Boerentoren, de vele oude pandjes in en rond het centrum.
De Jodenbuurt naast het Centraal Station, waar de meeste winkels ook op zondag
de hele dag open zijn. En niet te vergeten de schitterende terrassen op
bijvoorbeeld de Keyserlei, waar opgepoetste madammen zich de heerlijkste
lekkernijen goed laten smaken en de heren zich meestal te goed doen aan de
lekkerste bieren en dat gecomplementeerd met de heerlijkste snacks en een
bediening, die je nu nog bijna nergens anders aantreft. Zeker niet in het
‘no nonsens’ Nederland. Waar men iedereen elkaar met je en jij
aanspreekt en dat zonder onderscheid qua leeftijd. Waar op zondag toch veelal
een Calvinistische deken over uitgerold wordt en het lijkt of iedereen slaapt
dan wel op vakantie is. De paar koopzondagen in de centrums van steden
daargelaten. Antwerpen daarentegen was en is een fantastisch bruisend
Bourgondisch stukje buitenland, waar men een apart maar zeer begrijpelijk en
verstaanbaar taaltje spreekt en waar service en wellevendheid nog volop
gepraktiseerd wordt. Het waren toen in ieder geval heerlijke uitjes. Zeker ten
tijde van de Antwerpse Foor (kermis). Alleen die bijna vijftig kilometer,
zonder auto, zijn nu aan de dag van heden onvoorstelbaar. Toen echter deden de
bus en de tram er dan ook bijna twee volle uren over. Maar dan had je ook wat!
En… zeer betaalbaar.
Silvia
Videler.
(66) De geschiedenis kan zich
herhalen met nieuwe buurtwinkels.
Op 23 mei 2007 hebben we
in de kranten kunnen lezen dat de Spar grootse plannen heeft t.a.v. het opnieuw
introduceren van buurtwinkels. U heeft ongetwijfeld wel eens in vorige verhaaltjes
kunnen lezen van de vele, zeer vele buurtwinkeltjes die onze relatieve kleine
wijk heeft gekend in de jaren vijftig en zestig. Vanaf de Haagweg tot de
voormalige kerk in de Oranjeboomstraat waren dat er zeker wel een stuk of tien.
En met buurtwinkels bedoel ik dan alleen de levensmiddelenzaken. In die tijd
hadden zij toch allemaal reden van bestaan. Dat deze voorzieningen inmiddels
allemaal zijn weggevallen is een triest feit. Wat ook een feit blijkt te zijn
is dat we nu voor elk wissewasje een veel en veel langere afstand moeten rijden
om bij een supermarkt te komen. In sommige dorpen en kleinere kernen is het al
helemaal afzien. Als je daar verlegen zit om het een of ander, dan zit er niks
anders op om naar het dichtstbijzijnde grotere dorp te rijden of naar een stad
in de omgeving. De Spar heeft dat goed door. Als we eens kijken naar de echt
grote steden, dan zie je daar een vrij groot aantal levensmiddelenzaken van
allochtone origine. Die óók aan de autochtone bevolking zijn gaan
verkopen en dat gaat dan niet alleen om specifieke kruiden of gerechten van
exotische oorsprong. Maar ook om een simpel pak koffie, omo, biotex of een krop
sla. Ook die winkels schijnen dus te kunnen overleven en wel degelijk in een
behoefte te voorzien. Als ik de demografische cijfers mag geloven die de
gemeente Breda publiceert op de gemeentelijke site dan heeft onze wijk toch
ruim 2.100 inwoners.
Zakelijk idee:
Laten we er nou eens van
uitgaan dat niemand van die 2.100 mensen alle wekelijkse boodschappen gaat doen
bij een eventuele nieuwe buurtwinkel. Neen, we gaan beslist niet van het
positieve uit, maar van een somber scenario, zakelijk gezien dan. Want we
blijven even meegaan met de algemeen heersende gedachte dat de grote
supermarkten veel en veel goedkoper zijn dan die kleine, veelal, zelfstandige
ondernemers. Of dat in alle gevallen waar is en wel klopt met de naakte feiten
is overigens punt twee.
Calculeren:
Feit is dat we de
‘beschikking’ hebben over 2.100 potentiële klanten. Echter, we
gingen ervan uit dat zelfs niet één van die mensen zijn of haar
wekelijkse boodschappen in de ‘nieuwe’ buurtwinkel gaat halen. Waar
ik wel van uit ga is dat 80 procent van die 2.100 mensen voor gemak kiezen en
hun wat incidentiele boodschappen en ‘vergeten’ zaakjes, wél
gaan halen bij de buurtwinkel. Zo’n buurtwinkel moet dan natuurlijk ook
brood, vleeswaren, melk, groente en verpakt vlees, kant en klaarmaaltijden en
drank kunnen en mogen verkopen. Ik denk dan aan wat je bijvoorbeeld ook ziet in
de zogenaamde avondwinkels. Ideaal als je onverwachts visite krijgt en er is
geen koek, gebak, drank of snacks voorhanden. Stel, dat na verloop van korte
tijd men toch gemiddeld een bedrag van twintig euro per persoon, per week incl.
drank en rookwaren gaat besteden in een dergelijke nieuwe opzet. Vergeet niet
dat men altijd wel iets te kort komt en even gauw ‘om de hoek’ of
‘twee straten verder’ is toch een veel lagere drempel, dan met de
auto weer helemaal naar die grote supermarkt toe te moeten rijden. Voor je het
je realiseert is het in het denkpatroon ingeslopen dat je eventueel ook nog wel
wat kunt ‘ophalen’ in de buurt. En daar onze buurt toch ook voor
een deel aan het vergrijzen is en dus veel ouderen telt, die niet meer zo
gemakkelijk de wat verre reis naar een grote supermarkt ambiëren is die
twintig euro mijns inziens een reëel cijfer.
Nu echt even rekenen:
Tachtig procent van 2.100
= 1.680 x 20 = 33.600 euro omzet per week! Helaas voor de ondernemer is het
winstpercentage op levensmiddelen van oudsher niet bijster hoog. Ik kom wel
eens in groothandels en dan is een prijsvergelijk gauw gemaakt. Alhoewel je er
dan wel op bedacht moet zijn dat de prijzen in die groothandels altijd zonder
die verdraaide BTW geprijsd zijn. Dus dat er nog wel ‘effe’ bij
optellen. Maar laten we aan de lage kant blijven zitten. 33.600 euro omzet met
een winstpercentage van laten we zeggen slechts 15 procent. En dat is echt
reëel te noemen. Dat is dan een bruto winst van: 5.040 euro per week!
Natuurlijk moet je bij een dergelijk bedrag niet met personeel gaan werken,
want dan werk je na aftrek van huur, gas, water en licht en andere vaste lasten
voor de kat z’n… viool, heet dat geloof ik nietwaar? Een andere
uitdrukking daarvoor staat voor de afkorting: Kwalitatief Uitermate
Onvoldoende! Die zullen we dus maar niet gebruiken. Werk je echter met je
partner dán is het mijns inziens zeer levensvatbaar en zijn er nog wel
leuke dingen te bedenken die je erbij zou kunnen doen.
Natuurlijk ga ik niet in
op allerlei andere zaken en kosten zoals een boekhouder, administratie,
afschrijvingen, reclame, verzekeringen, preventie van diefstal enzovoorts. O,
er komen nog wel meer zaken bij kijken, dat is me meer dan genoegzaam bekend.
Echter uitgaande van de cijfers is er wel degelijk potentie en kan het voor de
juiste ondernemer zeker levensvatbaar zijn. Natuurlijk niet voor een ondernemer
die gelijk een Mercedes als statussymbool wil en denkt dat de omzet gelijk is
aan winst. Ik neem aan dat een dergelijk idee van ondermeer de Spar ook in de
Oranjeboomstraat en omgeving zeker en vast zou kunnen aanslaan én de
leefbaarheid meer dan ten goede zou komen. Tevens is zo een dergelijke winkel
ideaal als communicatiemiddel voor buurtverenigingen, sportevenementen en
dergelijke. Ik hoop van ganser harte dat dit idee zal aanslaan en dat niet
alleen in ‘onze’ wijk maar ook elders.
Silvia
Videler.
(67) Gezelschapspellen in de jaren
vijftig.
Kaarten
Nou kan ik u natuurlijk
best wel een lijst voorschotelen, welke de gezelschapsspellen er in de jaren
vijftig allemaal waren, doch ik beperk me tot die spellen die bij ons thuis
veelvuldig werden gespeeld. Ik kan nog goed herinneren dat wij de volgende
spellen in huis hadden en dus ook regelmatig werden gespeeld: Ganzenbord, Mens
erger je niet, Hoedje wip, Vlooienspel, Tafelvoetbal, Domino, Kwartetten en
Legpuzzels. Sjoelen bestond toen ook al wel, maar zo’n
‘uitrusting’ kostte toen nog al wat. Ook het Monopolyspel was best
prijzig en deze twee ‘zaken’ werden toen wel in de jaren zestig
aangeschaft, met tegelijkertijd nog een hele boel nieuwe spellen. Het ene na
het andere spel werd toen door de ‘dames en heren’ verzonnen en op
de markt gebracht. Teveel om op te noemen en heb deze nimmer gespeeld,
behoudens het Sjoelen en Monopoly dan.
Sjoelen
Ook kaartspelletjes hebben
we vaak gespeeld, waarvan de bekendste in die tijd waren: Jokeren,
Een-en-twintigen, Een-en-dertigen, Pesten en Liegen. Ook werd er veelvuldig het
spel Patience gespeeld. Patience was een spel wat ik nog van mijn oma heb
geleerd. Tijdens haar ‘stille’ momenten in de Eggestraat speelde
zij dat veelvuldig. Ze noemde het spel trouwens: Uitleggen. Als ik onverwacht
bij haar op visite kwam was ze er vaak mee bezig. Maar, je kon dat ook met
tweeën doen. Als je ’n keer na het omdraaien geen kaart kwijt kon,
was de ander aan de beurt.
Vlooienspel
Ook heb ik nog van mijn
oma een toch wel bijzonder kaartspel geleerd. Ze noemde het: Pik-Pak-Porren.
Het aantal deelnemers was in feite onbeperkt. Vanuit een stok werden er dan 5
kaarten per persoon verdeeld. Iemand moest natuurlijk beginnen en legde een
willekeurige kaart op tafel, bijvoorbeeld: Harten 2. Als de volgende medespeler
ook een 2 in zijn handen had, legde hij de kaart op het stapeltje en zei dan
“pik.” Als je werd ‘gepikt’ moest je een cent in een
potje gooien, maar had de volgende ook ‘n 2 dan werd het
“pak,” dat kostte 2 cent en als de volgende toevallig ook een twee
had werd het “por,” 3 cent dus. De inleg was tien cent per persoon.
Was je geld op dan moest je met het spel stoppen. De anderen gingen dan door
totdat er uiteindelijk één winnaar overbleef. Dit spel speelde we
vaak met een hele grote groep. Zelfs wel eens tussen de 10 á 15
personen, want kaarten waren er genoeg en ‘reuze’ spannend allemaal
en een kabaal in huis, door dat ‘gepik, gepak en gepor,’ dat hield
je niet voor mogelijk. Eigenlijk vond ik dit het mooiste kaartspel uit mijn
prille jeugd. Naast het verhaaltjes vertellen, door mijn oma, werd dit spel ook
bij haar dikwijls gespeeld. In feite was mijn oma zowat altijd met ons, de
kinderen dus, bezig. Daarom kwamen wij er ook heel erg graag.
Hoedje
wip
Nou kom ik nog even terug
op die gezelschapsspelletjes. Vooral het spel: Mens erger je niet deed zijn
naam alle eer aan. Het was natuurlijk best wel spannend, maar tevens ergerde je
je om het hele spelverloop. Dan dacht je dat je ver was gevorderd met je pion,
werd je weer pardoes van het bord ‘afgeknikkerd.’ Zelfs op
volwassen leeftijd speelden we dit nog. Ook toen was de ergernis nog steeds
aanwezig. Toch werkte dat toch wel enigszins verslavend, want je bleef maar aan
de gang, met de hoop dat het in het volgende ‘potje’ beter zou
aflopen, maar toch meestal… hup, daar ging de pion weer! Voor de spellen:
Hoedje Wip en het Vlooienspel moest je toch wel een beetje handig zijn. Het was
een gevoelskwestie om die ‘dingetjes’ in het gewenste gaatje te
krijgen. Dan het tafelvoetbalspel. Dat leek vaak meer op oorlog dan op wat
anders. Dat gesjor aan die stangen zorgde er wel eens voor, dat die bak flink
begon te schuiven en dan ging het hele zaakje tegen de grond. Ondanks die bak
toch niet zo heel groot was, speelden we het vaak met 4 personen. Het geluid
dat we hierbij produceerden was dan altijd zowat op straat te horen. Het zweet
stond dan vaak op mijn voorhoofd, maar dat maakte natuurlijk niks uit.
Tafelvoetbal
In de zestiger jaren,
althans in die tijd dat ik nog niet was getrouwd en reeds een
‘vergevorderde’ tiener was, kwamen er natuurlijk ook wat andere
spellen ‘om de hoek’ kijken. Zoals het eerder vernoemde sjoelen en
monopolyen. Doch gingen de kaartspellen toch wel de overhand krijgen en werden
de simpele spelletjes ‘ingewisseld’ voor het meer
‘groffe’ werk, zoals: Hartenjagen, Toepen, ook wel Een-en-Twintigen
en het iets gematigder Rikken. Uiteraard om geld, dus dat ging dan toch wel
meer op gokken lijken. Maar zo was de tijd toen. Om geld spelen bracht toch wel
meer spanning in het geheel.
Monopoly
Kees
Wittenbols.
(68) Er zit wat troep in de bodem in
en rond de Oranjeboomstraat!
Als je net zoals ik in de
jaren vijftig en zestig opgegroeid bent in de Oranjeboomstraat, dan ontgaat het
je ten enenmale. De bewustwording ten aanzien van het milieu in het algemeen is
dan ook nog maar van vrij recente datum. Met de beste wil van de wereld kan ik
me geen gifschandalen herinneren uit mijn jeugd, noch bijzondere voorschriften,
die het een en ander verordineerde aangaande afval, gif en vuilrestanten.
Eerlijk gezegd dacht ik er nooit ofte nimmer bij na. Ook ben ik me pas gaan
realiseren wat de industrie aan pure rotzooi en vergif heeft geproduceerd,
nadat we er met z’n allen van bewust werden gemaakt middels de media. De
namen die ik ga noemen, let wel, dat is geenszins een trap nageven aan deze
mensen, al dan niet postuum. Het zijn/waren gewone bedrijven en bedrijfjes waar
ik zelf met eigen ogen heb gezien wat er zoal gebeurde met afvalproducten,
smeersels en oliën. Ik ben er grotendeels van overtuigd dat menig
ondernemer in die tijd net zoveel kennis had van milieuzaken als de gemiddelde
Nederlander en dat was dus bitter weinig tot vrijwel helemaal niks. Temeer daar
het allemaal juridisch verjaard is ga ik ervan uit dat ik met dit artikel en
daardoor bepaalde zaken in de openbaarheid brengend, niemand tekort doe. Nou
oppert alleen het woord verjaard al een bepaalde kennis of wetenschap van een
feit wat nu, heden ten dage, een misdaad is. Doch ga ik er zelfs vanuit dat er
toen nog amper voorschriften daaromtrent bestonden.
Ik wil graag met u een klein
wandelingetje maken door de buurt:
Naast de pettenfabriek in
de Oranjeboomstraat, van Husson, was een grote brede poort en een ruime
Soms kon je, als het
regende, aan het weg te lopen water zien hoe vuil en vol met olie die poort wel
niet geweest moest zijn. Deze situatie heeft tientallen jaren geduurd en nu zou
ik wel eens benieuwd zijn naar de grondkwaliteit aldaar en onder de
naastgelegen panden. Een andere plaats, niet direct in de wijk, maar aan de
Haagweg. Tussen de Tolsteeg en de Amstelstraat, daar was het slopersbedrijf
gevestigd van ene Fokkema. Beter bekend als de “Fok.” Toen mijn
vader nog bij de firma Frans Verheijen in de Veemarktstraat werkte, had hij
regelmatig oud koper (geel en rood) over. Dat verzamelde hij als geen ander
voor z’n vakantiepotje. Tegen de tijd dat de hoeveelheid weer was
aangegroeid tot een grootte, die mijn moeder noopte tot de uitspraak dat ze
haar kont niet meer kon keren in de schuur, ging mijn vader
‘ernstig’ op zoek naar wat hem de handel weer zou opleveren. Zodoende
kwamen we ook wel eens bij “de Fok” terecht. Fokkema was een voor
die tijd al modern slopersbedrijf, maar ook zij hadden van milieuvoorzieningen
nog weinig tot geen kaas gegeten en als je niet oppaste gleed je ook daar uit
over de smerige en afgewerkte olie.
Een stukje terug bij de
voormalige Bar van De Pree was toen een benzinestation en daar werden
auto’s gewassen. Nu weet ik toevallig van een min of meer bekende
autowasserij bij mij in de buurt, hoe men daar voorzieningen heeft moeten
treffen om zoals een Belg het zo treffend weet te zeggen: “in regel te
zijn met de wet.” Dat wil je niet weten, wat een voorschriften, eisen en
paperassen daar bij komen kijken. Echter niet bij dat benzinestation. Ik heb
gezien dat er wel eens kleine vrachtwagentjes hun ketels (tankwagentjes) lieten
wassen. Zowel de wagen als de ketel van binnen en alles regelrecht ’t
riool in! Schuin tegenover de Fok op de Haagweg, stond eveneens met een diepe
gang naar achteren een houtbedrijf annex timmerbedrijf. Alleen al het noemen
van geïmpregneerd hout doet menigeen nu beven van angst, wetende dat er
zware kankerverwekkende stoffen inzitten. Moet ik nog iets dieper op de materie
ingaan? Ook daar zou ik niet graag willen gaan spitten. Da’s trouwens
sowieso geen werkje voor mij, maar bij wijze van spreken.
Terug naar de
Oranjeboomstraat. U kent hem waarschijnlijk nog wel. Kunst- en antiekhandel van
Duuren. Op nummer 94 tegenover Jacobs en van Gool. Maar van Duuren stond niet
alleen bekend om zijn antiek en tweedehands spullen. De grote opslagplaats
achter zijn huis met oud ijzer en alles wat er op leek, heeft ook daar de grond
weinig goeds gedaan. Diverse boeren in de omgeving heb ik regelmatig zien lopen
sjouwen met blikken waarop doodskoppen afgebeeld stonden en wat denk je dan als
kind? Ach, als je er al over nadenkt dan denk je hooguit aan onkruidverdelger
of iets dergelijks, of iets om mee te spuiten. Tegen beestjes of zo! Ik wil
niet meer weten wat er in gezeten heeft! Recht van het land! Ja, lekker en
biologisch zeker?
Autohandel Heeren aan de
Amstelstraat, hoek Scheldestraat, die maakte het helemaal ‘mooi.’
Zijn kinderen mochten min of meer onder toeziend oog van de ‘braafste
autohandelaar’ van Breda en omstreken regelmatig grote vreugdevuren
ontsteken op hun land achter het huis. Wat er allemaal in oude auto’s zat
dat weet ik niet, maar de rook had soms prachtige (chemische) kleurtjes. Van
fel blauw tot zeegroen en pimpelpaars. Als het fikkie ten einde was dan werd de
overgebleven as hooguit weer met wat aarde vermengd en je zag er geen barst
meer van! Zo ben ik ook eens een keer getuige geweest van een kapotte leiding
van de wasserij achter in de Scheldestraat en de hoek van de Verbeetensstraat.
Nou één keertje? Die leiding was geloof ik al wel een paar jaar kapot.
Als je te dicht bij de vloeistof kwam die er soms uitlekte, dan wist je
tenminste wat stank betekende. Dat was met geen pen te beschrijven. Ik moest er
weer aan denken, vele, vele jaren later toen ik een keer meehielp met het
afleggen van een aantal lijken. Hoe zou dat toch zo gekomen zijn? Niemand
klaagde, alles ging z’n gangetje en het woord milieu moest je opzoeken in
het woordenboek, om het correct te spellen. Want zo’n woord had je toch
niet in je dagelijkse vocabulaire?
Plattegrond
infrastructuur gebied rondom de Oranjeboomstraat uit 1890
(zie
petroleumopslagplaats tussen 12 en 13)
Tenslotte nog een situatie
waar men natuurlijk helemaal niet meer om maalt, doch wel belangrijk om dit te
vermelden: op pagina 143 van het boek Nostalgisch Breda staat een plattegrondje
afgedrukt van de infrastructuur van de Oranjeboomstraat en omgeving in 1890.
Duidelijk is hier te zien dat op de plaats waar nu de Van Vlietstraat is een
hele grote petroleumopslagplaats stond. Het was weliswaar in 1890, maar er zal
beslist wel wat ‘afgeknoeid’ zijn daar!
Silvia
Videler.
(69) Wie, of welke Bredanaars weten
antwoord op deze prangende vraag?
In
een tijdperk van sterk achteruitlopend kerkbezoek, ook wel ontkerkelijking
genoemd, zien we het verschijnsel, zoals ook in onze buurt is gebeurd, dat
kerken gesloopt worden, verkocht worden of voor andere doeleinden gebruikt gaan
worden. We hebben dat gezien in de Oranjeboomstraat, maar ook aan de Haagweg is
de kerk geen kerk meer. Legio voorbeelden zijn er ten over: het begon al met de
kerk in de Ginnekenstraat, tientallen jaren geleden, ook de zogenaamde Bredase
kathedraal aan de Haven is niet meer.
De kerk aan de Etnastraat/Tramsingel:
verdwenen en gesloopt.
De kerk aan de Oranjesingel, hoek
Terheijdenseweg: verdwenen en gesloopt.
De kerk aan het Pastoor Pottersplein
(Belcrum): verdwenen en gesloopt.
De kerk aan de Markendaalseweg:
verdwenen en gesloopt.
De kerk aan de Fatimastraat (Blauwe
kei): nu een andere bestemming.
Bovendien is deze lijst geenszins
compleet! Verre van dat.
Voormalige
kerk aan de Fatimastraat
Bij
toeval kwam ik in wat heel oude papieren iets tegen van mijn opa. De kerk in de
Oranjeboomstraat moest nog gebouwd worden en natuurlijk werd er onder de
parochianen in wording druk gecollecteerd en op alle mogelijke manieren werd er
geprobeerd, om aan de benodigde fondsen te komen, voor de bouw van de toen
nieuwe kerk. In sommige gevallen was de zogenaamde bouwpastoor nou niet bepaald
arm te noemen, zoals het geval was bij de beroemde en eminente zoon van
dé Bredase brouwersfamilie Smits. Pastoor A. Smits van de Sint
Annaparochie bracht dan ook zelf de nodige gelden mee. Zelfs ben ik op
documenten ‘gestoten’ waaruit blijkt dat men
‘bouwstenen’ kon kopen. Zodoende kon men min of meer letterlijk
zeggen dat men er zijn ‘steentje’ of ‘steentjes’ of een
heleboel ‘stenen’ aan had bijgedragen. Op zich allemaal best
begrijpelijk en zelfs zeer goed in te denken in het tijdsbeeld van toen. Maar
nu:… en dit geldt overigens niet alleen voor de Rooms-katholieke kerken,
maar in principe voor alle kerken en kerkgebouwen. Nu, wij als kinderen en
kleinkinderen en achterkleinkinderen van al die mensen die hun steentje (of
stenen) hebben bijgedragen, worden geconfronteerd met een overblijfsel van wat
toch min of meer gemeenschappelijk eigendom is en was én dat zomaar ineens
verdwijnt of al verdwenen is. Nu weet ik wel dat die gebouwen an sich niet zo
bijster veel commerciële waarde hebben, maar wat dacht u van de vele
duizenden vierkante meters grond? Grond wat zich vaak op een A-locatie bevindt
of bevond. Die grond is of wordt verkocht. Dat is een vaststaand feit! Kent u
de huidige grondprijs in onze contreien? Je schrikt je toch rot! Enig idee
hoeveel vierkante meter een gemiddelde kerk meet of mat mét bijgebouwen
en vaak een forse tuin erbij?
Mijn
simpele en eerlijke vraag is dan: “Waar gaat dat ‘uit de
mond’ gespaarde geld van al die (overgroot) opa’s en oma’s
dan naartoe?” “Naar het bisdom,” zult u zeggen?
“O!” Gaat die er dan nieuwe kerken van of mee bouwen? “Nee,
dus.” Ze slopen meer dan dat ze bouwen. Graag zou ik daar eens
verantwoording van willen zien. Dat lijkt mij niet meer dan reëel,
rechtvaardig en fatsoenlijk. Of gaan die gelden ergens anders heen? Ik weet het
niet. U wel? Laat het dan eens weten. Want het gaat niet om olienootjes
(peanuts), maar om vele miljoenen keiharde eurootjes.
Silvia Videler.
(70) Het van Sonsbeeckpark, een speeltuin bij
uitstek.
Van
Sonsbeeckpark – Breda
Wat er nog niet echt
besproken is in vorige artikeltjes, is een verhaaltje over het van
Sonsbeeckpark. Het werd wel regelmatig vernoemd. Het park diende slechts als
een soort ‘doorgang’ naar zwembad Het Ei. Of voor sommigen een
verbinding naar het NAC-stadion. Doch, toen ik er over ging nadenken, kwam ik
tot de conclusie dat zich daar ter plekke toch ook wel een aantal aardige
dingen afspeelden. Op de eerste plaats moet ik zeggen dat we, overal waar we
naar toegingen, altijd nauwlettend door de politie werden gevolgd of in de
gaten werden gehouden. Vooral als we met een grote groep waren. Het was niet
anders. Nou moet ik wel zeggen, dat in mijn kindertijd het wel juist de jeugd
was die het niet zo nauw nam met de ‘regeltjes’ die toen golden. De
volwassenen wisten wel beter en liepen daarom praktisch allemaal braaf in het
gareel. Natuurlijk ‘enkelen’ uitgezonderd. Maar het was toch wel
eigenlijk onvoorstelbaar, dat daar juist zoveel politie voor ‘op de
been’ was. Uiteindelijk waren het slechts simpele kwajongensstreken die
wij (af en toe) uithaalden. Bovendien kan ik ook wel stellen, als er nu net
zoveel politie was als vroeger, dan konden ze nu zowat de helft ontslaan, want
dan waren het er veel te veel, voelt u hem!
In zowat alle verhaaltjes
uit vroegere tijden komt eens te meer de politie wel ter sprake. Voor die
streken die wij uithaalden, komen ze nu echt niet meer vanuit ‘hun
stoel’ vandaan. In het verhaal: “Het gelazer op de tribunes”
(boek: Nostalgisch Breda deel 1) heb ik al een duidelijke uiteenzetting gegeven
van wat er later mis ging in deze maatschappij en ook nog van wat andere dingen
die daar betrekking op hadden. Maar goed, het was gewoon zo. Ik ga nu weer even
zo’n vijftig jaar terug: Als je ergens ruimte had om lekker te ravotten,
dan was het wel in het van Sonsbeeckpark. Er waren bomen zat om in te klimmen
en ook nog voor veel andere dingen. Ook kan ik nog herinneren dat we daar wel
eens, met een aantal kinderen uit de buurt, het bekende spelletje boompje
verwisselen deden. Dat was echt een ideale plek hiervoor. Alleen mocht je
officieel niet op het gras komen. We wisten natuurlijk wel dat de politie
’n paar keer per dag een kijkje kwam nemen, maar dat hielden we goed in
de gaten.
Rondom de kleedhokjes van
zwembad Het Ei, had je een hele strook met bosjes en speelden daar ook vaak
verstoppertje. Omdat we daar veel kwamen wisten we op een bepaald moment ook
hoe we het best Het Ei binnen zouden kunnen komen zonder te betalen. Immers, er
was wel een hekwerk omheen, maar hadden toch wel snel uitgevonden waar de
‘zwakke’ plekken zaten. Maar het was best angstig om op deze manier
het zwembad in te gaan. Immers, als je gesnapt zou worden, zou gegarandeerd de
politie erbij worden gehaald. Dus eigenlijk durfden we dat uiteindelijk toch
niet en hebben dat daarom maar ook nooit gedaan. In een ander verhaal had ik al
eens verteld, dat een agent van politie ons had betrapt, omdat we boompje aan
het klimmen waren geweest en wij het op een lopen zetten en hij achter ons
aankwam. Maar doordat we nog klein waren konden we toch snel ontsnappen, tussen
de bosjes in de poort achter de huizen van de Bernhardsingel. Als je achter de
kleedhokjes was van Het Ei, daar liep een soort van pad, kon je ook bij het
NAC-terrein komen. Daar hadden wij op ’n gegeven moment ook een plek
gevonden waarbij je met ’n simpele ‘handeling’ in het stadion
kon komen. Doch het gebeuren op het NAC-terrein sprak ons op die leeftijd toen
nog niet zo aan en hebben daar dan ook geen gebruik van gemaakt. We deden
namelijk liever zelf voetballen en dat deden wij dan daar ook heel vaak. Maar
‘wee je gebeente’ als er dus een agent aankwam.
In de winter, bij vorst,
was de vijver altijd vrij snel dichtgevroren en dan kon je altijd al de
kinderen en ook volwassenen uit heel onze buurt daar terugvinden. Die kwamen er
om te schaatsen of, zoals wij, een glijbaan maken. Dat was werkelijk een
aangename tijd steeds daar. Ook als het had gesneeuwd gingen wij dikwijls naar
het park om sneeuwballen te gooien of om sneeuwpoppen te maken. Dat was dan de
enige uitzondering om op het gras te mogen komen. Politie was er ‘bij
dezen toestand’ nooit te vinden. Dat was niet zo gek natuurlijk. Anders
konden ze een ‘lading’ sneeuwballen naar hun hoofd van ons
verwachten. Daar kon zelfs geen leger tegenop! In die tijd waren er echt veel
bosschages in het park. Tegenwoordig wordt alles zoveel mogelijk
‘open’ gehouden. Dat schijnt de aanblik van het park en de groei
van de planten ten goede te komen. Evenzo hebben ze dat een aantal jaren
geleden ook met het Valkenberg gedaan. Maar daar kwamen wij in onze (kleine)
kindertijd nog niet. Later wel natuurlijk, maar dat is een ander verhaal.
Kortgeleden liep ik
toevallig nog eens door het van Sonsbeeckpark heen. Het is natuurlijk veel
veranderd. Het zwembad en NAC zijn er niet meer. Maar toch de
‘vorm’ van het park was toch nog wel zo gebleven. Het ziet er
bovendien toch wel fraai uit. Aangezien ik tegenwoordig praktisch altijd mijn
fototoestel bij me heb, heb ik daar wat ‘plaatjes geschoten.’ Het
lijkt er af en toe op, dat mijn fototoestel net zo belangrijk voor mij is dan
mijn shag. Trouwens, mijn buil shag is groter dan het apparaat! Omdat ik toch
wat foto’s aan het maken was, stak ik daarna even schuin over. Want daar
heb je het voormalige Boeimeerveldje. Tot mijn verbazing zag ik dat er nog
voldoende ruimte is overgebleven en zowaar, er waren ook kinderen aan het
voetballen. Ik moest toch gelijk weer aan mijn tijd terugdenken en rekende uit
dat het inmiddels al zo’n vijftig jaar geleden was dat ik hier ook aan
het voetballen was.
Kees
Wittenbols.
(71) Stedelijke vernieuwing: van
twee kanten bezien.
Géén politiek
commentaar, sléchts een beschouwing.
Joop den Uyl
Wijlen Joop den Uyl had er
een ‘handje’ van, als een verslaggever of journalist hem vragen
stelde. Steevast vouwde Joop den Uyl zijn handen en maakte dan een voor hem zeer
karakteriserend gebaar onder het uitspreken van de welhaast legendarische
woorden: “Kijk, er zitten natuurlijk twee kanten aan de zaak.”
Natuurlijk een politieke ‘dooddoener’ van de eerste orde. Joop was
goed getraind om verslaggevers optimaal te woord te staan zonder het achterste
van zijn tong te laten zien. Maar Joop had in de grond van het begrip:
‘twee kanten’ het gelijk volkomen aan zijn kant. Niet zozeer
politiek gesproken, daar bemoeide ik me toen nog amper mee. Daar moet je echt verstand
van hebben. Neen, ik bedoel het nog dieper. Aan alles zitten twee kanten. Zeker
aan de mens zelf, die een ‘dualis’ is in optima forma. De mens is
een uitgesproken ‘twee’, een tweezijdigheid. Want bij alles wat de
mens doet, moet de mens dan ook de zaak zeker van twee kanten bekijken.
Wellicht een vrij lange inleiding om tot het doel te komen van mijn opzet. De
stedelijke vernieuwing en zeker die stedelijke vernieuwing zoals we die van de
laatste decennia kennen in vrijwel alle binnensteden van ons land en die van
Breda in het bijzonder, is ongekend, in grootte en omvang.
Laten wij het alleen maar
beperkt houden tot Breda en dan mogen we constateren dat onze ‘vroede
vaderen’ het nog niet al te slecht hebben gedaan. Ik stel me dan ook voor
dat een mens die de binnenstad een vijftigtal jaren niet meer heeft gezien noch
er geweest is. Kan die mens dan nog de weg vinden en de stad herkennen die
hij/zij indertijd verlaten heeft? Voor wat Breda betreft kun je dat nog wel
positief beamen. Ondanks een Eurotoren, ondanks een Holland Casino, een nieuw
Gemeentehuis, bibliotheek, politiebureau, NAC-stadion, ziekenhuis enzovoorts.
Er hebben zich de laatste decennia onnoemelijk veel veranderingen voorgedaan en
het lijstje wat ik nu net gemaakt heb is maar heel summier én er staat
nog zoveel op het programma. Denk alleen maar aan de terugkeer van de haven en
de doortrekking daarvan. Gelukkig maar! Dat Breda toch nog steeds als Breda te
herkennen is, dit overigens in tegenstelling tot diverse andere steden en
plaatsen in Nederland en daarvoor mogen we dankbaar zijn. Want wat is het geval
met stedelijke vernieuwers, architecten en allerlei ‘logen en
listen’ die bij dergelijke ambitieuze plannen worden betrokken? Afgezien
van het feit dat de meeste ongetwijfeld grote €-tekentjes in hun ogen
hebben staan, alsmede in ruim gesneden kostuums rondlopen met dito steekzakken,
zijn het dikwijls ‘rücksichtloze’ vernieuwers die veelal
weinig tot geen ‘oog’ hebben voor de waarde en authenticiteit van
het oude. “Slopen én bouwen” is hun devies! Dikwijls gaan ze
tekeer als een ‘stel losgeslagen jonge honden’ zonder enig gevoel
voor historie en alles wat daaraan gerelateerd kan worden. Totaal niet
gehinderd door herinneringen aan het verleden en met maar een doel voor ogen en
die nog eens beschermd worden met ‘oogkleppen’ zodat men niet naar
links of rechts behoeft te kijken. Voorbeelden te over in ons landje!
Haagdijk
Gelukkig heeft men in
Breda ingezien dat het ook anders kan. Neem bijvoorbeeld de aloude straten van
onze binnenstad. Die zijn nog min of meer gelijk aan zoals ze waren pakweg een
halve eeuw terug. Althans nog duidelijk herkenbaar. Ondanks het feit dat er
best de nodige vernieuwingen en aanpassingen zijn geweest. Dat geldt ook voor
het aanzicht van de meeste winkels. Alhoewel deze eigenaren veelal ook niet al
teveel zijn geïnspireerd door begrippen als historische waarden en
belangen. Maar meer aan de herkenbaarheid van hún huisstijl en de
daaraan al of niet gerelateerde omzet per vierkante meter. Maar ook deze
belangen kan ik wel begrijpen. Toch is het daarom goed dat er een lokale
overheid is die ook de belangen van ‘andere en wellicht hogere
waarden’ niet uit het oog verliest. Een goed voorbeeld hoe je een
binnenstad naar de ‘donder’ kunt helpen is te vinden in de
Verenigde Staten waar men zowat elk centrum van om het even bijna elke stad
volledig naar de ‘bliksem’ heeft geholpen. Enkele uitzonderingen
daar gelaten en ook bijvoorbeeld de stad New York die wat dit betreft aardig op
z’n schreden is teruggekomen. Maar dat terzijde. Sommige straten en
wijken mogen mijns inziens zelfs helemaal niet ‘compleet
gerenoveerd’ worden. In die zin, dat men de hele straat gaat slopen en er
een totaal nieuw project voor terugzet. Ik ben op deze gedachte gekomen toen ik
enkele dagen terug mijn ‘geestesoog’ weer eens door de Haagdijk
liet lopen en er mijn gedachte erover aan het papier toevertrouwde. Het
handhaven en behouden van de sfeer en de authenticiteit van een straat of wijk
is mijns inziens ook heel erg belangrijk en dat geeft een stad dan ook
karakter, herkenbaarheid en ‘smoel.’ Ik zou er dan ook van gruwen
als men de gedachte zou opperen dergelijke straten volledig opnieuw: ‘op
te zetten,’ zoals dat heet in het jargon. Het conserveren en desnoods
repareren maar in een oorspronkelijke staat behouden, maakt zelfs dat een stad,
een wijk, of straat, een echt gevoel kan geven van: ‘thuis te zijn’
en dat is een onmisbaar gevoel voor elk mens! Gelukkig slaagt Breda hier dan
ook best redelijk in. Maar het blijft oppassen geblazen!
Nieuwe
Haagdijk
Natuurlijk waren er wijken
zoals de Gampel en ook de Middellaan en omstreken, nog op oude foto’s te
zien en erg interessant. Zeker met de dito verhalen erbij die de geschiedenis
ervan vertellen. Maar dit soort onderkomens, huizen kon je het amper noemen,
waren mensonwaardig! Dat deze niét voor het nageslacht bewaard worden
als huizen of als wijk is eigenlijk alleen maar een verdienste. Zij het dat het
goed zou zijn een of twee exemplaren als exacte kopie na te bouwen op ‘n
terrein van een museum of iets dergelijks. Dit om de huidige en toekomstige
generaties te laten zien hoe de omstandigheden waren van nog niet eens zo heel
ver terug in de tijd. Maar dat idee zal wel op politieke bezwaren stuiten.
Zéér begrijpelijk overigens, toch jammer als het zo zou zijn.
Feit is, als men de architecten, vernieuwers, stedenbouwkundigen, aannemers en
zeker projectontwikkelaars hun gang lieten gaan, dan kregen we onpersoonlijke,
superefficiënte maar heel veel ‘koude’ binnensteden. Waarbij
alleen gedacht zou worden aan begrippen zoals: opbrengst na investering,
efficiency, doorstroming en meer van dergelijke kreten. Warmte, sfeer,
behaaglijkheid, gezelligheid, oog voor het verleden en historie, herkenbaarheid
én leefbaarheid zijn niet de eerste prioriteiten van dit soort mensen en
áls ze die woorden al in de mond nemen bedoelen ze er ongetwijfeld iets
anders mee dan vele andere mensen, in ieder geval dan wat ik ermee bedoel.
Enerzijds de noodzaak van vernieuwing én aanpassing en anderzijds de behoefte
aan een eigenheid mét al die zaken die daarmee samengaan die ik heb
proberen te benoemen, zijn tot op heden redelijk goed gelukt in Breda. Ik mag
de wens uitspreken dat er genoeg mensen, burgers en bewoners zijn. Al of niet
georganiseerd, die de overheid en/of beleidsmakers genoeg op de
‘huid’ blijven zitten. Zodat de balans niet door gaat slaan naar
dié kant waar het al zo vaak naar is doorgeslagen in deze ‘steeds
killer’ wordende samenleving. Want er zijn ondertussen genoeg
wangedrochten van binnensteden ontstaan waar je voor je plezier nog geen dag
heen zou willen. Voorbeelden te over, zie bijvoorbeeld Den Haag, Hengelo,
Arnhem, Utrecht, Eindhoven enzovoorts. Concluderend mag ik dan stellen dat
Breda een stad is met warmte, gezelligheid én met de echte Bredase
gemoedelijke sfeer die zo weldadig aandoet in een zich steeds verhardende
maatschappij. Zo ben ik blij dat er mensen zijn die hun krachten weten te
bundelen tegen een al te grote neiging tot vernieuwing of sloop!
Silvia
Videler.
(72) Waar je vandaan komt, dat geeft
je toch een ‘stempel.’
Geïnspireerd door het
lezenswaardige artikel van Peter de Leeuw in de krant van (BN/DeStem
30-09-2006), met als kop: “Etten-Leur bestaat niet,” wil ik graag
iets kwijt over dat typische fenomeen dat mensen dikwijls afgerekend, of
geclassificeerd worden naar gelang hun afkomst. Dit kan woonplaats of
geboorteplaats zijn of wat het in vele gevallen is: van beiden. Het artikel van
Peter de Leeuw in de krant ging in wezen over het feit dat de combinatienaam
van Etten-Leur niet overal is terug te vinden en de problematiek van twee
verschillende dorpen die samen één gemeente zijn en hierover dan
wat grappige wetenswaardigheden. Hij haalde onder andere meer de oude mare aan,
dat als iemand zegt van Etten afkomstig te zijn, er op zijn minst meesmuilend
werd gedaan en het geval van Leur des te meer. Dit is toch wel een zeer
hardnekkig fenomeen wat zelfs niet beperkt is tot Nederland, maar wereldwijd
ge- en misbruikt wordt. Ontelbare anekdotes en grapjes werden en worden er
gemaakt over iemands afkomst. Over vooroordelen gesproken! Eerlijk gezegd doe
ik er zelf ook wel eens aan mee en dan met name toon ik een diep medelijden als
mensen beweren uit Tilburg afkomstig te zijn. Mijn partner is van Tilburg
afkomstig en zodoende heb ik nogal wat van die Tilburgers leren kennen.
Chauvinistisch in het kwadraat en dan is plagen dubbel zo leuk! Op het moment
dat men een vreemdeling ontmoet, een buitenlander, is de eerste vraag dikwijls:
“waar kom(t) je (u) vandaan?” Het antwoord is dan toch veelal en
onbewust dikwijls de maatstaf voor het daaropvolgende gesprek. Al of niet met
vooroordelen gepaard gaande. In mijn jeugd was het ‘strijk en zet’
als je iemand ontmoette die aangaf uit bijvoorbeeld Sint Willebrord of Rucphen
afkomstig te zijn, dat hij/zij al direct het stempel van messentrekker of toch
op zijn minst van vechtersbaas meekreeg. Mensen afkomstig uit Oss hadden een
dito reputatie en die van Helmond, dat waren natuurlijk allemaal kattenmeppers.
Oosterhouters hadden zo ook een eigenaardige roep en die uit de plaatsen van de
Langstraat én Rijen die stonden bekend om hun hardheid en taaiheid
(leerlooiers!). Landelijk is het idem dito. Denk maar aan de Limburgers. Hoe
worden die bezien? Afspraken moet je er niet mee maken of er toch op zijn minst
een datum erbij noemen, dan heb je de kans dat ze rond de afgesproken tijd
komen. Het is tenslotte twee keer tien uur per dag nietwaar? Hollanders zijn in
de opsomming natuurlijk nuchter en kunnen geen feest vieren (bijvoorbeeld:
carnaval). Groningers zijn zó stug dat: als ze al ’n woordje
spreken dat ze er de helft weer van ‘inslikk’n’ en Zeeuwen
zouden dan weer heel erg ‘zuunig’ zijn. Internationaal gezien zijn
die voorbeelden nog grotesker en ook duidelijker. Ik zal me maar niet aan
voorbeelden wagen want tegenwoordig heb je zo een proces aan je
‘gat’ wegens discriminatie. Maar ik ken er wel een paar! U toch
ook?
Zullen we dan toch maar?
Ha, Belgen, juist ja, die zijn wat langzamer van begrip nietwaar! Netjes gezegd
hé? Duitsers? Waren dat niet die schreeuwlelijkerds die op onze stranden
van die onnoemelijke grote kuilen graven met een bordje ‘Privaat’
ervoor? Italianen schijnen in deze serie vooroordelen een té grote
passie te hebben voor damestasjes, althans de inhoud daarvan. Spanjaarden zijn
wel erg heet en Engelsen uitermate koel en het enige wat daar heet is schijnt
de thee te zijn, die ze dan ook allemaal in ongelofelijke hoeveelheden consumeren,
met melk! Bah! Ik moet er niet aan denken. Over Turken, Marokkanen, Arabieren
en negroïde mensen wil ik liever niet schrijven, want dan schijn je de
grens van de geaccepteerde humor ineens te overschrijden! Dáár
stoor ik mij nou enorm aan. In mijn buurt woont een Afrikaanse jongeman die als
hij mij ziet mij steevast toeroept: “ha, bleekscheet!, hoe is
‘t?” en ik zeg dan steevast: “hoi, roetmop, nu ik jou zie
gaat ’t wel weer,” of zoiets. Kijk dat zou toch óók
moeten kunnen! Dat heeft echt niets, maar dan ook helemaal niets met
discriminatie te maken. Maar nu terugkomende op Breda en omgeving en
‘effe’ heel serieus! Die lui uit Roosendaal bijvoorbeeld, die
verbeelden zich toch echt niet uit een stad te komen. Dat Roosendaal is toch
gewoon een uit de ‘voegen’ gegroeid dorp? Je zult maar in Etten
geboren zijn, tja, ik zou ook tegen buitenstaanders zeggen dat ik van
Breda-West afkomstig was. Nog erger: stel dat je uit de ‘Maai’ komt
(Made). Je zou je toch rot schamen? (ze noemen de gemeente niet voor niks: Gemeente
Drimmelen, als kern, veel en veel kleiner dan Made). Over Oosterhout zullen we
het maar helemaal niet hebben. Die paar die ik ken, “gutteguttegut! Ach
erm.”
Om
dan toch nog maar weer eens terug te komen op dat andere grote dorp maar dan
ten oosten van Breda:… Tilburg. “Hmmm.” Tja. Ze heten niet
voor niks “kruikenzeikerds.” Ach, veel meer is er niet te vernoemen
zo rond Breda nietwaar? Dat is allemaal al geannexeerd en die paar
‘gaten’ die nog niet tot Breda zijn toegetreden, het is net als met
de EU, gewoon nog even wachten, ’t komt wel. Nog ‘effe’
geduld en dan mogen zij zich ook als echte Bredanaars beschouwen. Nou echte?
Silvia Videler.
(73) Waar
een zonnesteek al niet naartoe kan leiden.
Eigenlijk is dit een
onderwerp, dat nou niet echt past om er in de winter iets over te vertellen.
Maar het schoot me zomaar te binnen, omdat ik iemand heb gekend die dat is
overkomen. Het was in 1966, nu ruim 42 jaar geleden. Ik kwam net uit militaire
dienst en had al snel een nieuwe baan gevonden als tekenaar bij een klein
ingenieursbureau (ir. Snellen) te Breda aan de Burgemeester Pastoorsstraat.
Ondanks ik toch al wel zo’n 22 jaar oud was, was ik daar toch de jongste.
Maar de anderen waren niet echt veel ouder. De heer Snellen was niet alleen de
eigenaar van dit bureau, maar fungeerde ook als constructeur. Daarnaast waren
er ook nog 3 medewerkers als constructeur en 2 medewerkers als
tekenaar-constructeur werkzaam. Iemand die alleen maar technische tekeningen
maakte was er eigenlijk niet. Dat werd ik dan daar, dus werk zat voor mij. Dat
niet alleen, maar het was best prettig werken daar.
Het
voormalige ingenieursbureau van Ir. Snellen aan Burgemeester Pastoorsstraat
Breda (midden)
Voordat ik in militaire
dienst ging, had ik voornamelijk in het westen van Nederland gewerkt (Rotterdam
en Den Haag), dus dit was weer eens wat anders en vlak bij huis. Ik kon steeds
met de fiets op en neer. Toch bleef ik wel eens bij enorme drukte ook tussen de
middag op het bureau eten om zodoende weinig tijd te verliezen. Op een gewone
dag gebeurde er iets zeer eigenaardigs. Het liep zowat tegen de klok van
twaalf. Op dat moment waren er ongeveer 4 personen aanwezig op de tekenzaal. In
een andere ruimte daarnaast, waar doorgaans de heer Snellen zijn werkzaamheden
verrichtte en waar de deur praktisch altijd van open stond, rinkelde de
telefoon. Een van de constructeurs die dáár aanwezig was pakte
terstond de telefoon en zei hardop: “MET MOSKOU!”
Hij stond daar met een
lachende gelaatstrek bij te kijken en wij hadden eerst nog niets in de gaten.
Zijn haren waren wel door de war en had zijn stropdas niet meer aan en zijn
overhemd ook al los over zijn broek heen hangen. Wij keken elkaar aan: en van
wat nu te doen? Doch hij ging daarna gelijk naar de achtertuin. Hij had
inmiddels zijn overhemd ook al uitgedaan en had in een schuurtje een zonneklep
gevonden en deze opgezet. Een ding begrepen we goed: “die goede man is de
kluts kwijt!” Maar ja… wat nu? Vóórdat hij die
telefoon had aangenomen, waren er al heel wat dingen gebeurd bij het huis
daarnaast. Immers, de familie Snellen woonde zelf in het huis daarnaast en daar
had hij al het een en ander ‘uitgespookt.’ Wat precies weet ik
niet, maar mevrouw Snellen en het dienstmeisje hadden zichzelf opgesloten op
zolder, want ze waren bijzonder bang geworden van ‘onze’ constructeur.
De 2 overgebleven collega’s waren inmiddels hulp gaan zoeken. Om
waarschijnlijk ergens te gaan bellen naar de politie en een dokter. Omdat ik
het zelf heel druk had, bleef ik toch maar doorwerken. Maar dit had ik beter
niet kunnen doen. Het was verstandig geweest om ook het pand te verlaten. Op
dat moment bleef ik alleen over op de zaak met ‘onze’ constructeur.
Ik had mijn tekentafel bij het voorraam staan en een beetje angst had ik wel.
Ineens kwam hij naar mij toe, maar ik bleef rustig. Hij had nog steeds die
zonneklep op en zonder hemd en kwam rustig naast me zitten en plots zei hij op
rustige toon:
“Kees, ik zou best
een pilsje lusten.” Ik wist van angst niet te antwoorden en hij bleef
daar maar zitten. Plotseling pakte hij een scheermesje (een scheermesje is een
echt tekenaargereedschap, om inktlijnen mee uit te raderen, we noemden het
altijd gewoon: ratsen) en zei ineens: “weet je wat je daar allemaal mee
kunt doen?” Toen kreeg ik het toch wel benauwd en overwoog om hard weg te
rennen. Maar ik deed dit nog niet. Plotseling haalde hij met zijn been uit en
gaf een enorme trap op het schot van mijn tekentafel en verfrommelde mijn
transparanttekening die daarop vastgeplakt zat. De tekening waar ik dus mee
bezig was. Ik bedacht me geen moment meer en rende met een
‘gloeiende’ vaart de zaak uit. Ondertussen zaten mevrouw Snellen en
haar dienstmeisje nog steeds opgesloten op zolder. Op een afstand vanuit de
straat zag ik hem naar buiten komen en hij ging toen aan de overzijde langs de
waterkant lopen, nog steeds met die zonneklep op. Na een bepaalde tijd kwamen
mijn collega’s aanzetten met een dokter (het was de toen zeer bekende
zenuwarts: dokter Flamand). Ook twee agenten van politie waren inmiddels
gearriveerd. Op dat moment durfden de twee dames weer van de zolder te komen en
wij allen gingen weer naar binnen. We hadden immers nu bescherming voor het
geval dat. Ook ‘onze’ constructeur was het opgevallen dat er een aantal
vreemde personen de zaak betraden en kwam ‘poolshoogte’ nemen. Dus
geheel vrijwillig kwam hij in de zaak, bij de agenten en de dokter staan. De
dokter wist van de geschiedenis en kende hem al van een eerder geval en
constateerde dat dit wel een ernstige zaak was en belde naar ‘n een of
andere kliniek, om mede te delen dat deze persoon direct opgenomen moest
worden. Nota bene in het bijzijn van ‘onze’ constructeur
‘hemzelf.’ Dat beviel hem niks en zei tegen de twee wakende
agenten:
“Arresteer die
man!” en nogmaals, hun met grote ogen aankijkend en heel luid:
“arresteer die man!” De agenten wisten niet wat te doen en de
dokter werd heel zenuwachtig en gaf de agenten de opdracht hem mee te nemen,
naar die plek waar hij voor gebeld had en ging terstond weg. Zo bang als een
‘wezel’ vertrok de dokter en vergat zijn stethoscoop mee te nemen.
Toch, op vriendelijk verzoek van de agenten ging ‘onze’
constructeur toch maar mee. Ja, later hoorde ik dat hij wel eens in de tropen
was geweest en door te veel aan blootstelling van de zon een zonnesteek had
opgelopen en daardoor een deel van zijn hersenen waren beschadigd. Dit uitte
dan bij tijden in gevallen van verwardheid. Alleen deze keer was het zeer
ernstig. Toch waren het tot op dat moment steeds situaties van tijdelijke aard
geweest, maar nu was de beschadiging in zijn hersenen inmiddels zo groot
geworden, dat hij vermoedelijk voorgoed opgenomen moest worden in een
inrichting. Omdat ik kort na dit voorval ergens anders ben gaan werken, heb ik
nooit meer vernomen hoe het een en ander is vergaan met ‘onze’
constructeur. Hierbij nog enkele collega’s van dit bureau uit die tijd:
Jack Schuit, Frans Balemans, Kees Pijs, Ad van Schaik, Karel Schröder en
onze secretaresse: Helma Pijs.
Kees
Wittenbols.
(74) Hoe onze eetcultuur is veranderd
in amper een vijftigtal jaren.
Kent u het nog zoals het
vroeger er aan toeging in de meeste burgerlijke huishoudens? Elke dag een
bordje soep, gevolgd door aardappels, een stukje vlees met veel jus en de
groenten van het seizoen. Een dergelijke maaltijd werd dan afgesloten met een
toetje, bestaande uit pudding, yoghurt of een stuk fruit. De enige variatie was
dan zeker in Breda en de rest van Brabant dat vlees vervangen werd door vis op
de vrijdagen. Een oude gewoonte indertijd ingevoerd door de Rooms-katholieke
kerk als een soort van vasten. Bij vele mensen werd er dan ook nog eens patat
frites gebakken op vrijdag, zodat het voor kinderen een waar feest werd en dat
had dus al helemaal niets van doen met vasten of iets wat daar op leek.
Integendeel! Bij ons was het de gewoonte om op zaterdagavond nog eens wat
extra’s te hebben zoals kroketten of bitterballen. Meer dan uitgesproken
Nederlands kon je het je dan ook niet voorstellen. Daarnaast bestaan en
bestonden nog wat specifieke zaken die eigenlijk wel heel tijdgebonden aan een
seizoen waren. Oliebollen en appelflappen met oudejaar. Een of ander wild dier
bij de wat meer kapitaalkrachtigen, zo op of rond de Kerst. Pas later kwamen de
drumsticks van de kip en nog wat andere snacks op tafel. Dat was natuurlijk ook
mede te maken aan het feit dat men het financieel steeds wat beter kreeg.
De eerste groep die hier
in Nederland enige verandering in het eetpatroon wisten te brengen, waren de
Chinezen. Oorspronkelijk als arme vluchtelingen hierheen gekomen en enige
bekendheid verworven als pindaverkopers. De echte ouderen onder ons kennen het
nog wel: “pinda pinda, lekka lekka.” Zo waren ze te vinden op de
hoeken van drukke straten met een draagplankje voor hun borst met daarop de te
verkopen zakjes pinda’s. De vlijtige en arbeidzame Chinezen bleven
overigens niet al te lang deze vorm van handel bedrijven en al spoedig werd het
ene Chinese restaurant na het andere geopend. Heel slim inspelend op de vele
potentiële klandizie van duizenden zo niet tienduizenden Nederlanders die
in de ‘Oost’ waren geweest en dus kennis hadden gemaakt met de
uitgebreide Indische keuken. Chinezen zijn best slim en passen zich overal aan
en zeker aan de lokale smaak. Een gemiddeld menuutje bij de Chinees hier te
lande smaakt dan ook helemaal anders dan bij de Chinees in Duitsland of in
Engeland. Dát hadden en hebben ze erg goed doorgehad en daar lag dan ook
een groot deel van hun succes aan ten grondslag. Aanpassing!
Niet veel jaren daarna
kwamen de eerste Italianen, eerst als gastarbeiders, maar enkelen van hen
ontpopten zich als goede tot soms zeer goede ijsberijders. Een nieuw fenomeen
was geboren: de Italiaanse ijssalon. Interessant is het dan te volgen wat die
Italianen verder dreef in de vaderlandse horeca. Niet lang daarna werd de
eerste pizza geïntroduceerd en ontstonden er langzaam maar zeker de nodige
pizzeria’s, waarvan sommigen later uitgegroeid zijn tot heuse restaurants,
die de fijne en prima Italiaanse keuken hier voorgoed op de kaart hebben gezet.
Dit mede gevoed door het feit dat mensen meer en meer op vakantie gingen en
daar, onder andere in Italië, voor het eerst kennismaakten met de
regionale lekkernijen. Dat deze lekkernijen bevielen is op te maken uit het
feit dat al spoedig, in elk zichzelf respecterende plaats van ook maar enige
betekenis, minstens een Italiaans restaurant te vinden was en is.
Na de Italianen volgden al
snel de Grieken en weer wat later de Spanjaarden. Ook de Turken lieten zich een
poos later ook niet onbetuigd en weer mede dankzij de vele Nederlandse
‘Turkije-vakantie-gangers’ kunnen zij zich verheugen in een trouw
publiek, die hun specifieke broodjes Kebab, Shoarma en dergelijke, wel weten te
waarderen. De Turkse keuken staat internationaal gezien trouwens erg goed
aangeschreven met een rijke diversiteit aan gerechten en een zeker geen
spaarzaam gebruik van kruiden. Door dit alles zijn de Chinezen wat op de achtergrond
geraakt en sommige van hen gingen zich specialiseren op de échte Chinese
keuken, of ook op de Japanse keuken. Als eerste in Den Haag, maar later door
heel Nederland zagen we ook de originele Indonesische restaurants hun opgang
maken. Meerdere, al of niet gerenommeerde keukens, gingen zich aandienen.
Mexicaanse restaurants en Argentijnse steakhouses zijn nu ook vrijwel in elke
stad te vinden. In de grotere steden, vind je nu ook al diverse Arabische
restaurants, meestal zichzelf profilerend als Libanees of Tunesisch. Ook de
keuken van India, liet zich niet onbetuigd, dit dankzij de immigranten uit
Suriname, welke een redelijke grote Indiase (Hindoe) bevolking heeft. De
laatste jaren ziet men ook de Thaise restaurants opkomen, die eigenlijk een
variant zijn van de Chinese en de Indonesische keuken. Althans met heel veel
invloeden hieruit. Toch denk ik dat we er nu wel zijn. Natuurlijk in steden als
Amsterdam of Brussel zult u misschien nog wel een Aramees restaurantje vinden
of een Georgisch ‘tentje’ enzovoorts.
Doch we kunnen eigenlijk
wel concluderen dat we nu in ons landje zo’n beetje alle eetculturen wel
in huis hebben. Sommigen daarvan zullen nu eenmaal nimmer echt weten door te
breken binnen onze eetcultuur en dan denk ik aan met name de Mongoolse keuken,
die nou niet bepaald echt ‘hoge ogen’ gooit. Maar dat is een
kwestie van smaak. Doch, smaak kan ook een beetje collectief zijn. Daarom
verwacht ik van deze extreem exotische keukens niet dat ze hier een blijvend
‘plekje onder de zon’ zullen vinden. Een enkeling dan daargelaten.
Komt er dan een einde aan nog meer soorten en vormen van diversiteit in keukens
en eetpatronen? Ja, ik denk het wel. We hebben het nu wel zo’n beetje
gehad allemaal. De meesten zullen ongetwijfeld overleven, temeer daar er steeds
meer allochtonen zijn die met graagte hun eetgewoontes blijven handhaven en er
ook een business inzien. We moeten constateren dat er eigenlijk niet veel meer
keukens overblijven in de wereld die we nog niet binnen onze grenzen hebben.
Zonder negatief te willen doen, maar de vele Afrikaanse landen hebben nimmer
een echte eetcultuur weten te ontwikkelen en voor zover zij dat wel hebben
gedaan is het een cultuur die absoluut geen aansluiting zal vinden, bij die van
onze smaak en eetgewoontes. Ik zie u nog geen aapjesschedel uitlepelen en
overvolle borden aardappelen of rijst consumeren en dat tesamen met een soort
van bonen, die soms nog groter zijn dan uw allergrootste teen. Dat soort
voedsel is nou ook niet bepaald geschikt voor de Michelin-kwalificatie. Naast
de heerlijke vleesgerechten van de Argentijnen is de Zuid-Amerikaanse keuken
nou ook niet bepaald een echt culinair hoogstandje. Erg veel verschil met de
Mexicaanse keuken is er trouwens niet echt en wat de echte indianen eten, nou
nee, dat zie ik toch echt nog niet zo gauw op onze bordjes liggen. Het is niet
voor niets dat de Amerikaanse fast food ketens daar steeds meer en meer vaste
voet onder de grond krijgen en de meer Europees ingestelde Zuid-Amerikaan
zweert bij de Italiaanse, Franse en Spaanse keuken.
Van Australië hoeven
we ook geen speciale verwachtingen te hebben, want ook daar is de keuken een
mixture van de Europese en Amerikaanse fast food industrie. Blijven nog over:
de Russische keukens. Ja keukens. Want Rusland heeft vele volkeren binnen zijn
grenzen en kent derhalve ook vele eetgewoontes en smaken. Ieder zo met zijn
eigenaardigheden. Globaal gesproken is de Russische keuken vooral vet, grof en
ietwat ‘boers.’ Zo ook daar zijn geen bijzonderheden van te verwachten.
Kortom we zullen het moeten doen met wat we nu zo ongeveer hebben. Hier en daar
nog plaatselijk een kleine uitbreiding, met de een of andere exotische keuken
of een etablissement, wat misschien weer net zo snel opkomt als dat het weer
verdwijnt. Grosso modo genomen hebben we het nu wel zo’n beetje gehad.
Alleen de sterrenrestaurants zijn heden ten dage druk aan het experimenteren
met onder andere jonge brandnetels en duiven en meer van dat spul. Maar daar
zie ik ons toch nog niet massaal verorberen. Zeker niet voor de bedragen die ze
er voor durven vragen. Het aantal pasta’s, saté’s,
‘fallaffelbroodjes,’ pizza’s en Griekse feta-salades die u
daarvoor kunt consumeren is werkelijk ongelooflijk. Maar over verschil van
smaken valt niet te twisten.
Silvia
Videler.
(75) Teveel horeca in de stad Breda?
Havermarkt
– Breda
Teveel
horeca in de stad Breda? Dit is momenteel weer het onderwerp van gesprek wat de
gemoederen van zowel horeca-exploitanten als gemeente bezighoudt. Kern van de
kritiek is dat er volgens menig horeca-exploitant een teveel aan horeca zou
komen, indien de gemeentelijke plannen werkelijkheid worden en er dankzij het
nieuwe ‘water’ in de stad extra plaats hiervoor zou moeten komen.
Wat een geluk dat ik nog een goed helder beeld heb van de stad Breda en zijn
horeca van zo’n pakweg dertig, veertig jaar geleden. Op een van mijn
‘zwerftochten’ door de binnenstad, nog niet zo heel lang geleden,
was het me al opgevallen hoeveel kroegjes en horecazaken er verdwenen waren.
Maar ook de Havermarkt en
de Vismarktstraat van weleer kan ik mij nu nog zeer goed voor de geest halen.
BN/DeStem mag dan wel beweren dat toen alle ondernemers naar de Havermarkt
werden verdreven, bijeengebracht, min of meer door de gemeente, om zodoende
betere controle te kunnen uitoefenen. Doch, over die jaren waarover ik nu
spreek zat de Havermarkt en omliggende straten al lang vol met horeca. Ook
waren er ook horecabedrijven in bijvoorbeeld de Torenstraat, de Brugstraten, de
Ginnekenstraat, de Haagdijk, de Boschstraat, om er maar een aantal te noemen,
die er nu NIET meer zijn. Als we onze eigen wijk eens in bredere zin bekijken:
hoeveel horeca is er niet verdwenen aan de Haagweg? Als de toenmalige horecabedrijfjes
en dat qua aantal genomen, weer opnieuw geopend zouden worden, dan had Breda in
verhouding toch nog minder horecabedrijven dan vroeger (30-40 jaar terug).
Louter en alleen vast te stellen naar het gestegen aantal inwoners. Met de
torenhoge huurprijzen van winkelpanden, die haast alleen nog maar te betalen
zijn door de landelijke ketens, wordt het stadsbeeld toch al erg ontsierd en
wordt tevens de aantrekkingskracht van het centrum, gelijk zoals in bijna alle
binnensteden, minder en minder. Mede daarom is het van harte toe te juichen als
de stad weer leefbaar en aantrekkelijk wordt gemaakt en dat juist door middel
van de horeca. Normaliter ben ik geen pleitbezorger van ‘het’
gemeentebestuur, maar deze keer sta ik wel achter hun visie.
Vismarktstraat
– Breda
Maar bovenal pleit ik voor
kleinschalige panden en pandjes, die kunnen óók modern van opzet
zijn, met geringe en betaalbare huur. Alwaar ondernemers een reële kans
kunnen krijgen om hun ambacht of hun handel in uit te oefenen. Dát
tesamen met een leuke en een aantrekkelijke horeca, dus geen
‘mega-McDonalds’ of andere ‘vreetschuren,’ dat zou de
stad doen opfleuren, leefbaar maken én zeker stukken aantrekkelijker
maken. Dus alstublieft niet weer nieuwe ‘spijkerbroekenketens’ of
identiteitsloze zaken. Maar gezellige kroegjes, leuke winkeltjes met
hebbedingetjes, of juist met een stukje vakmanswerk en echte
specialiteitenwinkels. Die maken een stad tot een centrum waar het goed toeven
is en dan niet te vergeten óók met horeca, waar de wat oudere
jongeren zich thuis kunnen voelen. U weet wel die oudere jongeren die niet
gehoorbeschadigd door het leven hoeven (of willen), omdat ze elk weekend een
nog grotere gehoorbeschadiging oplopen bij hun wekelijkse stapavond.
Silvia
Videler.
(76) Het Valkenberg in de jaren
vijftig.
Valkenberg
op Koninginnedag
Hoewel ik, vooral in de
beginjaren vijftig, toch niet zo heel erg veel in het Valkenberg kwam, zijn er
toch wel een aantal bijzondere dingen bijgebleven. Hierbij doe ik dan verslag
van. Wellicht, dat u ook nog wel het een en ander kunt herinneren van situaties
uit die tijd, die ik ben vergeten en u nog goed voor de geest kan halen. Dat
zou ik dan gaarne ’n keer vernemen.
Het Valkenberg zag er in
de jaren vijftig heel anders uit dan aan de dag van vandaag. Er waren sowieso
al meer bossages en struiken. De hoeveelheid aan paden is vrijwel gelijk
gebleven. Maar eerlijk gezegd, het ziet er tegenwoordig wel wat
‘opgeruimder’ uit. Niet alles van vroeger is natuurlijk goed te
noemen. Het was ook wel iets groter, want de J. F. Kennedylaan was er toen nog
niet. Er was daar slechts een smal en oud straatje, ik dacht het Zwaanstraatje,
die dan weer uitkwam in de Sophiastraat. In ieder geval kwamen de zijuitgangen
van bioscoop Luxor hier op uit. Dit gebied hoorde ook gewoon bij het
Valkenberg. Ook voor zover ik nog kan herinneren, was de Valkenstraat er ook
nog niet. Precies achter dat nieuwbouwcomplex aan de J. F. Kennedylaan stond
ook nog een oude school, zo tegen het Begijnhof aan. Deze deed onder andere
dienst als dependance van de Ambachtsschool. Ikzelf heb daar nog lessen
gevolgd. Het was de heer van Doorn die daar toen de ‘scepter’
zwaaide. Ik kan nog goed herinneren dat we bij hem praktisch nooit aan leren
toekwamen. Hij had de gewoonte om het eerste kwartier dingen te vertellen, die
hem na aan het hart lagen en niks met studie te maken hadden. Hij was meer een
‘gezelligheidsmens’ dan een leraar. Hij onderwees onder andere
aardrijkskunde en als er nog wat tijd overbleef werd daar nog iets aan gedaan.
Maar het was voor ons min of meer een (les)uurtje ontspanning. Veel wijzer zijn
we van hem dus niet geworden. Hele verhalen hebben we te horen gekregen, die
dus niks met de opleiding te maken hadden. Zoiets zou tegenwoordig natuurlijk
uitgesloten zijn.
Het
tegenwoordige Valkenberg (1)
Je had in het Valkenberg
zowat tegen de muur van het Begijnhof ook nog een urinoir staan. Het is heel
terecht dat ze deze hebben weggedaan, want het stonk er altijd vreselijk. Ook
waar het Prins Bernhardpaviljoen staat op het Kasteelplein was toen nog een
gedeelte van het park. Ik maak gelijk maar even van de gelegenheid gebruik, te
vermelden dat ik dit een van de lelijkste gebouwen vind van de gehele
binnenstad van Breda. Ik kan nauwelijks wachten tot ze dit gebouw gaan slopen!
In plaats daarvan zouden ze bijvoorbeeld woningen neer kunnen zetten, zoals ze
dat voorál in Hoogstraten (B) hebben gedaan. U moet daar maar eens gaan
kijken! Dat heet voor mij: aangepast bouwen! Nederlandse architecten moeten
alvorens ze met een plan op tafel komen, eerst maar eens in België rond
gaan kijken. Zodoende zou er mijns inziens van Breda nog iets terecht kunnen
komen! Of gewoon géén Nederlandse architecten meer nemen voor de
binnenstadontwikkeling, dan is de zaak gelijk opgelost! Want het Prins
Bernhardpaviljoen is heus niet het enige lelijke gebouw in de Bredase
binnenstad van de laatste jaren.
Het
tegenwoordige Valkenberg (2)
Nu ga ik even ver terug in
mijn herinnering. In 1952 bestond Breda 700 jaar en het Valkenberg werd toen
‘omgetoverd’ in een groot festivalcomplex. Het werd toen genoemd:
Oranjestad Breda. Ik kan nog heel goed allerlei situaties herinneren van hoe
het er toen uitzag. Ik weet nog dat ik aan de hand van mijn moeder hier toen
doorheen wandelde. Ik had in een van mijn andere verhalen al eens vermeld, dat
mijn Ome Jan dat grote houten ornament had gemaakt, dat boven de toegangspoort
was bevestigd. Dat ornament stelde het wapen van Breda voor. Ik weet ook nog
goed te herinneren dat hij in zijn werkplaats in de Walstraat daar mee bezig
was. Ooit heb ik ook nog eens een foto hiervan gezien op het internet, of in
een boek zien staan, maar heb deze later nooit meer kunnen vinden.
Breda
Oranjestad 1952 (Foto Stadsarchief Breda)
Ook ligt nog goed in mijn
herinnering dat mijn vader, als uitvoerder, toen bezig was met de bouw van die
muziekschelp, zowat te midden van het park. Ook als onderdeel voor Oranjestad.
Door deskundigen was de vorm hiervan zo bepaald, dat de akoestiek van het
geluid heel goed tot zijn recht zou komen. Slechts enkele malen is er
uiteindelijk van deze lokatie, door muziekverenigingen, gebruik gemaakt en na
enkele jaren is dit ‘bouwsel’ weer verwijderd. Waarom?, geen idee!
Muziekschelp
Valkenberg (Foto Stadsarchief Breda)
Vele jaren later waren er
nog diverse dingen te zien die met dit festijn te maken hadden gehad, zoals al
die pergola’s met die mooie bloemperken hier tussenin en de zeer
romantisch uitziende lantaarns tegen de kolommetjes aan bevestigd. Diverse
rozenstruiken waren hieromheen gewikkeld en waren in de bloeitijd altijd een
prachtig gezicht. Daaromheen had je ook nog eens van die mooie rododendrons
staan. Doch, men dacht waarschijnlijk dat het niet meer in deze tijd paste en
hebben toen een aantal jaren geleden alles radicaal verwijderd. Niets, maar dan
ook niets is er meer terug te vinden, wat uit deze tijd doet terugdenken. Maar de
meeste mensen zal dit wel een ‘worst wezen,’ maar mij toch niet.
Ook was er nog een midgetgolfbaan, zonet naast de vijver. Ook dit was nog een
overblijfsel van Oranjestad. Doch viel het me wel op dat vooral in de latere
jaren er toch niet al te veel gebruik meer van werd gemaakt. Ook deze verdween.
Iets later in de jaren vijftig werd het Valkenberg vooral gebruikt als
‘romantisch’ wandelgebied voor verliefde stelletjes, of anders wel
een ontmoetingsplaats, waar jongens en meisjes dachten daar wel iemand naar hun
gading te kunnen vinden. Vooral echte Bredanaars, die nu zo rond de 65 zijn,
zullen zich dat nog wel vast kunnen herinneren. Het kon er soms best wel druk
wezen.
Het
tegenwoordige Valkenberg (3)
Ook had ik al eens
geschreven dat er in een bepaalde tijd van het jaar in het park verkeersexamens
werden gehouden, voor kinderen van de lagere school, die dan met hun fiets over
de voetpaden reden. Er was dan een stukje stad nagebootst met straten alwaar
verkeersborden in waren geplaatst en dan door examinatoren in de gaten werden
gehouden. Bij een goed gevolg kreeg je dan een verkeersdiploma. Op zo’n
dag was dan het Valkenberg voor andere mensen afgesloten. Later, half in de
jaren vijftig, kwam er ook nog een grote speeltuin, zo aan de rand van de J. F.
Kennedylaan. Maar daar moest voor worden betaald, hoeveel weet ik niet meer,
maar daar ben ik ooit een keer opgeweest, zeg maar ingeglipt, want geld had ik
daar niet voor! Enkele jaren geleden hebben ze het Valkenberg voorzien van een
ijzeren hekwerkomheining. Wat de reden hiervoor is weet ik ook niet, maar ik
moet zeggen dat het heel goed tot zijn recht komt. Het ziet er best aardig uit.
Het is alleen jammer dat je overal mag fietsen over de paden, want sommigen
maken er een wielerparcours van en het is echt opletten geblazen, vooral als je
met kleine kinderen een tijdje aangenaam wil vertoeven in dit toch wel mooie
park. Ook voor het Valkenberg gold in die tijd, dat het ten strengste verboden
was je op het gras te begeven. Dat gras bleef daardoor ongeschonden en zag er
altijd uit als een biljartlaken.
Kees
Wittenbols.
(77) Nostalgie.
Heimwee, of is het de aard van het Bredase (Brabantse) volk?
Bredase
toren
Sinds ik met grote
regelmaat stukjes schrijf, ben ik natuurlijk meer dan ‘normaal’
bezig met mijn Bredase/Brabantse achtergrond, opvoeding, jeugdherinneringen en
wat al niet meer. Dat is een natuurlijk gegeven. Helemaal van
‘gisteren’ ben ik nou ook weer niet, dus ik realiseer me natuurlijk
dat ‘de jaren’ ook best wel eens een woordje mee kunnen spelen. Als
je op de leeftijd bent gekomen die ik bereikt heb, ruimschoots voorbij de vijf
‘kruisjes,’ dan ga je onherroepelijk terugdenken aan vroeger. Je
gaat vergelijkingen maken en meer van die soort, soms sentimentele zaken.
‘Op zich genomen’ niks vreemds aan. Noem het maar een tweede
puberteit. Ik denk, nee, ik ben ervan overtuigd dat vele mensen soortgelijke
gevoelens herkennen. Anderzijds moet je verdraaid realistisch blijven en zeker
de tijd van toen niet gaan idealiseren. ‘De roze bril van de terugblik’
moet eigenlijk in de ‘brillenkoker’ blijven, anders maakt een mens
het zichzelf alleen maar moeilijker. Elke leeftijdsfase heeft zijn voor-
én nadelen en ook elke plaats waar men zich bevindt, woont en werkt
heeft zowel positieve als negatieve kanten. Brabant in het geheel en Breda in
het bijzonder zijn hierop geenszins uitgezonderd. Ons leven is nu eenmaal een
dualis. Alles heeft twee kanten. De optimist zou zeggen: “een goede kant
en een minder goede kant” en de pessimist zegt dan natuurlijk: “een
kwade kant en een wel heel erge ‘kwaaie’ kant.” Gelukkig ben
ik van het optimistische soort en zie de dingen meestal minder somber in dan
menigeen. Woorden als: “er is altijd wel een oplossing te bedenken”
of “vroeg of laat komt het wel op zijn pootjes terecht.” Dat zouden
lijfspreuken kunnen zijn van mij, ware ze al lang niet eerder verzonnen. Verre
voor mijn komst op dit ondermaanse.
Daarom dit stukje van
bezinning en introspectie. Want ik was bang dat ik Breda en haar wijde omgeving
zou gaan idealiseren en een té roze bril was gaan dragen. Want wat was
het geval? Neen, wat is het geval? Ik verdien mijn ‘kostje’
(balletje gehakt en af en toe een worstenbroodje) met communicatie, reclame,
verkoop, adviezen verstrekken, teksten schrijven en meer van die
‘lekker’ algemene termen. Dat betekent dus dat ik in de dagelijkse
praktijk met heel, heel veel mensen in contact kom en soms best wel eens een
dieper contact heb dan een luchtig praatje over het weer of de dure euro.
Contacten met mensen hebben me altijd aangetrokken en daarom heb ik ook altijd
beroepen uitgeoefend waar dat aspect duidelijk op de voorgrond stond. Afgezien
van de veelal goede beloning was en is dat contact met mensen ‘olie voor
mijn ziel.’ En daar wringt ‘t ‘m nou: al jaren en jaren ben
ik woonachtig in Zwolle. Kan ook stellen dat ik ’t redelijk goed heb,
uitstekende relatie, prima dochter, nu met een fijne echtgenoot die ik lekker
kan plagen, een prima gezondheid, soms meerdere keren per jaar er eens
tussenuit kunnen gaan met mijn ‘middenklassertje,’ welke de
‘tweehonderd’ gemakkelijk haalt met mijn ‘zwaar
rechtervoetje’ (alleen in Duitsland hoor!). Dus ’t valt allemaal
best mee. Daarnaast gewoon ‘knorrig’ op de fiscus, geen liefhebster
van politie-uniformen, in het bijzonder als ze staan te ‘flitsen’
of zich met andere ‘flauwe’ dingen bezig houden en ik drink ook
liever een goed glas met een goede buur, dan met een verre onbekende neef of
nicht. Waar wringt ’t dán zult u zich afvragen? Wel, wat ik
aanvankelijk dacht dat het bij mij een soort van heimwee was, vermengd met een
scheutje nostalgie en jeugdsentiment, blijkt het toch ietsjes genuanceerder te
liggen. In die ruim twintig jaren, dat ik in deze op zich best mooie woonplaats
mijn domicilie heb gevonden, moet ik erkennen dat ik nooit ofte nimmer ‘een’
ben geworden met de oorspronkelijke inwoners van Zwolle. Juist het laatste
jaar, wat me meer naar Breda/Brabant heeft gebracht dan de afgelopen twintig
jaar bij elkaar, heeft me nu duidelijk laten zien ‘WAT’ het grote
verschil is. Dat verschil zal ik u pogen uit te leggen, zonder te willen
‘schoppen’ naar de bewoners van deze streek. Want zij zijn nu
eenmaal zoals ze zijn en ik kan ze toch niet veranderen! Wie wel trouwens? We
gaan proberen een paar praktijkvoorbeelden te geven:
U staat in een winkel in
de rij met uw man of wie dan ook. U ziet een product liggen met daarop vermeld:
“Nu volledig vernieuwd” en u zegt tegen elkaar bij wijze van grap:
“was ’t dan vroeger ouwe troep?” Dacht u dat u ook maar
één reactie kreeg? Vergeet ’t maar. Of u staat in de rij
bij de kassa in de supermarkt en een norse, woest uitziende
‘security-man’ met aanzienlijk veel spierkracht (maar ook niet meer
dan dat), staat ‘wijdbeens’ bij de uitgang alle kassa’s in de
gaten te houden. Op zich een prima zaak, geen probleem. Maar de man is net zo
kaal als onder andere Pim Fortuyn was, alleen met een gezicht wat nou niet
bepaald een al te hoog intellect verraadt. Verder meer het type van een
‘gorilla annex prijsboxer’ en die bewaker staat al een kwartier
onafgebroken in dezelfde machohouding. Helaas voor hem ontbreekt de ‘Colt
44’ aan zijn heup. Dan zegt je partner bijvoorbeeld tegen je: “zou
je daar nou lang voor moeten studeren voor zo’n job?” Denkt u dat
een dergelijke opmerking ook maar één glimlach in de lange rij
wachtenden zou doen veroorzaken? Vergeet het maar. Compleet gespeend van humor!
Met daarnaast een overgevoeligheid voor kritiek. Op wat en wie dan maar ook.
Kritiek is ‘not done’ in deze streken. Zeker niet verbaal en al
helemaal niet als de kritiek ook maar iets te maken zou kunnen hebben met de
stad of de streek. Want dat is heilig. Wat zeg ik, het is heilige grond en daar
valt niet mee te spotten! Zelfspot? De meesten kunnen het nog niet eens
spellen! Laat staan praktiseren. Het Calvinistische denken wordt hier met de
‘moedermelk’ meegegeven. Soms denk ik wel eens: ‘het zit in
het leidingwater.’ Vandaar dat ik zo weinig water consumeer! Je weet maar
nooit. Stap bijvoorbeeld eens een kroeg binnen in deze contreien en dat zeker
als vrouw. Er gaat een schok door het veelal zwijgende aanwezige manvolk heen.
Want wat doet een vrouw en dat zeker alleen, of nog erger: met twee vrouwen
tegelijk in de kroeg? Je ziet de ‘smoelen tot vraagtekens’
veranderen maar dit alles zonder een mond open te doen. Je hoort ze denken:
waar zijn die op uit?, zijn die wel van hier?, of: zal wel niks wezen! Na
zo’n bezoekje of vijf, beloop je dan wel eens de kans dat je aangesproken
wordt met een ‘stereotiepe’ vraag van: “woont u hier in de
omgeving, u bent toch niet van hier?” Dat zijn dan de meer
‘vlotte’ types!
Natuurlijk is niet
iedereen zo, maar voor de echte autochtonen gaat dit grotendeels wel op. Ook in
de handel of verkoop stoot je geregeld tegen een zeer onsympathieke uitdrukking
aan, als ze van je product of artikel niets willen weten, namelijk dan zegt
men: “ik heb er geen belang bij.” Deze uitdrukking hoor je alom,
ook in de winkel als bijvoorbeeld de eigenaar iemand wijst op de reclame van de
gekookte ham of iets dergelijks. Dan volgt er eenzelfde norse afwijzing wat nóg
erger en harder klinkt in ’t streekdialect. Waar je ook in den lande
bent, je pakt een streekgenoot er meteen tussenuit. Bied je iemand hier iets
aan, bijvoorbeeld: iemand draagt een doos die te zwaar voor hem of haar is en
je zegt: “zal ik u even helpen?” Het steevaste en geijkte antwoord
is dan het onpersoonlijke afstandelijke: “mag wel!” Biedt een
Zwollenaar bij de kassa voor het gemak een vijf-cent-stuk aan om gemakkelijker
geld terug te geven, het antwoord van de caissière is steevast: “mag
wel.” Biedt men een drankje aan in een restaurant of café. Het
antwoord is dan wederom: “mag wel.” Of het nou een pilsje is of een
dure cocktail, geen probleem. Het antwoord zal immer hetzelfde zijn: “mag
wel.” Stel, iemand komt bij u thuis of op kantoor en naast de koffie wilt
u nog wat lekkers aanbieden. Je zegt bijvoorbeeld: “zin in een lekkere
slagroombol bij de koffie?” Het antwoord is ongetwijfeld: “mag
wel!” Wij hadden een meisje voor ons werken, een tijdje terug. Ze deed
haar werk goed en ik bood haar een extra beloning aan, in geld, maar ook met
een paar andere emolumenten, die duidelijk een belangrijke verbetering voor
haar inhielden. Antwoord, of liever gezegd de reactie was: “mag
wel.” Mijn partner en ik keken elkaar aan, verbaasden ons wederom en
deden er maar het zwijgen toe. Ga je er namelijk op in, hetgeen ik al teveel
gedaan heb, dan krijg je als antwoord: “nou, het hoeft niet hoor, ik
vraag er toch niet om!” Spontaniteit is hier schijnbaar een heel erg vies
woord, of het heeft een totaal andere betekenis die wij althans in die twintig
jaren nog niet ontdekt hebben. Dáár zal de fout wel liggen. Van
vele import-Zwollenaren, of ze nou uit het Zuiden of uit het Westen komen, hoor
ik soortgelijke klachten en verhalen.
Zijn ze dan allemaal zo,
zult u wellicht zich afvragen. Neen, niet allemaal. Bijna allemaal! Wij, ik,
kunnen er maar niet aan wennen. Je moet oppassen of je eigen spontaniteit wordt
de kop ingedrukt. Daarom is het zo’n prettig gevoel om weer eens terug te
komen in Brabant en in het bijzonder in Breda. Je kunt er gewoon jezelf zijn,
spontaan, grapjes maken en af en toe een gevatte opmerking plaatsen of zelfs
kritiek spuien. Nu weet ik als geen ander dat je op moet passen met kritiek. Je
kunt mensen bezeren of kwetsen, doch dat is nimmer mijn bedoeling. Maar zelfs
kritiek op bijvoorbeeld het stadsbestuur wordt hier in deze contreien, van een
niet origineel geboren en getogen inwoner, als op zijn minst ‘niet
gewenst geacht.’ Mijn conclusie: natuurlijk speelt de leeftijd een
woordje mee, natuurlijk is er ook sprake van een beetje heimwee. Maar het is
toch vooral de Bredase en Brabantse levenslust, de vreugde en de humor die me
doen terugverlangen naar dié plek waar ik gevormd ben. Breda, u bent
gewaarschuwd, nog enkele jaartjes en het is zover! Zeker weten!
Silvia
Videler.
(78) Buitenlandse nummerborden tellen.
Vroeger deed ik dat wel
eens, met een vriendje of vriendinnetje in de zomer. Dan gingen we naar de
Graaf Engelbertlaan, de grote vierbaanse snelweg net ten zuiden van het
Boeimeer en lagen dan in de ‘grazige’ taluds. Fietsen vlak achter
ons, met een boekje, de buitenlandse autonummers te noteren. Natuurlijk
scoorden de Belgen altijd als nummer één. Zij waren het grootst
in aantal en dit op de voet gevolgd door de Duitsers en de Fransen. Een
nummerplaat signaleren van nog verder weg was eerder uitzondering dan regel.
Heel af en toe een Engelse auto en alleen de vrachtwagens deden je echt dromen
van verre en veelal zonnige streken, zoals Spanje of Italië. Auto’s
die vanachter het toenmalige IJzeren Gordijn kwamen zag je haast nooit. Heel af
en toe, maar dan moest je écht geluk hebben. We waren er best trots op
alle nationaliteitskentekens toen al te kennen. Dat was ook niet zó erg
moeilijk, want in een ‘béétje’ zakagenda kon je ze
direct aflezen. Die hadden we dan ook vaak als onmisbare hulp bij ons.
“Wat een onschuldig kinderlijk tijdverdrijf!”
Daar moest ik ’n
tijdje geleden aan terugdenken toen ik vanuit Ulvenhout terugreed naar Breda.
Net voor de kruising van de Ulvenhoutselaan en de Allerheiligenweg zag ik vier
auto’s met een Pools kenteken achter elkaar rijden. In de vroegere
‘commie’ dagen waren die kentekens uit Polen veel en veel
gemakkelijker te herkennen dan nu. Ze waren toen allemaal diepzwart met witte
letters en cijfers. De eerste letters gaven aan uit welke Woiwodschap
(provincie) ze kwamen, trouwens met de nu huidige Poolse nummerborden kun je
dat nóg zien. Alhoewel ze net, als uit vele andere Oost-Europese landen,
nu wit geworden zijn met zwarte letters en cijfers. Maar zoals met vele
nummerborden moet je toch goed kijken om uit te vinden uit welk land ze
afkomstig zijn. Uiterst links is op de meeste witte borden nu pas te zien aan
het vlaggetje en de nationaliteitsletters uit welk land een bepaalde auto
afkomstig is. Ik was nog maar amper aan de kruising van de Valkenierslaan en de
Fatimastraat en mijn ‘lodderig’ oog had al zowaar weer twee Poolse
auto’s gesignaleerd. Ja, jong geleerd is oud gedaan nietwaar? Amper een
honderd meter verderop bij de hoek van het Groene Woud ontwaarde ik er alweer
een en voor ik er me echt van bewust was ging ik ze tellen. Een poosje later in
de buurt van de Haagweg, Nieuwe Haagdijk en verder, was ik al tot het
schrikbarende aantal van 26 Poolse auto’s gekomen. Dat vond ik echt wel
opmerkelijk. Rond de Haagdijk is er haast wel sprake van een concentratie van
Polen. In mijn huidige woonplaats zie ik ze ook wel eens
‘schuiven,’ maar nog niet in die grote getale. Althans daar ging ik
nog vanuit. Al snel ging mijn ‘logisch ingesteld brein’ op zoek
naar een voor de handliggende verklaring en die was snel gevonden. Dacht ik,
maar dat ging slechts ten dele op. Wat concludeerde ik? Wel, na de Tweede
Wereldoorlog zijn er veel van de Poolse bevrijders min of meer noodgedwongen in
Breda blijven hangen en die hadden en hebben natuurlijk familieleden in Polen.
Tot voor de Wende was het voor die mensen schieronmogelijk om tot hier te
geraken en nu is de weg volledig vrij. Probleem opgelost, dacht ik. Allemaal
Janeks, Jareks, Pjotrs en Inka’s die nu eindelijk ‘frank en
vrij’ hun oudooms en aangetrouwde oudtantes kunnen bezoeken. Simpel
nietwaar?
Maar mijn onderbewustzijn
was wakker geworden, want ik kreeg er later op de snelweg richting huis toch
weer ‘oog’ voor. Daar zag ik ook al zoveel Poolse auto’s
rijden. Soms, neen vaak, met wel vier mannen erin. Heel langzaam gingen er
kleine ‘alarmbelletjes’ luiden en zowaar thuisgekomen zag ik er nog
steeds een aantal rondrijden en dagen later nóg! Ook al reed ik zelf
toen weer in andere delen van het land. Die hadden dus niks meer met die
bevrijders van Breda en hun familie te maken. Wat is er dan aan de hand? De
Polen, samen met de Litouwers voorop, zijn gewaar geworden en dat evenzo als al
die andere knapen uit die Oost-Europese landen, dat er hier goed en gemakkelijk
geld te verdienen valt. Ook al krijgen ze hier amper het minimumloon, dan is
dat toch wel VIER maal zoveel geld als dat ze ‘thuis’ kunnen
verdienen. Zalm, die man die ons met een te dure Euro heeft opgezadeld, zei dat
het allemaal wel mee zal vallen. Echter Zalm is niet van de ‘eerste leugen
gebarsten’ en ik ging dus eens kijken naar de echte cijfers, voor zover
die te vertrouwen zijn. Tot mijn schrik moet ik dan constateren dat we aan de
vooravond staan van een invasie van Polen, Litouwers, Roemenen, Bulgaren en
dergelijke. Alleen al de kans dat die invasie kan gaan opwellen tot een ware
‘tsunamie’ is niet geheel ondenkbaar. De vraag is dan of we daar
echt op zitten te wachten?
Hele volksstammen van
voormalige communistische landen die nu nog amper een loon kennen van 500 euro
per maand, komen in steeds grotere getale naar onze streken. Vanuit hun
perspectief kan ik ze nog geen ongelijk geven ook. In amper zes uur rijden
staat u echt aan de Poolse of Tsjechische grens. Zover rijden is dat natuurlijk
niet. Als u nu een baan heeft zoals ik, waarvoor kennis van ondermeer het
Nederlands in woord en geschrift onontbeerlijk is, ach, dan is die komende
tsunamie niet al te direct een gevaar. Als uw werk echter bestaat uit
betonvlechten, timmeren, schilderen, bouwen of anderszins een beroep waar u niet
meteen verbale kwaliteiten voor nodig heeft, dan zit u wel degelijk in de
gevarenzone. De enige oplossing is dat Oost-Europa een economie krijgt die min
of meer vergelijkbaar is met die van ons. Doch, zolang de verschillen tussen
hen en ons nog steeds zó groot zijn, dat er een verhouding van
“een tot vier is.” Zolang zullen zij zeker blijven komen! Tot die
tijd ga ik die buitenlandse nummerborden toch ietsjes anders bekijken dan dat
ik vroeger deed en geloof me: ik ben geen xenofoob, maar ik kan wel een beetje
rekenen!
Silvia
Videler.
(79) Is biljarten een echte
kroegensport?
Biljarten en bier zijn
heden ten dage twee woorden die mijns inziens nog steeds onlosmakelijk met
elkaar te maken hebben. Maar laten we eerst even duidelijk stellen dat
biljarten een fantastische bezigheid is. Je kunt biljarten ook zeker wel sport
noemen, want er komt heel wat voor kijken voordat je er ‘n beetje mee
overweg kunt. In het café speelt met doorgaans het speltype: Libre. Een
kwestie van eerst de ene en dan de andere bal zien te raken. Dat lijkt
eenvoudiger dan het is. Dat weet iedere beginneling. Het is niet alleen een
carambole (dus punt) zien te maken, maar je moet ook nog iets over zien te
houden, om zodoende een aantal (caramboles) punten bij elkaar zien te vergaren.
Immers, je speelt het spel met meestal twee personen en maakt er dan ook een
wedstrijd van. Dat dit meestal gaat onder het genot van een pilsje (of een
ander sterk drankje) is de gewoonste zaak van de wereld. Ik durf gerust te
stellen dat 95 procent van alle biljarts, in welk land dan ook, staan opgesteld
in een of andere horecagelegenheid. Op zich natuurlijk geen enkel probleem,
maar eigenlijk toch wel jammer. Nou zijn er veel mensen, die naar mate ze
steeds meer bier naar ‘binnen’ krijgen, steeds beter gaan spelen.
Als je wat ‘aangeschoten’ bent gooi je meestal al de
‘schroom’ van je af en speel je vaak de ‘sterren van de
hemel.’ Doch de meeste café-biljarters, ik noem ze maar even zo,
zitten met hun moyenne (gemiddelde) doorgaans tussen de 2 en 3. Op zich, best
wel een aardig gemiddelde, want dat betekent dat je er ook wel eens 20 achter
elkaar kunt maken, om dan vervolgens weer enkele ‘poedels’ te
‘fabriceren.’ Zodoende ga je toch weer snel naar het hiervoor
vernoemd gemiddelde. Maar dat maakt natuurlijk verder allemaal niks uit. Want
naast het geweldige biljartspel staat gezelligheid in de kroeg waar je bezig
bent toch wel voorop.
Nou zijn er natuurlijk ook
diverse biljartverenigingen en daar gaat het toch wel een beetje serieuzer aan
toe. Maar ook deze zijn vaak terug te vinden in het café. Doch hier
staat meestal de sport centraal. Bovendien worden er hier dan ook meer
spelsoorten bedreven, zoals het bekende driebandenspel, bandstoten, pool en
snooker. Het moge duidelijk zijn dat de gemiddeldes van deze personen duidelijk
hoger liggen, dan bij de gelegenheidsbiljarters uit de kroeg. Dus hier staat de
sport in de eerste plaats voorop. In Nederland kennen we een aantal zeer goede
biljarters. De momenteel bekendste is wel: Dick Jaspers. In België hebben
we al tientallen jaren de zeer befaamde Raymond Ceulemans en wat dacht u van de
Zweed: Torbjörn Blomdahl.
Persoonlijk vind ik de
aandacht voor de biljartsport op een te ‘laag pitje’ staan. Zelden
zijn er complete wedstrijden te zien op de televisie. Zeker als je het
vergelijkt met de Engelse televisie, waarbij vele snookertournooien volledig te
volgen zijn. Overigens een prachtige spelsoort. Er zijn in Nederland honderdduizenden
mensen die de biljartsport bedrijven en zijn zeker geïnteresseerd om
wedstrijden via de televisie te kunnen volgen, waaronder ikzelf! Maar ik moet
er wel even bijvertellen dat alléén het driebandenspel en snooker
aangenaam zijn om naar te kijken. Je ziet hier in Nederland meestal enkele
fragmenten van zulke wedstrijden, zeg maar: samenvattingen. Zo krijg je nooit
een goed beeld hoe sterk een bepaalde speler wel of niet is geweest in die
partij. Ook ben ik er van overtuigd dat er meer biljarters dan schaatsers zijn
in Nederland. Nou, schaatsen krijgt volle aandacht, dus waarom eigenlijk
biljarten dan ook niet! U mag het best van mij weten, maar schaatsen kan me
niet bekoren en dat om de eenvoudige reden, dat je nooit en te nimmer kunt
zien, hoe goed iemand nou wel bezig is. Je bent volledig afhankelijk van de
reporter, die zo’n wedstrijd verslaat met betrekking tot de tussentijden
en dergelijke. Voor mij ‘oogt’ elk rondje hetzelfde. Er zit geen
variatie in het ‘spel,’ zeg maar. Elk rondje lijkt weer op de
vorige. Verder heb ik dan er ook te weinig verstand van om hier een artikeltje
aan te wijden en zal dat dan zeker ook niet doen. Geen interesse, punt uit! Dat
zal wellicht vele Friezen verbazen, maar daar ‘heerst’ een andere
cultuur, als ik het goed heb. Friesland…?, dat ligt toch ergens schuin
onder Denemarken?
Ja, ook ik heb in mijn
vrije tijd dikwijls een partijtje biljart gespeeld. Weliswaar meestal bij een
soortement van ‘ouwe-van-dagen-clubje.’ Maar ook hier stond het
biljart naast de tapkast. Mijn algemeen gemiddelde lag ook altijd tussen de 2
en 3. Maar ik moet er wel bijzeggen dat ik er ook maar weinig voor voelde om me
te gaan verdiepen in de biljarttechniek, net zoals de meeste anderen. Kijk, als
je biljartlessen gaat volgen zal een ieder ongetwijfeld wel zijn gemiddelde
kunnen opvoeren. Maar ik zag biljarten toch meer als een gezelligheidssport en
dat zal bij de meeste beoefenaars niet anders zijn.
Kees
Wittenbols.
(80) Niets te doen in Brabant als je
niet uitgaat.
Zo luidde de kop boven een
artikel, geschreven door Edine Wijnands in BN/DeStem van 16 december 2007 en
dat met name over jongeren die nog niet de leeftijd hebben om ’s avonds
op stap te gaan (lees: naar de kroeg te gaan).
Op het gevaar af door
menigeen voor ouderwetse, conservatieve en overjarige tr… te worden
uitgemaakt, moet het me toch van het hart dat wij, volwassenen, onze jeugdigen
wel heel erg aan het verpesten zijn. Nog amper zijn de ‘striemen van de
luiers’ die op hun kont stonden net niet meer te zien en de jeugd zit al
te klagen dat er te weinig voorzieningen zijn. Volgens het artikel in de krant
is het dan ook nog eens zo dat die voorzieningen die er wel zijn, niet in de
smaak vallen vanwege de ligging en vanwege het feit dat er een ouder iemand
toezicht houdt. Het is toch van de ‘spinnen gebeten’ dat dit als
een probleem gezien moet worden! Het schijnt nog eens serieus genomen te worden
ook, daar er zowaar een heuse rapportage over dit probleem gemaakt is en dat
dit is aangeboden aan… notabene statenleden. Laat ik nou altijd gedacht
hebben dat die iets beters te doen hadden! Waar blijft de taak en de
verantwoordelijkheden van de ouders? Afgezien van het feit dat ik me afvraag of
deze ‘pre-puberale’ meisjes en jongens ‘rond de klok’ beziggehouden
dienen te worden door hun ouders? Heeft die jeugd, de jeugd van die rapportage
bedoel ik, want ik weiger te geloven dat het alle jeugd betreft in die
leeftijd, dan geen enkele zinnige tijdsbesteding? Geen hobby’s? Geen
interesses? Geen zin in sport of verenigingsleven? Geen huiswerk te maken of te
studeren? Geen vriendjes of vriendinnen om gezamenlijk ergens heen te gaan?
Neen, u zult mij niet horen wat ik vroeger allemaal deed in de vrije weekends
en zeker niet in de sfeer van: “toen ik zo oud was als…” Maar
is televisie kijken, computerspelletjes spelen, gewoon buiten hangen en
kletsen, met vrienden en vriendinnen omgaan of naar een wedstrijd gaan kijken
ineens oubollig of ‘not done’ meer? Verzamelt de jeugd ineens niks
meer? Leest de jeugd ineens niks meer? Zijn de 30 tot 40 televisiezenders
ineens niet meer voldoende? Zijn alle zalen van alle bioscopen ineens
dichtgemetseld? Zijn de zwembaden ineens allemaal gesloten? Of de
sportterreinen ineens allemaal met prikkeldraad en ‘booby traps’
voorzien, zodat de toegang massaal ontzegd wordt? Zit niemand meer op judo? Op
dansles? Of op gymnastiek? Om maar eens een paar zijstraten te noemen? Is het
verdorie zover, dat zelfs de leden van de gedeputeerde staten zich nu moeten
gaan buigen hoe de 12-, 13-, 14- en 15-jarigen in de weekends beziggehouden
moeten worden? ‘Guttegut,’ nog wel zonder alcohol ook, de problemen
rijzen echt de pan uit! Nog even en de ministerraad moet zich hier over gaan
buigen. Tot wat voor gemakzuchtige wezens gaat men deze groep dan opvoeden? Die
op deze manier worden gemaakt tot individuen die elk eigen initiatief wordt
ontnomen, want er moet dus iets gedaan worden voor hen nietwaar? Of zou het
komen doordat ouders het als een hopeloos probleem zien en dan ook absoluut
geen tijd hebben in het weekend om ook maar enige aandacht aan hun kinderen te
besteden?
Als dit bericht in de
krant echt serieus is en was en wie ben ik om daar aan te twijfelen? Dan is het
echt erg, heel erg gesteld met onze jeugd. Dan worden ze dadelijk vanuit de
overheid beziggehouden, zogauw ze de speen uit de mond hebben en als ze dan
zestien zijn, worden ze massaal de kroeg ingejaagd. Als volslagen en doorleerde
nietsnutten, al of niet met een alcoholprobleem, mogen ze dan na nog eens vijf,
zes jaar de kroeg onveilig te hebben gemaakt, de maatschappij in als
volwaardige, stemgerechtigde en ‘zelfstandige’ burgers! Gelukkig
ken ik gezinnen (ook in Brabant) waarin dit probleem niet allesbeheersend
speelt. Er is dus toch nog hoop? Of was het ‘maar’ en dan bedoel ik
de aantallen die overigens niet genoemd worden, een hele kleine minderheid van
de jeugd waarover dat krantenartikel repte? Laten we dan dat laatste maar hopen
en er van uitgaan dat minderheden dikwijls de meeste aandacht op zich weten te
vestigen.
Silvia
Videler.
(81) Wat hebben we een rotzooi aan
de dag van vandaag.
Geïnspireerd door een
verhaal over een verhuizing van Cor Willemse op de site van het Heuvelkwartier,
waarin hij sfeervol beschrijft hoe een verhuis anno 1948 eruit zag en wat men
toen allemaal als gemiddeld huishouden bezat, kwam ik zodoende tot het idee
eens te bekijken welke goederen, spullen, attributen er nu allemaal in en rond
het huis staan, die men nu als hoogstnoodzakelijk, onmisbaar en soms zelfs
essentieel ziet. Bovendien, nog zeggen ze dat het leven er zoveel gemakkelijker
op geworden is. Ik vernoem die artikelen die we eigenlijk min allemaal hebben
en men in ieder geval als onmisbaar beschouwt. Daar gaat ie:
We hadden vroeger (begin vijftiger
jaren):
Geen televisie, dus ook
geen 2e
Geen stereo-apparatuur
Geen geluidsinstallatie
Geen video
Geen DVD
Geen opname-apparatuur
Geen auto (althans wij
niet)
Geen
caravan of camper (met toebehoren)
Geen snorfiets of scooter
Geen computer
Geen scanner
Geen printer
Geen playstation
Geen (digitale) fotocamera
Geen filmcamera of DV
handycam
Geen CD-wisselaar
Geen volautomatische
wasmachine
Geen droger
Geen afwasmachine
Geen
ingebouwde keuken met fornuis & oven
Geen
magnetron
Geen
tosti-apparaat
Geen
volautomatische mixer
Geen
blender
Geen
compleet koffiezetapparaat
Geen
ijskast
Geen
diepvriezer
Geen
elektrische friteuse
Geen
telefoon
Geen
GSM
Geen
laptop
Geen
TomTom
Geen
fax, annex kopieerapparaat
Geen
creditcard, bankcard of chipknip
Geen
telmachines en zakjapanners
Geen
lamineerapparaat
Geen
centrale verwarming
Geen
airconditioning
Geen
headset
Geen
MP3
Geen
haardroger
Geen
elektrische tandenborstel
Geen
wekkerradio
Geen
automatisch verstelbare tv-stoel
Geen
home-trainer
Geen
zonnebank
Geen
biertapinstallatie
Geen
enzovoorts, enzovoorts.
Wat
hadden we dan in vredesnaam wel? Ach, ’t huis én de kelder
én de bijkeuken én de schuur én ’t kastje onder de
trap, het stond allemaal barstensvol. Ik weet nog dat mijn opa 85 jaar werd en
wij vroegen hem: “Opa, wat wilt u hebben voor uw verjaardag?” De
goede man antwoordde uit de grond van zijn hart én naar waarheid:
“Ach, kind, ik heb alles al, kom maar lekker langs, dan drinken we
gezellig wat.” Wat is de moraal van dit verhaal? Wie het weet mag
’t zeggen. Ik heb zo mijn eigen idee! Wedden dat dit verhaal over een
‘tig’ aantal jaren nog veel en veel verder uitgebreider zal zijn?
Maar zijn we er nu zo gelukkiger door geworden?
Silvia Videler.
(82) Een
open kluisdeur.
Ik ga u een kort en waar
gebeurd verhaaltje vertellen, dat ik persoonlijk heb meegemaakt. Het is al
zo’n 54 jaar geleden. In feite ga ik nu een geheim verklappen!
Mijn vader was vroeger
uitvoerder en had ’n keer een opdracht om in deze functie te werken aan
een nieuw bankgebouw van de Nederlandse Bank te Middelburg. Vlak daarnaast was
hij in de kost bij een familie die Kuzee heette. Dat was nog in een echt
ouderwets straatje. Enfin, in mijn vakantie mocht ik ’n hele week met hem
mee en dat was natuurlijk een fijne ervaring. De treinreis daar naartoe kan ik
nog heel goed herinneren en zelfs de terugreis. Daarna gingen we te voet naar
zijn kosthuisadres. Ze hadden daar een zoon die iets jonger was dan ik en trok
daar uiteraard vaak mee op. Het was een tijd dat er ook nog weinig verkeer was
en terwijl mijn vader met het werk bezig was ging ik vaak op verkenning in
Middelburg. Dat mocht allemaal gewoon van hem. Bovendien voelde ik me mans
genoeg om me alleen door deze stad te begeven. Ik liep daar ook wel eens door V
& D heen en slenterde dan nog wel door andere straten. Een onvergetelijke
tijd was het. Ook nam mijn vader me ’n keer mee naar het Miniatuur
Walcheren, zo in het begin van een avond. Het was toch zomer, dus was het nog
lang licht. Je houdt het niet voor mogelijk maar in het Miniatuur Walcheren
kwamen we zowaar een bekende uit Breda tegen. Dat was Kees de Widt, een zoon van
goede kennissen van mijn ouders. Hij was daar met de hele klas van hem voor een
dagje uit. Een hele leuke en toevallige ontmoeting. Doch, ik vond het ook wel
interessant om die bouwactiviteiten te volgen daar op die werkplaats. Ze waren
op dat moment zover gevorderd dat de kelder in zijn geheel klaar was. Ik weet
nog dat ik in het begin van een avond, toen alle werklui reeds naar huis waren,
een kijkje ging nemen in die kelder. Het waren smalle gangen met links en
rechts vrij hoge betonwanden. Een stukje verder zag ik een deur en die stond
half open. Het bleek een kluisdeur van staal te zijn en trok deze een beetje
verder open en zag dat deze wel ’n meter dik was. Maar ondanks ik klein
was had ik maar weinig moeite om hem open en dicht te krijgen. Goed, ik vond
het wel leuk om aan die deur te sjorren, zeg maar.
Ook werd ik benieuwd hoe
het er binnen uit zou kunnen zien, maar vond het vooraf een beetje angstig om
deze ruimte te betreden. Want ik had in gedachte van: stel dat die deur dicht
valt en misschien wel in een slot, nou dan zat ik toch wel mooi opgesloten.
Toen draaide ik die deur helemaal open, zodat ik met zekerheid kon zeggen dat
deze niet dicht zou vallen. Bovendien had ik nog een steen hier voor gelegd en
toen was de weg vrij om binnenin de zaak eens te gaan bekijken. Het was vrij
donker daarbinnen. Het enige licht kwam vanuit het deurgat. Wat ik toen zag dat
houd je niet voor mogelijk. Er stonden een groot aantal rekken in die ruimte en
lagen volgestapeld met bankbiljetten. Van angst rende ik die ruimte uit en met
een rotgang naar mijn vader toe in het kosthuis en vertelde wat ik had gezien.
Uiteraard ging mijn vader terstond kijken en schrok zich ook rot. Wat bleek: de
opzichter was vergeten de kluisdeur op slot te doen. Deze opzichter had deze
sleutel in bruikleen gekregen van de bank, omdat hij daar om een of andere
reden wel eens in moest zijn wat met het werk te maken had. Bovendien was het
nog zo dat hij absoluut de enige was die deze ruimte mocht betreden. Wat bleek
nog verder: de kluis was al praktisch klaar, inclusief de kluisdeur en de
Nederlandse Bank had daar reeds voor miljoenen guldens aan bankbiljetten
opgeslagen. Terstond heeft mijn vader deze opzichter toen opgebeld en hij kwam
zowat overspannen de bouwplaats opgerend met de sleutel van de kluis en heeft
deze gelijk op slot gedaan, met een zeer dringend verzoek aan mijn vader hier
geen ruchtbaarheid aan te geven, anders kon hij zijn baan wel gedag zeggen.
Maar ik wist daar natuurlijk ook van en dat wist die opzichter natuurlijk niet.
Maar ik was verstandig genoeg om mijn mond hierover te houden. Om precies te
zijn: het was in 1954. Er zullen nog weinig tot geen mensen zijn van de
Nederlandse Bank die zich om deze situatie op dit moment nog druk zullen maken.
Het lijkt mij intussen toch wel verjaard en als die opzichter van destijds nog
in leven is, zou hij nu ongeveer 100 jaar oud zijn heb ik uitgerekend. Ook is
dit de eerste keer dat ik dit verhaal uit de ‘doeken’ doe.
Kees
Wittenbols.
(83) De handel van de pastoor.
Don
Camillo
Goed beschouwd, was een
parochie in vroeger jaren met een kerkgebouw en dergelijke best een lucratief
bedrijf, c.q. onderneming en dan nog eens belastingvrij ook. Zeker de
gemiddelde kerkganger stond daar nimmer bij stil, omdat het geheel omfloerst en
omgeven was van al dan niet ver- en gemeende ‘geestelijke waarde.’
In de rooms-katholieke traditie kende men bij de priesterwijding een groot
verschil. Je kon namelijk priester worden via een zogenaamde orde en dan moet
je denken aan de Norbertijnen, Capucijnen, Franciscanen, Paters van het H. Hart,
Trappisten, enzovoorts. Er waren en zijn tientallen, zoniet honderden van deze
‘ordes.’ De aspirant-priester moest bij zijn wijding een drietal
geloften doen. Te weten: de gelofte van armoede, gehoorzaamheid en kuisheid!
Ook was er een mogelijkheid om zogenaamde wereldgeestelijke te worden. Dan werd
een aspirant-priester, eerst kapelaan en kon ‘carrière’
maken door pastoor te worden. Deze wereldgeestelijken hadden slechts twee
geloften af te leggen. Namelijk die van gehoorzaamheid - aan de bisschop - en
die van kuisheid. Nadat men priester was gewijd behoorde men tot de zogenaamde
‘geestelijke stand,’ want men had een Character Indelebilis
ontvangen. Een ‘onuitwisbaar merkteken!’ Wat er gebeurde met
priesters, die na verloop van tijd toch uittraden en wellicht gingen huwen,
daar is geen lectuur over te raadplegen, wat er dan met dat zogenaamde
onuitwisbaar merkteken gebeurde! Maar daar gaat dit artikel niet over, ook niet
over de ordines minores en de ordines majores, de lagere en hogere wijdingen.
Ik wil mij beperken tot de pastoors en hun parochies. Niet dat ik het
geestelijke aspect naar voren wil halen en ga belichten. Neen, meer het gewone
alledaagse reilen en zeilen van een parochie en dan met name het
financiële aspect daarvan.
Sint
Annakerk Breda
Goed beschouwd, was het
eigenlijk best een goed ‘geolied’ bedrijf. We spreken dus wel over
de jaren vijftig en zestig en toen mocht je de gemiddelde bezetting van een
parochie toch wel stellen op één pastoor en drie assistenten
(kapelaans) en een dienstmeid. Kortom financieel gesproken een gezin van
minimaal vijf volwassen personen. Waarvan één de
‘portemonnee’ hield! Laten we beginnen met het lezen van missen.
Hiervoor diende een stipendium betaald te worden. De gelezen missen op
door-de-weekse dagen waren natuurlijk lager in prijs dan de zondagse missen en
die van de zondag hadden weer een prijstabel van laag tot zeer hoog en dat met
name voor de gezongen hoogmis. Als voorbeeld neem ik de parochie waar ik als
kind zelf toe behoord heb. Er waren drie missen elke ochtend en wel om 7.00
uur, 7.30 uur en een om 8.00 uur. Afgezien van trouw- en rouwmissen. In ieder
geval was het zo, dat er minimaal vier missen opgedragen dienden te worden,
want het was de plicht van een priester om dagelijks de eucharistie, de mis te
lezen. Op zondagen was er een mis om 8.00 uur, een om 9.00 uur, dan de hoogmis
om 10.00 uur en een om 11.30 uur. Later kwam daar nog een avondmis van 17.00
uur als extra bij. De prijzen die hiervoor berekend werden liepen uiteen, doch
met een gemiddelde van tien gulden per mis, zitten we tamelijk dicht bij de
waarheid en het gemiddelde. Dat alleen leverde dus al een kleine driehonderd
gulden per week op. Bedenk dat we spreken over een periode, dat een gemiddelde
huisvader amper vijf en tachtig schoon in de week mee naar huis bracht en
moeder? Moeder die werkte zich een ‘blubber,’ maar onbetaald! Een
beetje parochie had zo’n vierduizend zielen en in die tijd ging toch wel
zeker negentig procent trouw en braaf naar de wekelijkse mis. Dat zijn dus
3.600 plaatsen! Ik reken maar naar ik me nog kan herinneren en dat was een
kwartje plaatsgeld. Oftewel: negenhonderd gulden. Kassa!
Dan had men de
kaarsenhandel! Zowel in een speciaal kapelletje als soms ook elders in een kerk
stonden gietijzeren tafels met ijzeren pinnen, waarop men een kaars kon
aansteken. Kwartje per kaars! Een conservatieve schatting bracht het toch wel
op zo’n vierhonderd kaarsen per week. Minus de inkoop/aanmaak en daar
moet toch minimaal vijftig gulden aan verdiend zijn geweest. Nog even
terugkomende op de trouw- en rouwmissen (diensten) en als je ziet wat de
begrafenisondernemers daar aan de dag van heden voor doorrekenen, dan voelt een
advocaat, bij het lezen van een dergelijk bedrag, zich toch al gauw zwaar
onderbetaald. Bovendien behoren die toch niet tot de meest armlastige beroepen,
zou ik denken. Feit is dat ik niet weet wat men er vroeger voor pleegde te
incasseren, maar zou honderd gulden teveel gerekend zijn? Vijftig rouw- en
trouwdiensten per jaar? Niet te veel gerekend, wel? Toch mooi vijfduizend
gulden als extra inkomen. Natuurlijk kost zo’n gebouw en een pastorie,
veelal het grootste huis in een wijk, aardig wat aan stook- en
onderhoudskosten. Maar daarvoor ging dan ook trouw elke zondag en in elke
dienst een collectezak voor rond. Dit dan nog afgezien van de diverse
offerblokken, die achterin menige kerk stonden opgesteld. Echter een kerk met
een nog niet herroepen aflatenleer, alhoewel amper meer gepraktiseerd, zal best
wel een paar brave ouderwetse leden hebben, die wel eens stout zijn geweest en
hun geweten anoniem hebben willen afkopen. Daar is een offerblok dan een
bijzonder praktisch apparaat voor. Koorleden waren gratis, misdienaar zijn was
een eer. Ik weet zelfs van mensen die gratis de banden van de fietsen plakten
van de zogenaamde geestelijkheid. Zo zijn er velen geweest die uit hoofde van
hun kennis en beroep, vele zaken gratis hebben verricht voor de
‘heren’ geestelijken. De onkosten voor de huishoudelijke hulp waren
ook zeer gering. Een bescheiden zakcent was veelal het enige wat deze
ongetrouwde dames toegeschoven kregen. Verder natuurlijk kost en inwoning. Maar
gezien hun verdere levenshouding was soberheid eerder een deugd, dus frivole dingen
en daaraan gerelateerde uitgaven waren niet aan de orde voor deze toegewijde
dames. Niet dat elke lid van de parochie de eer te beurt viel, maar de wat
rijkeren werden toch minimaal eens per jaar bezocht door de pastoor en om de
een of andere reden werd er veelal een enveloppe meegegeven aan de pastoor, die
haast als vanzelfsprekend deze gave in ontvangst nam. Qua inhoud kunnen we
alleen maar gissen. Maar ik heb weet van gevallen, van enveloppen, waar een
veelvoud in zat van mijn, toentertijd, armzalige zakgeld. Dat zakgeld, dan wel
op jaarbasis gerekend, inclusief al dan niet legale bijverdiensten!
Een bouwpastoor kon het
soms wat zwaarder hebben, zeker als de kerk en/of pastorie nog niet geheel
afbetaald waren. Maar de meerderheid van de parochies had die problemen echter
allang niet meer. Fons Jansen, een bekend cabaretier uit vervlogen jaren heeft
eens de grap gemaakt over de vele collectes. Hij noemde met name de schalen, de
mandjes, de bakken, de zakken, de gleuven en de schuiven. Kortom, overal waar
je maar geld in kon stoppen, werd door hem benoemd. Velen na hem zijn het toen
ook gaan inzien. Maar het was wel bijna het einde van het ‘Rijke Roomse
Leven.’ Nu weet u dat het woordje ‘rijk’ niet alleen
overdrachtelijk is bedoeld.
Silvia
Videler.
(84) De Kwakkebollen van de
Lourdesschool.
De
Kweekschool
De school aan het Dr. Jan
Ingenhouszplein was vroeger niet alleen het onderkomen van de broeders van
Huijbergen, maar was tevens de kweekschool alwaar er leerlingen werden opgeleid
tot onderwijzer. Het is best wel een groot gebouw, dus er zullen in die tijd
zeker wel honderden tegelijkertijd een opleiding hebben gevolgd. Ikzelf ben wel
eens in dat gebouw geweest, maar zo weinig, dat ik toch niet goed meer kan
herinneren hoe het daar allemaal uitzag. Enfin, als deze leerlingen wat verder
gevorderd waren met hun opleiding, dan zat er ook een soort van praktijkjaar
aan vast. In eerste instantie gingen ze dan naar een school ergens in Breda en
gingen dan enkelen van hun op een stoel ergens achter in het klaslokaal zitten
en keken dan zo’n halve dag mee, wat er zowat al gebeurde in die klas.
Zeg maar, om zovast wat te wennen aan de sfeer die in het lokaal hing. Doch,
als ze een aantal keren in die klas hadden gezeten, moesten ze toch ook al wel
het een en ander proberen in de praktijk te brengen. Ze namen dan een gedeelte
van de les over van de onderwijzer of broeder. Sommige waren nog echte
stuntelaars, want dan waren ze waren zo zenuwachtig om voor die klas te staan,
dat ze de ene verspreking na de andere deden en dan hadden wij de grootste lol.
Doch, we mochten natuurlijk niks laten merken. Toch waren er ook wel een aantal
bij, waarvan ik vond dat ze het zeker niet zo slecht deden. Het kwam ook wel
eens voor dat de broeder of onderwijzer ziek was thuis gebleven en dan werd de
dagtaak geheel overgenomen door een van deze ‘kwakkebollen.’ Want
zo werden zij door ons steevast genoemd.
Er ligt nog een naam van
een van deze personen in mijn geheugen gegrift en wel: de heer (Jan?) Schoenmakers.
Maar heel toevallig is dat niet. Want ik kende hem al van de Eggestraat, alwaar
mijn oma toen woonde en hij kwam daar ook vaak op bezoek met andere
buurtgenoten. Hij kende mij dus ook wel. Als ik hem dan even later weer eens
zag bij mijn oma, vertelde hij steeds dat ik dat manneke was dat de hele dag in
de klas zo’n beetje zat te ‘klieren.’ “Jij kunt geen
seconde stilzitten,” zei hij dan. Maar ik had al eens verteld dat ik van
nature heel nerveus was en dan is stilzitten natuurlijk een hele moeilijke
opgave.
Op deze manier was het
natuurlijk een goede zaak om deze ‘kwakkebollen’ te laten wennen
aan de omstandigheden waarin ze later zouden gaan terechtkomen, als ze
definitief voor de klas zouden komen te staan. Ik weet niet hoe het
tegenwoordig er aan toe gaat. Maar persoonlijk gezien vond ik het destijds toch
wel een goede methode om deze mannen alvast te laten wennen aan het hele
schoolgebeuren.
Kees
Wittenbols.
(85) Geld ophalen tijdens de mis
(deel 2)
Collecteschaal
Sommige artikelen doen je
weer een heleboel herinneringen ophalen. Bijvoorbeeld dat laatste artikel van
Kees Wittenbols “Geld ophalen tijdens de mis.” Mijn vader was in
die tijden ook collectant en dat veelal tijdens de zondagse hoogmis van 10.00
uur. Zij zaten altijd in een speciale iets grotere en wat lichtgekleurde bank
links in de kerk in de grote zijbeuk. Tijdens die 10.00 uur mis waren het dan
ook veelal dezelfde collectanten. Enkele kan ik me nog goed herinneren. Met
name de toen al oude heer van Poorten, de vader van de leraar boekhouden van
Poorten. Inderdaad de heer Langerak die net zoals Kees al dacht, aan de Pieter
Breughelstraat woonde. Dan de heer van Hoek en mijn vader, de heer Videler. Van
Poorten voorop, die kwam meestal met de grote open schaal, een gebruik trouwens
wat in de meeste rooms-katholieke kerken werd gepraktiseerd. De opbrengst
daarvan was veelal voor een bijzonder doel wat dan tijdens die week speelde.
Dat kon een actie zijn of een speciale collecte ten gunste van een missionaris
die de parochie ‘aandeed.’ Daarachter kwamen twee, maar meestal
drie collectanten met de lange stokken waaraan een donker gekleurde fluwelen
zak hing met daarop diverse letters, zoals de A voor de armen in de parochie en
een K voor de kerk. Dat wil zeggen: voor het onderhoud van gebouw en eventueel
stookkosten en dergelijke. De derde en laatste ben ik vergeten. Grappig was te
lezen hoe Kees verhaalde van de centen en hoe men en dat vooral jongeren,
probeerde te ontkomen aan de collecte of aan het betalen van het zogenaamde
plaatsengeld.
Van mijn vader heb ik daar
dan ook de meest koddige verhalen over gehoord. Hoe sommige mensen heel
demonstratief een relatief vrij groot bedrag in het zakje deponeerden, liefst
zó dat iedereen het kon zien. Maar ook: hoe men zich met slechts
één cent ervan wilde komen. Van diverse mensen wist hij of ze
veel of weinig gaven. Toen ik als kind wel eens bij dit soort gesprekken
aanwezig was scherpte ik mijn oortjes maar wat graag. Zo kwam ik van diverse
mensen aan de weet of ze gul dan wel gierig waren. Mijn vader bezwoer mij
dergelijke ‘geheime en confidentiële’ informatie nimmer naar
buiten te brengen. Dit heb ik dan ook bijna nooit gedaan, op één
enkele uitzondering na en dat van iemand die best wel wat kon missen, maar
geheid nooit meer dan één cent doneerde. Maar verder - en zeker
nú - zal ik mij onthouden van deze ‘sensationele’ berichten.
Alhoewel, nú het geheugen weer eens raadplegende, moet ik toch wel weer
even lachen. Prachtig waren de verhalen van mijn vader en zijn collega
collectanten die je dus ook wel eens sprak, aangaande de vele knopen die in de
diverse collectezakjes werden gevonden. Buitenlandse muntjes waren er bijna elke
week ook wel een paar bij en mijn vader wist precies na verkoop van tijd waar
die muntjes vandaan kwamen! Althans in welke banken hij ze kon verwachten. Met
name vele, toen al ongeldige Belgische munten van 25 centimes, veel mensen
zullen ze nog wel kennen, die met een gaatje in het midden.
Collectezak
Ook gordijnringetjes en
gewone platte koperen plaatjes behoorden dikwijls tot de opbrengst. De heer Van
Poorten was degene die met de open schaal liep en daarop kon iedereen een blik
werpen. Soms lagen er zelfs briefjes van tien gulden op en een enkele keer
zelfs van vijf en twintig gulden. En als je dan hoorde wie die briefjes gaven,
mijn vader die soms net achter van Poorten aanliep kon dat zodoende prima zien,
dan keek hij toch heel vreemd op. Want soms waren het mensen waar je het niet
van zou verwachten dat zij zoveel konden en/of wilden geven. Of het Kees
Wittenbols was of een van zijn kornuiten in het kwaad weet ik niet, maar ooit
hadden ze mijn vader eens goed tuk. Het gebeurde vaak dat de lange stok met het
collectezakje eraan doorgegeven werd. Niet dat dit per se hoefde, maar als mensen
zo vriendelijk waren, ja waarom niet hé? Op zo’n moment is het
gebeurd dat men een zware loden bal in de zak deponeerde. Toen mijn vader de
stok met het zakje daaraan weer in zijn handen kreeg en dus niet verdacht op de
zwaarte hiervan, liet hij het hele geval bijna uit zijn handen vallen. Maar och
arm, hij moest nog de halve kerk doorzeulen met die zware zak. Je had hem
moeten horen! En de dader was natuurlijk nimmer aan te wijzen.
Het baantje van collectant
was overigens niets meer dan een erebaantje met als enige voordeel dat de heren
in de speciale collectebank gevrijwaard waren van plaatsengeld en daarnaast
kregen de collectanten eens per jaar een etentje aangeboden. Maar wel gaf het
de verplichting elke zondag om 10.00 uur in de hoogmis aanwezig te moeten zijn.
En voor een toen niet zo’n kerks kind als ik, was dat best een extra
opgave, want die mis duurde aanmerkelijk langer dan de mis van 9.00 uur. En ik
moest natuurlijk mee met mijn vader. Ik kreeg dus niet de kans, net als Kees
Wittenbols, me ergens achteraan te verstoppen en vroegtijdig de kerk te
verlaten of als van Dun, de koster in aantocht was, onder te duiken en zodoende
me van extra zakgeld te verzekeren door geen plaatsengeld te betalen. Dat kon
ik overigens wel voorkomen door me naast mijn moeder te nestelen, want wij als
familie, hadden twee gereserveerde en betaalde plaatsen mét naambordje,
helemaal voor in de kerk, op de vijfde rij notabene. Als kind was het nog tot
daaraan toe, maar later wilde je daar dus sowieso niet gezien worden en zocht
ik steeds verder een plaats naar achteren. Totdat ik besloten had om helemaal
geen bezoek meer te brengen aan de kerk. Hoewel, het toen inmiddels tot een
kwartje verhoogde plaatsengeld niet meer de doorslaggevende reden was van mijn
definitieve afscheid. Dát had hele andere gronden. Tja, het was allemaal
niet eerlijk verdeeld in het leven zullen we maar zeggen! Die Kees is er dus
met veel dubbeltjes vandoor kunnen gaan.
Silvia Videler.
(86) Service Horeca triest.
Een kop in de BN/DeStem,
die me uit het hart was gegrepen. Gretig sloeg ik aan het lezen, om in de
eerste regels al geconfronteerd te worden met een serveerster die niet wist wat
een jonge klare zou zijn, of een cognacje in een whiskyglas pleegt te serveren.
Nou is dat niet bepaald het meest ergerlijke wat je kunt overkomen in de
horeca. Ik ken mensen die het een ‘worst zal wezen’ of men de drank
in een kopje, dan wel in een mok op tafel brengt. Maar dat is een probleem van
een andere orde! Natuurlijk, bij een ‘beetje’ diner of lunch,
verwacht je toch wel dat de elementaire basiskennis van het vak bij de kelner
of serveerster aanwezig is en ga je ervan uit dat het bedienend personeel ook
‘t verschil weet, tussen een wijnglas en een vismes. Echter dit soort
schoonheidsfoutjes zijn heus niet de voornaamste reden dat men wel eens terecht
klaagt over de vaderlandse horeca. Het artikel vernoemde verder nog de
ergerlijke wachttijden en die zijn dan ook kwalijk te noemen, maar uit eigen
ervaring sprekende mag dát aspect toch niet op nummer een staan. Het
valt wel mee in de praktijk. Uitzonderingen zijn wellicht de echte grote toeristische
terrassen en in sommige ‘megazaken’ kan het natuurlijk ook wel eens
gebeuren, dat men wat langer moet wachten op de bestelling. Wat ik mis in het
artikel is het dikwijls ontstellende gebrek aan gastvrijheid. Technisch en puur
economisch gezien is het kopen van een drankje of een maaltijd hetzelfde als
het aanschaffen van een gebruiksartikel, in om het even welke winkel dan ook.
Echter, de klant ervaart
dit geheel anders. Het kopen of aankopen van een artikel is een zogenaamd
emotioneel gebeuren en dat geldt in veel sterkere mate in de horeca dan om het
even bij wat voor soort winkel dan ook. Natuurlijk is de smaak van een
consumptie of van een snack of maaltijd uitermate belangrijk, maar wat nog veel
belangrijker is: dat is de sfeer, de ambiance, de gastvrijheid, de herkenning,
de acceptatie van u als klant, als gast, als mens. Dikwijls hoor je dan ook dat
een vakantie al of niet geslaagd is vanwege de aanwezige horeca in de plaats
van bestemming. Bij wat dieper navragen hoor je dan niet de klacht, of het
juiste wijnglas dan wel is gebruikt, of dat de ‘mis en place’ wel
naar de regels der etiquette was. Nee, het gaat om de hartelijkheid, het gevoel
van een welkome gast te zijn, de acceptatie en hoe men de klant weet te
bejegenen. Kortom, of men het de klant echt naar de zin weet te maken en
dáár ontbreekt het vaak aan in de Nederlandse Horeca! Een
restaurateur of café-eigenaar die dát weet uit te dragen of weet
over te brengen, dát is een vakman. Dat kun je ook niet leren via een
schriftelijke cursus of op een hotelschool. Hooguit leer je daar wat regels en
vormen. Maar dat stukje vakmanschap wat tot uiting komt in echte gastvrijheid,
dat moet men in zich hebben. Van nature zou ik haast zeggen: hooguit kan het
wat bijgeschaafd en aangepast worden via school of cursus.
Vaak heb ik in verre en
vreemde oorden me helemaal op mijn gemak gevoeld en ging ik dikwijls terug naar
hetzelfde restaurantje, enkel en alleen omdat men je daar ’t gevoel gaf
een welkome gast te zijn. Soms hadden dergelijke uitbaters geen flauw benul van
wat men hier ten lande moet leren, wil men überhaupt een horecadiploma of
vergunning weten te krijgen. Deze mensen waren puur en hadden het in zich.
Helaas, in Nederland kom je dat niet al te vaak tegen. Zij het dat men in het
zuiden van het land meer gastvrijheid en vakmanschap tegen kan komen, dan in
bijvoorbeeld de streek waar ik nu nog woonachtig ben. In deze streek waar ik
woon, kan het je zomaar gebeuren dat je pak ‘m beet een vol uur in een
zaak zit, of nóg erger, aan de bar hebt plaatsgenomen en dat de enige
woorden die gewisseld zijn tussen barkeeper, annex eigenaar en de klant, het
vernoemen is van het bedrag dat afgerekend dient te worden. Als je dit overkomt
ga je denken dat het aan jezelf ligt, maar aldra bemerk je dat deze houding min
of meer als norm wordt gehanteerd in veel bedrijven. Uitzonderingen zijn er pas
indien men het plaatselijke ‘spraakgebrek’ (dialect) volledig
meester is. Ja dan, dan is er een gerede kans op wat conversatie over en weer.
Natuurlijk mag men niet generaliseren. Andere en betere voorbeelden zijn ook te
melden, maar het is geenszins een zeldzaam verschijnsel. Het doet me denken aan
het volgende grapje:
Een vertegenwoordiger komt
moe aan bij een dorpshotelletje, ergens in het verre noordoosten van het land.
De man besluit maar te overnachten, want hij ziet het niet zitten om die hele
weg weer terug te moeten rijden en de andere ochtend moet hij toch weer op een
afspraak zich melden, in de regio waar hij zich nu bevindt. De zaak is zo goed
als leeg, geen klant aanwezig. De vertegenwoordiger vraagt om een kamer en komt
na een half uurtje, na zich wat opgefrist te hebben, terug in het
cafégedeelte. Inmiddels zit er een norse oudere man aan een borreltje
met suiker. Zeer zeker geen praatgraag type! De vertegenwoordiger zet zich aan
de bar in de hoop op een babbeltje met de waard. Maar die geeft weinig soelaas
tot een geanimeerd gesprek. Plots ziet de vertegenwoordiger een stapeltje
speelkaarten liggen en vraagt de eigenaar of hij zin heeft in een spelletje toepen.
Waarop de eigenaar zegt: “neen, dank u, ik heb ooit eens dat spelletje
gespeeld en ’t is me niet bevall’n.”
Na een poosje ontwaart de vertegenwoordiger een bord met dobbelstenen en vraagt
wederom: “zin in een Mexicaantje gooien?” Waarop de eigenaar weer
zegt: “neen, dank u, ik heb ooit eens dat spelletje gespeeld en ’t
is me niet bevall’n.” Na
nog een pilsje genomen te hebben kijkt de man eens rond zich heen en ziet
achterin, dankzij een openstaande deur, zowaar een biljart en zegt tegen de
eigenaar: “zin in een potje tien over rood?” De eigenaar weer:
“nee, dank u, ik heb dat spelletje ooit eens gespeeld en ’t is me
niet bevall’n, maar straks komt
mijn zoon en die speelt het wel graag.” Waarop de vertegenwoordiger
vraagt: “zeker uw enig kind?”
Natuurlijk is dit grapje
een beetje gechargeerd, maar u zult bijvoorbeeld dit grapje nimmer horen in een
‘setting,’ waarop het hotelletje gelegen zou zijn ergens in Brabant
of Limburg. Dás een nadenkertje nietwaar. Echte horeca, is die horeca
waarin de gastheer of gastvrouw én het personeel uit zodanig hout
gesneden zijn, dat je kunt proeven en voelen dat men u als gast graag ziet
komen. Dat u zich welkom voelt, dat u uw ‘draai’ er kunt vinden.
Kortom, dat u zich thuis voelt. Als een horecaondernemer dat gevoel u en mij
weet over te brengen, dan is het een geslaagde horecaondernemer. Ongeacht of
hij/zij alle benamingen kent van een borrel, neut, pikketanissie, jonkie of wat
maar ook. Laatst was ik in een hotel ergens in het midden van het land, daar
stond op een fraai bord te lezen: Wij zullen er alles aan doen dat mijnheer
zich hier gezellig thuis voelt en mevrouw zich hier heerlijk uit voelt. Kijk,
dié ondernemers hadden ’t begrepen! Temeer daar ze het bord zelf
hadden geschilderd en niet kant en klaar gekocht in de horecagroothandel. Dus:
er was echt over nagedacht. Vakmanschap komt niet altijd op de eerste plaats,
wel op een hele belangrijke tweede plaats. Daarom kon ik me ook helemaal vinden
in het laatste regeltje van het artikel in de krant: “Gastvrijheid moet
in de genen zitten.” Breda mag zich gelukkig prijzen met zoveel
genetisch, goed materiaal!
Silvia
Videler.
(87) Voetbal vond ik vroeger veel
leuker.
Waarom ik vroeger het
voetbal veel leuker vond is eigenlijk eenvoudig te verklaren. Wederom neem ik
NAC als voorbeeld. NAC was vroeger een club met voetballers die praktisch
alleen maar uit Breda of de directe omgeving afkomstig waren. Enkelen
uitgezonderd natuurlijk. In de jaren vijftig had je bijvoorbeeld: Kees Kuijs,
die kwam van Haarlem en heeft ook nog in de gelijknamige club gevoetbald. Maar
hij vestigde zich wel in Breda als fysiotherapeut. Je had: Adri Pelkmans, die
kwam van RAC uit Rijen. Geen Breda natuurlijk, maar wel vlakbij. Louis
Overbeeke kwam van Dosko (of Meto?) uit Bergen op Zoom. Cock Luijten kwam van
een amateurclub uit Rotterdam en Theo Lazeroms kwam van RBC uit Roosendaal. Nou
ik toch bezig ben met het noemen van namen, noem ik gelijk maar even een aantal
Bredanaars op, die in die tijd en nog even daarvoor in het eerste van NAC
voetbalden en het was bovendien een tijd waarin NAC het zo slecht nog niet deed
in de vaderlandse competitie. Dat waren onder andere: Rath Verlegh, Kees
Rijvers, Leo Canjels, Frans Bouwmeester, Hein van Gastel, Daan Schrijvers, Kees
Michielsen, Jan van Hoogenhuizen, Pauke v.d. Hoven, Bram Lussenburg, Puck
Storimans, Jacques Visschers, Jan van Helden, Piet Vergouwen, John Geraerds en
de keepers: Frans Goedhart, Jan Kools en Peter van Rijthoven en zo kan ik best
nog wel even doorgaan.
In het huidige voetbal
zijn de zaken radicaal omgedraaid. Geen enkele Bredanaar meer te bekennen.
Overal worden ze vandaan gehaald. Op deze manier van spelers aan zich binden is
mijns inziens een foutieve zaak. Ik ben van mening dat het weer moet gaan
worden zoals het vroeger ook was. Ik pleit er min of meer voor dat andere clubs
hier in Nederland dat ook weer gaan doen. Kijk, je kunt zo’n elftal,
bestaande uit zeg maar buurt- of stadsgenoten, altijd wel voorzien van een of
twee (gast)spelers uit ’n andere regio, maar dan houdt het toch echt op.
Als supporter van een club zijnde lijkt mij het veel leuker om spelers aan te
moedigen die uit je eigen stad komen. Dat niet alleen, maar ook geboren en
getogen. Elke stedeling is toch wel enigszins chauvinistisch en trots op zijn
eigen stad. De spelers maken ook deel uit van die stad en dat werkt mijns
inziens allemaal veel beter. Verder heb je nog het voordeel dat je ze de hele
week in je eigen stad kunt tegenkomen. Je kunt een praatje maken, dat zou
kunnen gaan over vroeger vóórdat ze voetballer werden, omdat het
toen al bekenden van je waren en dat is gewoon bevorderlijk voor de sfeer en
dat ook straks weer in het stadion.
Het
nieuwe NAC-stadion
Voetbal is veel te
zakelijk geworden. Het zijn allemaal een soort van bedrijven geworden, die
bovendien ook nog eens tegen het randje van hun faillissement aanzitten. Als
een club niet al te best draait krijgt de trainer altijd de schuld en die
vliegt dan ook gegarandeerd al heel snel de ‘laan’ uit. Ik vind het
nog steeds heel erg dat ze nog niet zo lang geleden een ‘op en top’
Bredanaar eruit hebben ‘gesodemieterd.’ Even draaide het bij NAC
niet en hup… d’r uit! Als we weer op de oude toer zouden gaan met
enkel Bredanaars in het elftal op te stellen, ben ik er van overtuigd dat het
allemaal beter zal gaan draaien. Er zijn voetballers genoeg in Breda en
omgeving die talentvol genoeg zijn om dit karwei aan te kunnen. Breda, met een
straal van zo’n 20 kilometer daaromheen, heeft pakweg zo’n 300.000
bewoners. Daar valt best een keus uit te maken. Als dit zou gaan gebeuren denk
ik er weer sterk over om maar weer eens te gaan kijken. Lijkt me allemaal veel
leuker! Nou pleit ik daar natuurlijk wel voor, maar ik ben bang dat het niet
meer gaat. Het ‘geldmonster’ is te diep in onze samenleving
geworteld. Heel jammer!
Nou ik toch weer over
voetbal bezig ben, wou ik even een ander aspect van de voetbalsport gaan
belichten: de voetbalcommentatoren. Ik weet nog de tijd dat er geen tv was en
voetbalwedstrijden werden verslagen via de radio. Dit gebeurde alleen maar bij
voetbalinterlands in zijn totaliteit, of tussentijdse verslagen van
voetbalwedstrijden (altijd op zondagmiddag) uit de vaderlandse competitie. Als
er interlandwedstrijden werden gespeeld en vooral tegen België bleef ik
daar echt voor thuis. De commentatoren in die tijd wisten het altijd zo te
verslaan, dat je het gevoel kreeg bij de wedstrijd aanwezig te zijn. Ze wisten
het bovendien zo te brengen alsof je naar een spannend hoorspel zat te luisteren,
maar dan natuurlijk veel opwindender. Jammer dat ik Han Hollander niet heb
meegemaakt, dat moet een fantastische commentator geweest zijn. Die stopte al
in 1940, dus ver voor mijn tijd. In mijn tijd had je onder andere Leo Pagano,
Jan Cottaar en ir. Ad van Emmenes, door sommigen werd hij genoemd: de
voetbalkundig ingenieur.
Maar even later kwam de
‘ster’ allertijden, in de persoon van Theo Koomen. Dat was een
geweldenaar op het gebied van voetbalwedstrijden verslaan. Ook deed hij dat
voor de wielersport, net zo kundig en interessant. Toen Theo Koomen
voetbalcommentator werd was er inmiddels ook al televisie. Het gebeurde wel
eens dat ik naar een voetbalwedstrijd zat te kijken en het geluid van de radio
had aanstaan. Je lachte je rot. Je kon de wedstrijd gewoon aanschouwen op tv en
dus alle situaties gewoon volgen. Theo Koomen wist van een waardeloze wedstrijd
er toch nog een heel spektakel van te maken. Je kon bij zo’n wedstrijd
maar beter de tv afzetten en naar zijn commentaar luisteren. Dan werd het gewoon
weer een leuke wedstrijd. Dat heeft nooit meer iemand hem na kunnen doen. Ook
ongeveer uit die tijd of iets later kwamen Herman Kuiphof, Koen Verhoeff en
Heinze Bakker. Weer iets later Theo Reitsma en Evert ten Napel, dacht ik.
Helaas vind ik persoonlijk
dat Evert ten Napel het niet al te best doet. Hij weet wel heel veel over de achtergronden
van voetbal. Hij kent bij wijze van spreken ook alle echtgenotes van de
voetballers en op welke datum ze zijn geboren, maar tijdens zijn commentaar
over de wedstrijd zit hij er heel vaak compleet naast. Ik ben niet de enige die
deze mening heeft, maar dat heb ik ook van anderen vernomen. Bij een
verkiezing, nog niet zolang geleden, kwam hij er ook niet al te best vanaf.
Daarentegen scoorde Theo Reitsma het hoogste en volgens mij zeer terecht! Heden
ten dage rijst ook de vraag of de kwaliteit van het verslaggeven nog wel goed
is. Persoonlijk ben ik van mening dat de meesten het echt wel goed doen. Ik kan
eigenlijk niemand noemen, op Evert ten Napel na dan, waar wat over valt aan te
merken. De andere hedendaagse commentatoren zijn, zover ik ze ken: Frank
Snoeks, Arno Vermeulen, Jeroen Grueter, Ron de Rijk. Albert Mantingh en Leo
Driessen. Ik zou zeggen: “ga zo door.” Het enige wat tegenwoordig
toch wel ontbreekt zijn echte spannende wedstrijden. Maar dat is volgens mij
dus op te lossen als alle voetballers voortaan in hun eigen stad gaan
voetballen!
Kees
Wittenbols.
(88) Onderzoek naar 52 koopzondagen.
Ginnekenstraat
– Breda
Enige tijd geleden had
onze krant - BN/DeStem - in een artikel het volgende: Breda gaat onderzoeken of
de winkelbedrijven in de binnenstad behoefte hebben aan 52 koopzondagen per
jaar. Dat bleek een besluit te zijn van de raadscommissie van Onderwijs en
Economie. Verder vervolgt het artikel: dat gebeurde, nadat wethouder
André Adank (economische zaken) verklaarde dat in navolging van
Roosendaal, ook in Breda vanuit de markt onontkoombaar de vraag komt, om alle
zondagen open te mogen zijn. Men besloot het artikel met een uitspraak van
wethouder Adank, dat het hem goed lijkt te inventariseren welke wensen er leven
bij de ondernemers. Nergens, maar dan ook nergens heb ik ook maar een zinnetje
kunnen ontwaren, over wat het publiek nou wel niet denkt of vindt van een
zevendaagse openstelling van winkels per week. Want laten we eerlijk zijn, voor
een dergelijk plan zijn er toch twee partijen nodig: enerzijds de geopende
winkels en anderzijds een voldoende publiek. Afgezien van het feit, dat de
gemiddelde burger bij een langere openstelling van de winkels, op den duur
geenszins meer zullen gaan besteden. Simpelweg omdat de meeste burgers nou
eenmaal een bepaald budget (inkomen) hebben waar ze alles van moeten kopen. Of
ze nou 6 of 7 dagen per week hiervoor de beschikking hebben, dat zal zeker op
langere termijn, er niets aan toe- of aan afdoen, van de hoeveelheid geld die
men spendeert. Het enige dat men kan stellen is dat de winkels in het centrum
van de stad, qua omzet op de lange duur, er door worden bevoordeeld ten
opzichte van de winkels die elders gelegen zijn (en dus op zondagen gesloten
dienen te blijven). De mens is nu eenmaal een gemakzuchtig wezen en men is
eerder geneigd om dan maar een bepaald artikel op zondag in de stad te kopen,
als men er toch is, dan bijvoorbeeld bij een buurtwinkel waar men dan toch weer
apart heen moet gaan. Alleen al vanuit dit standpunt bezien, vind ik de
‘52 koopzondagen-optie’ van wethouder Adank al een stukje
oneerlijke concurrentie ten opzichte van winkels die niet in het centrum
gelegen zijn.
Dan het feit dat honderden
en nog eens honderden personeelsleden extra moeten inleveren van hun
‘weekend-rechten.’ Van oudsher waren de zondagen: vrije dagen voor
vrijwel iedereen en waren het specifieke dagen dat gezinnen bij elkaar waren en
ook aandacht aan elkaar konden besteden. Zonder gehinderd te worden door
werkbeslommeringen (specifieke beroepen niet te na gesproken). Als men dit
onzalige plan van Adank weet te verwezenlijken, gaat dit in ieder geval voor
vele honderden gezinnen al niet meer op. Want vader of moeder of dochter of
zoon moeten een extra zondagsdienst gaan draaien in de winkel. Zowel voor de
eigenaars als voor het personeel is het eigenlijk alleen maar een belasting en
zal het weinig extra voordeel opleveren. Zeker voor bedrijfsleiders,
franchisehouders of eigenaars is de belasting erg groot. Personeel kan dan nog
wel eens gecompenseerd worden door andere vrije dagen op te mogen nemen in de
loop van de week. Maar voor de eigenaar/bedrijfsleider van een zaak gaat dit
veelal niet op! Die levert alleen maar in, namelijk: kwaliteit van leven. Het
is verre van mij om te pleiten voor een starre en wettische zondagsheiliging.
Maar ik erken wel de wetmatigheid van zes dagen werken en een dag rusten en die
rustdag die kan van mijn part ingevuld worden hoe men dat maar wilt. De een zal
willen voetballen en de ander zal in z’n nest willen blijven
‘meuren’ tot een uur of een. Dat is mij allemaal om het even. Maar
door een zevendaagse winkelopenstelling wordt het (gezins)-leven van veel
mensen dermate ontwricht, dat men niet meer toekomt aan een hele dag echt vrij
zijn. Althans niet meer mét elkaar als gezin en die hele dag ‘echt
vrij zijn’ dat is een gegeven, waarvan psychologen en vele andere
‘logen en listen’ er al lang en breed achter zijn dat het een
oergegeven is. Gaat men hieraan fundamenteel tornen en dan bedoel ik niet eens
één weekendje doorwerken, maar als men echt de regelmaat van zes
dagen werken en één dag rusten op z’n kop gaat zetten, dan
gaat dat op den duur z’n tol eisen.
In het nog niet te lange
verleden heeft men in de communistische tijd in de Sovjet Unie eens
geëxperimenteerd met een 10-daagse werkweek, gevolgd door vier vrije
dagen. Het werd een waar disaster. Biologische klokken gingen tekeer als gekken
en mensen werden letterlijk ziek, door een ritme wat niet bij de mens past.
Mensen werden overspannen en na vele klachten en arbeidsuitval heeft men node
de zaak - het experiment, na rijp beraad - in dak gestoken en is men terug
gegaan naar de aloude en beproefde werkweek van maximaal 6 dagen (niets ten nadele
van een extra vrije dag!). Gezien de complexe samenleving zijn ruime
openingstijden van winkels best fijn, praktisch en voor de handliggend. Maar ik
denk dat het gemiddelde publiek meer baat heeft bij een iets soepelere
openstelling van overheids- en semi-overheidsinstellingen, dan een zevendaagse
winkelweek. Bij veel loketten erger je je rot, dat de openingsuren soms zeer
beperkt zijn en als je als werknemer iets gedaan wilt krijgen van de overheid
of semi-overheid, dat je soms een halve of hele vrije dag op moet nemen om het
te kunnen regelen. Alle verandering behoeft geenszins een verbetering te zijn
en wie het ‘onderste uit de kan wil’… juist ja, die krijgt de
‘deksel op z’n neus.’ Voor alles is een tijd. Laat dat ook zo
zijn voor de winkelier en zijn of haar personeel, zodat ze ook eens toekomen
aan andere zaken dan ‘de zaak!’
Silvia
Videler.
(89) Breda, Iowa. Ook een Breda in
de Verenigde Staten.
Een poosje terug heb ik
een artikeltje geschreven over een plaats genaamd: Bredasdorp in de republiek
van Zuid Afrika. Kort daarna over een dorp in Catalonië-Spanje, tussen
Barcelona en Gerona in. Al verder zoekende heb ik nog melding gemaakt van het
overigens minuscule dorpje Breda in Italië, in de buurt van de hoofdstad
Rome. Maar dat plaatsje is zo klein dat er zelfs op het wereldwijde web amper
iets noemenswaardig over te vinden is. Tot mijn persoonlijke verbijstering ben
ik er nu achter gekomen dat er in Amerika en wel in de staat Iowa, een redelijk
welwarend, bijna geheel blank plaatsje is gelegen met de naam:
“Breda” en dat dit plaatsje wel degelijk is vernoemd naar ons eigen
Breda in Brabant. Waarom schrijf ik consequent plaatsje? Terwijl de
officiële website spreekt over city! (letterlijk: stad) Nou simpel:
volgens de opgave woonde er in het jaar 2000 maar liefst 477 mensen! Waarvan
99,16 procent blank was. De rest - en die kun je tellen op je vingers - waren
zwart of van andere afkomst. Waarom ben ik zo verbijsterd? Wel, ik heb de kaart
eens goed bestudeerd en het kan niet missen dat ik door, of liever gezegd langs
dit plaatsje heen gereden ben. Dat kan niet anders dan dat ik op dat moment
zelf niet achter het stuur gezeten was en een ‘uiltje aan het
knappen’ was. Want de enige andere chauffeur die toen in onze auto zat,
was nog maar amper op de hoogte dat ik ‘iets’ met Breda had in
Nederland, dus waarom zou hij mij ook wakker gemaakt hebben. Achteraf verdraaid
jammer!
Breda, Iowa, ligt in een
vlakke vruchtbare landbouwstreek in het westelijke gedeelte van de staat Iowa.
Het blijkt er best goed te gaan, want het gemiddelde inkomen is daar (in 2000)
$ 41.458 per gezin. Een gemiddeld gezin bestaat daar uit 2,97 personen. Typerend
is dat bijna het hele dorp rooms-katholiek is, in een toch redelijk
protestants/evangelische streek. Het dorp ligt aan een spoorweg en op de
website is zelfs een oude ansichtkaart van het oude spoorwegstationnetje
afgebeeld. Nergens werd melding gemaakt of er nog een reguliere treinverbinding
wordt onderhouden, maar de VS een beetje kennende en het aantal inwoners in
acht nemende, zal er waarschijnlijk geen trein meer stoppen. De nederzetting
Breda is gesticht in 1869 door mensen afkomstig uit Illinois en Wisconsin, die
daar op de prairies van Iowa hun geluk gingen beproeven. Deze eerste
‘settlers’ waren Duitsers en Hollanders en hebben de toenmalige
grond gekocht voor $ 4 per acre. Dit was land zonder ook maar een enkele boom
of struik en was oorspronkelijk hét gebied waar de vele buffels hun
voedsel haalden en de Indianen op hun beurt weer de buffels. In 1877 werd het
plaatsje aangesloten op de railverbinding en werd dus ontsloten voor de
buitenwereld en pas toen werd de plaats mede door de treinverbinding van enige
betekenis. De naam kreeg het van ene mevrouw John (haar man’s voornaam)
LeDuc. Leuk is te lezen wie de toen 44 personen tellende lijst van
stemgerechtigden waren om zoals het hoorde in Amerika, een naam te kiezen.
Mevrouw LeDuc haar partij wilde de naam Breda hebben en wel als vernoeming naar
‘ons’ Breda.
Let wel dat namen in de VS
dikwijls verengelst zijn, maar je kunt nog steeds de Nederlandse stam
gemakkelijk terugvinden. Het waren: S.N. McCordmick, J.H. Knobbe, J.
Vaneventer, A.J. Powell, J. Dyke, Ubba Alberston, H. Scott, Henry Brunig, Henry
Olerich, U.C. Jones, H.W. Lammerding, W. Lammerding, J.H. Bohnen-Kamp, Frank
Salmen, J. Kempker, J.B. Eberly, R. Ricke, J.L. Perry, A.T. Olerich, J.
Olerich, Frank Lake, Anton Stork, Joseph Olerich, J. Franzen, T. Loch, John
LeDuc, J. Schelle, Fred Geets, G. Hanssen, J. Frank Derner, N. Cortenbach, C.
Knobbe, Henry Pape, Wim Leets, B. Bruning en J.H. Bruning, V. Jackson en nog
enkele anderen.
Silvia
Videler.
(90) Muziek opnemen met een bandrecorder.
Als u zo rond de vijf en
zestig bent, dan kunt u zich dat natuurlijk ook nog wel herinneren. Dat niet
alleen, maar u heeft mogelijk wel hetzelfde gedaan. Namelijk: muziek opnemen
met de bandrecorder. Als er iets moeilijk was in die tijd, dan was het dat wel.
Ik zal u in het kort vertellen hoe het bij mij ging:
Mijn eerste bandrecorder
was een apparaat van Philips. Het was ook nog de tijd dat je alleen in mono kon
opnemen, dus dat is al lang geleden. Zeg maar ergens beginjaren zestig. Aan een
bandrecorder alleen had je natuurlijk niet veel. Je moest ook nog een bron
hebben om van daaruit muziek op te kunnen nemen. Een oudere broer van mij had
half jaren vijftig al zo’n ding. Het is bijna niet te beschrijven wat
voor een onooglijk apparaat dat was, maar hij leek meer op een miniwasdroger
dan op een bandrecorder. Ik dacht van Duitse makelij. Maar ja, daar waren die
Duitsers altijd al goed in. De meest vreemde vormen wisten ze aan allerlei
‘tuig’ te geven, maar wel degelijk! Enfin, bij hem kon je er alleen
muziek mee opnemen via een microfoon. In die tijd hadden we ook nog gewoon de
radiodistributie, dus mijn broer zat dan met de microfoon bij die luidspreker
en iedereen moest natuurlijk zijn mond houden, anders was dat later natuurlijk
bij het afspelen te horen. Doch, het apparaat wat ik toen aanschafte had in
ieder geval al verbindingssnoeren, zodat je rechtstreeks van de radio kon
opnemen. Uiteraard was je er dan nog niet, want je moest hem eerst in de
opnamestand zetten en zodra er een nieuw nummer kwam, moest je onmiddellijk
indrukken. Dat dit vaak fout ging hoef ik u natuurlijk niet te vertellen. Doch
oefening baart kunst en op den duur raakte ik daar toch wel bedreven in. Precies
op tijd de opnameknop indrukken, maar dan ook weer op tijd stopzetten. Dat
stopzetten precies op tijd was zeker zo moeilijk. Het was natuurlijk nooit
bekend wanneer een muziekstukje precies begon en eindigde, dus menige vloek heb
ik wel eens gelanceerd in die tijd. Later ook nog wel, maar dit terzijde.
Het beste was altijd,
muziek op te nemen van een programma waar van te voren de nummers al in de
radiogids stonden vermeld, zoals bijvoorbeeld de arbeidsvitaminen. Dan was het
slechts even attentie en drukken maar. Dat ging dan meestal wel goed. Zo kwam
ik dan toch wel aan een behoorlijk aantal muziekstukken, die dan geheel volgens
mijn smaak waren en ik kon er zo vaak naar luisteren als ik maar wilde. Een
nadeel bleef er natuurlijk wel en dat waren de schakelklikken, die je aan het
begin en eind van elk nummer hoorde. Maar daar had ik iets op gevonden: ik ging
dan met het bandgedeelte precies naar de plek waar deze schakelklik zat en deed
dan in de opnamestand handmatig deze band een heel klein stukje terugdraaien en
verdraaid, dat werkte nog ook.
Bij deze manier van
opnemen bespaarde ik natuurlijk veel geld uit. Immers, ik behoefde nu geen
grammofoonplaten te gaan kopen, want die waren in die tijd best duur. Ik weet
nog dat die in 1960 ruim 3 gulden per single kostten. Later werden die
bandrecorders alsmaar moderner en er kwamen er ook met van die hele grote
spoelen, zodat je wel zo’n 5 uur achter elkaar naar muziek kon luisteren.
Doch, weer wat later kwam de cassetterecorder en weer later de cd’s en
alles ging toen in een stroomversnelling. Ik heb nu nog steeds een
bandrecorder, maar gebruik deze uiteraard allang niet meer. De computer heeft
inmiddels alles overgenomen en mijn bandrecorder is ‘rijp’ voor een
museum!
Kees
Wittenbols.
(91) Smartshops en softdrugs in de
binnenstad van Breda.
Haagdijk
– Breda
Het moet voor menig
bezoeker van Breda en zeker voor oud-Bredanaars een grote schok zijn te moeten
constateren dat in Breda zoveel smartshops en soortgelijke gelegenheden te
vinden zijn. Ik hoor het wel eens van mensen die Breda bezocht hebben en
ietsjes verder gelopen hebben dan de meest voor de handliggende toeristische
attracties, zoals het Begijnhof, de Grote kerk aan de Markt, de KMA en het
Spanjaardsgat enzovoorts. Met name rond de Boschstraat en zeker ook op en rond
de Haagdijk/Nieuwe Haagdijk is het aantal smartshops groter dan het aantal
adressen (winkels) waar je vroeger sigaren of sigaretten kon kopen. Onlangs
hoorde ik dat de regering het plan heeft opgevat om deze gelegenheden in ieder
geval niet meer in de buurt van scholen toe te staan. Nimmer heb ik ooit van
een meer belachelijke maatregel gehoord. Denken die hooggeleerde heren en dames
politici nou echt dat een 500-tal meters meer of minder voor de hedendaagse
jeugd een belemmering, dan wel een rem zal geven om dat soort spul te kopen?
Ik spaarde vroeger
postzegels en de postzegelhandel in de Passage vond ik met mijn beperkt budget
vrij duur. In de Prins Hendrikstraat was een sigarenzaakje en die verkocht ook
postzegels en was aanmerkelijk goedkoper. Dus… wat deed ik? Op het
fietsje naar het Ginneken en daar mijn fel begeerde postzegeltjes halen en ik
was voorwaar niet verslaafd, noch lichamelijk afhankelijk van het al of niet
bemachtigen van een paar zegeltjes. Toen moest ik nog fietsen. Tegenwoordig
heeft elk zichzelf respecterende tiener een brommer dan wel scooterachtig ding,
om zich op voort te bewegen. Met andere woorden: zonder een noemenswaardige
lichamelijke inspanning is die vijfhonderd meter extra wel te overbruggen.
Zouden die dames en heren politici uitgaan van hun eigen lichamelijke
lamlendigheid. Want ik vrees als zíj vijfhonderd meter moeten lopen dat
ze dan eerst de telefoon pakken en de dienstdoende chauffeur oproepen, die hen
dan op ’s rijkskosten die vijfhonderd meter verder transporteert, met de
dienstauto van het ministerie.
Maar terug naar Breda.
Zelf ben ik geen gebruiker van de artikelen die deze smartshops in de verkoop
hebben, noch ben ik een bezoekster van coffeeshops. Ik ken die dingen dan
eigenlijk ook alleen maar van de buitenkant en dan moet ik zeggen: “het
maakt er het straatbeeld nou niet bepaald aantrekkelijker op. Integendeel, een
toch wel wat louche sfeer brengt het met zich mee.” Zo ervaren straks ook
al die bezoekers, die ongetwijfeld door de Boschstraat of de Haagdijk en
omgeving zullen gaan wandelen, om van de andere lokaliteiten nog maar niet te
spreken. Natuurlijk is Breda niet de enige plaats met dit soort zaakjes. Ik ken
er die zelfs nog luguberder tonen dan de gemiddelde Bredase coffee- en of
smartshop. Maar één ding staat voor mij en velen anderen vast:
het is zeker geen visitekaartje voor de stad. Enerzijds is men nu zo rigoureus
bezig het roken van tabak aan banden te leggen. Niet alleen door in openbare
gebouwen het roken geheel en al te verbieden, nee zelfs in bedrijven, winkels,
werkplaatsen enzovoorts. Nu zelfs in de horeca. Anderzijds kan men vrijelijk
spul kopen, wat direct na gebruik toch een heel stuk gevaarlijker is voor de
gebruiker zelf en de omgeving. Wat te denken van een autobestuurder die zo
stoned als een eierkoek is? “Mag niet,” zult u zeggen. Klopt,
vloeken ook niet! Wie controleert dat? Ik ben nog nimmer gehinderd geweest een
voertuig te besturen na het gebruiken van een sigaretje, maar ik heb wel gezien
hoe volledig van de wereld soms jongeren waren en toch op de brommer of scooter
stapten en als een raket zichzelf het verkeer in lanceerden. Maar terug naar de
smartshop en dergelijke. Verbieden zal inderdaad heel veel problemen geven. Ik
ken de juridische én medische aspecten dan ook niet voldoende om hier
een fundamenteel oordeel over te geven. Ik zie alleen de verloedering die deze
zaken uitstralen en de gevolgen die dat heeft op de directe omgeving.
Daarom pleit ik voor
één centraal punt waar men dit spul kan aanschaffen, als men dan
toch zonodig moet. Dan zijn er een aantal buurten tenminste verlost van zaken,
die de sfeer er nou niet bepaald prettiger om maken én is er een betere
controle mogelijk. Bezoekers van onze mooie stad hoeven dan ook niet meer
steeds geconfronteerd te worden met uitwassen van een maatschappelijke uitwas
wat drugs nu eenmaal zijn.
Silvia
Videler.
(92) Breda van oudsher een
internationaal knooppunt voor het openbaar vervoer.
In de annalen zijn er
weliswaar geen berichten te vinden over “Breda International
Airport,” noch is het bekend als internationale zeehaven. Echter, nadat
de tijd aanbrak dat de postkoets en de trekschuit zijn langste dagen hadden
gehad en de kalender 3 mei 1855 aanwees, werd het toen ingeslapen
provinciestadje Breda duidelijk wakker. Vanuit België werd via Roosendaal
een spoorlijn aangelegd van de toenmalige Société Anonyme de Fer
d’Anvers é Rotterdam. Het eerste toenmalige station lag ter hoogte
van de huidige Etnastraat. In diezelfde eeuw werd de Mark uitgediept en Breda
kreeg een goede waterverbinding met de rest van Nederland. Diverse spoor- en
tramwegen volgden aldra. We nemen een grote stap voorwaarts van een kleine 100
jaar. Dan slaan we de tramwegen die vanuit Breda liepen naar Oosterhout,
Antwerpen, Roosendaal enzovoorts, maar even over en komen terecht in de periode
van kort na de oorlog.
Breda, in casu West- en
Midden-Brabant, kende in de jaren 50 en 60 een fijnmazig net van interlokale
lijndiensten, naar welhaast elk dorp of gehucht in de wijde omgeving. Bij mijn
weten waren alleen Achtmaal en Schijf verstoken van openbaar vervoer en alle
lijnen begonnen of eindigden bij het Bredase Stationsplein. Breda zelf kende in
die tijd - jaren 50 en 60 - al een goede uitgebreide stadsdienst van zes
lijnen, verzorgd door de BBA, die indertijd zijn hoofdkwartier had aan de
Haagpoort en tevens was daar de grote remise/busgarage aan de Tramsingel/hoek
Beekstraat. Vijf echte stadslijnen en een semi-stadslijn, lijn 7 naar
Galder-Grens. Pas later kwam daar lijn 6 bij naar de nieuwe wijk: de Ypelaar.
Waren de stadsbussen aanvankelijk nog beige/bruin, later werden ze rood
gekleurd. Alle stadsbussen, met uitzondering die naar de Belcrumpolder, reden
en later naar het Liniekwartier en Doornbos, alsmede naar het Brabantpark,
vertrokken vanaf het Stationsplein. De andere lijnen volgden in het centrum zo
goed als allemaal dezelfde route: via de Sophiastraat, Korte Boschstraat,
Boschstraat, Catharinastraat, Grote Markt, Ridderstraat, Eindstraat,
Ginnekenstraat hun weg tot aan de Nieuwe Ginnekenstraat. Daar werden de lijnen
gesplitst naar bijvoorbeeld: Boeimeer, Heuvelkwartier, Tuinzigt, Ginneken en de
Blauwe Kei. De bussen die terug in de binnenstad kwamen reden eveneens weer via
de Nieuwe Ginnekenstraat, de Keizerstraat, Oude Vest, Halstraat, Grote Markt,
Veemarktstraat en zo vervolgens naar de Boschstraat, Korte Boschstraat, om weer
op het Stationsplein uit te komen. Dat Bredase station in oude vorm was
hét verkeersknooppunt voor de stadsdienst, evenals voor de buitenlijnen
die toen ook allemaal verzorgd werden door de BBA. Aanvankelijk vanaf de
Stationsweg en later vanuit de Emmastraat. Nou, niet allemaal, lijn 14 was de
lichtblauwe bus van de Zeeuw-Vlaamse-Tramweg-Maatschappij de ZVTM, die via
Antwerpen en de tunnel aldaar rechtstreeks en zonder te stoppen naar Axel en
Hulst in Zeeuws Vlaanderen reed. Dat was een combinatievervoer van de BBA en de
ZVTM. Onderweg op Belgisch grondgebied werd niet gestopt en mocht men niet in-
of uitstappen. Ook werd begonnen met internationale diensten op Antwerpen en
Turnhout. Lijn 15, de bus naar Rijsbergen en Zundert tot de grens, net achter
Wernhout werd in 1964, toen de tram van Antwerpen naar de grens was opgeheven,
doorgetrokken naar Antwerpen. Ook hier werd het een samenwerking met de
Belgische vervoersmaatschappij. Indertijd zeer gemakkelijk te herkennen door
hun felrode kleur. Dat waren de bussen van de NMVB (lijn 64), de voorloper van
de hedendaagse Vlaamse vervoersmaatschappij: De Lijn. Vanaf het station
(Emmastraat) vertrok het ene uur een bruine BBA-bus naar Antwerpen en het
volgende uur was het een Belgische rode NMVB-bus. Evenzo werd er een
samenwerking gevonden met het vervoer op Baarle-Nassau en vervolgens naar
Turnhout. Ook daar was het ‘t ene uur een Belgische bus en het andere uur
de bekende BBA bus, lijn 32.
Wat echter bijna niemand
weet was het feit dat Breda ook enkele directe buslijnen had op Menton in
Zuid-Frankrijk en Barcelona in Spanje. Ook deze bussen vertrokken vanaf het
Stationsplein te Breda. De halteplaats was voor de stationswachtkamer 1e klasse
en tegenover het oude VVV-kantoortje op het Stationsplein. Uiteraard vertrokken
deze bussen niet zo frequent, maar om de paar dagen reden ze toch en op tijd!
De toenmalige redelijk grote hotels aan het Stationsplein, te weten het
vermaarde Oranjehotel en het hotel Cosmopolite, hadden vaak gasten die daags
tevoren aankwamen, een nachtje overbleven, om vervolgens de bus tegenover het hotel
te pakken en af te reizen naar de Rivièra of de Spaanse Costa’s.
Daarnaast was Breda (Stationsplein) ook de halteplaats voor de zogenaamde
Europabuslijnen. Een internationale onderneming die gelijk de Greyhound in de
Verenigde Staten een groot lijnenstelsel bediende tussen allerlei Europese
grote steden. Deze Europabus was aanmerkelijk goedkoper dan de spoorwegen en
had als extraatje dat je op de diverse stopplaatsen onderweg gemakkelijk even
de benen kon strekken en wat kon gebruiken in de diverse plaatsen die de bus
aandeed. Ook hierin was Breda, mede gezien de internationale ligging, vlak bij
de grensovergang, een gewilde stopplaats. Echt groots van de grond gekomen is
deze vorm van vervoer in Europa niet echt. Alhoewel er nog steeds buslijnen
lopen naar alle mogelijke Europese hoofdsteden en dan met name naar die naar
landen en steden achter het voormalige IJzeren Gordijn. Ook had Breda in de
jaren 50 en 60 een rechtstreekse treinverbinding, zonder overstappen naar
Keulen in Duitsland. Via Tilburg, Eindhoven en Venlo en dat enkele malen per
dag!
Eveneens en zonder
overstappen kon men naar Maastricht, of naar Bergen op Zoom, Goes, Middelburg,
Vlissingen en naar Den Bosch, Nijmegen, Arnhem, Deventer en Zwolle rijden.
Langs de andere kant naar Rotterdam, Den Haag, Leiden, Haarlem en Amsterdam.
Als men de juiste trein maar nam, kon dat allemaal zonder overstappen. De
treinverbinding met Oosterhout, Gorinchem en Utrecht is er nooit van gekomen.
Dit hebben we aan de Oosterhouters te danken, zegt men, die zo nodig
‘eerst moesten eten’ tijdens de vergadering waar werd onderhandeld,
over hoe en of er een spoorwegverbinding zou komen tussen Breda-Oosterhout en
Utrecht. Maar het heeft heel, heel lang geduurd voor al eer er een
rechtstreekse busverbinding kwam, met het knooppunt van de Nederlands
Spoorwegen te weten: Utrecht. Binnenkort zal Breda dan ook rechtstreeks worden
aangesloten op de reeds nieuw aangelegde spoorlijn naar Antwerpen, Brussel en
Parijs.
Samenvattend mogen we
stellen dat Breda al meer dan een eeuw lang ver over zijn grenzen heeft gekeken
en dat ‘openbaar vervoer’ zowel ín als rond, als vanuit
Breda naar ver daarbuiten, vaak beter geregeld was dan in menige andere Nederlandse
stad. Toch nog even terug naar de beginjaren van de spoorwegen. Breda en
directe omgeving hadden meer stations dan heden ten dage het geval is. Er was
een stop/halteplaats bij Dorst aan de lijn naar Tilburg. Aan de andere kant was
er een stationnetje bij Beek (Prinsenbeek), maar ook de lijn naar Roosendaal
kende een halte Heilaar, een stationnetje Princenhage, zelfs een halte Liesbos!
Zelfs Leur had een halteplaats, alsmede was er al het station Etten. Laten we
Etten en Leur dan even terzijde, dan had Breda/Princenhage/Beek en met Dorst
aan de andere kant (wel gemeente Oosterhout, maar zó dichtbij) toch zes
stations c.q. halteplaatsen en dát in een tijd, dat lopen de gewoonste
zaak van de wereld was! Misschien is alle vooruitgang toch geen verbetering? In
ieder geval, zeker met de nieuwste plannen op spoorgebied, zal Breda een nog
grotere en belangrijkere plaats gaan innemen in het (West)-Europese
internationale transport en zal het zeker goed en snel te bereiken zijn.
Silvia
Videler.
(93) Zo’n 100 jaar geleden.
Hierbij een verhaaltje
over mijn oma (Adriana Bernaards) die in 1890 geboren is in Steenbergen. Maar
eerst een andere kwestie met betrekking tot mijn ouders en grootouders. Ik weet
natuurlijk niet hoe het bij u is. Maar ik weet eigenlijk niet veel van wat mijn
ouders en grootouders vroeger allemaal meemaakten. Het leek wel alsof ze daar
gewoon niet over wilden praten. Vonden ze de vroegere tijd een gesloten boek,
omdat de levensomstandigheden niet al te rooskleurig waren, of was hun geheugen
te slecht om een en ander nog naar voren te halen? Daar heb ik over nagedacht
en ik denk dat ze het een gesloten boek vonden. Mijn vader heeft nooit iets
verteld over zijn kindertijd. Ook mijn moeder heeft bijna niks losgelaten. Ja,
een keer had ze een bijzondere ervaring als kleuter van 3 á 4 jaar oud.
Dat heeft ze vaak verteld, maar andere dingen? Ik zou het echt niet weten. Nou
even dat verhaaltje. De opa van mijn moeder woonde vroeger in de Walstraat in
Breda. Hij was eigenaar van 2 huisjes naast elkaar. In de een woonde hij zelf
en de andere verhuurde hij. Hij had ook een grote hond. Mijn moeder vertelde,
toen ze daar ’n keer logeerde, dat ze als klein kind ’n keer op de
rug van die hond ging zitten. Je weet natuurlijk hoe kinderen zijn, die kijken
niet zo nauw. Doch, dat beviel die hond natuurlijk niks, hij stond op en ging
aan de haal. Mijn moeder hield zich stevig vast aan die hond en het was voor de
medebewoners in die Walstraat een echte circusact, die hond met mijn moeder
bovenop door heel de straat zien rennen. Ja, dat moet een leuk voorval zijn
geweest, nu inmiddels zo’n 90 jaar geleden. Een ding is praktisch zeker:
er leeft niemand meer die dit voorval gezien heeft. Het is natuurlijk ook niet
echt belangrijk, maar ik, als kind van haar, voor mij toch wel. Het is het
enige wat ik van haar weet uit die tijd.
Vermeldenswaardig vind ik
toch nog wel het volgende: mijn moeder was in feite een weeskind. Haar vader
(mijn opa dus), ging er vóór haar geboorte tussenuit en haar
moeder (mijn oma) kwam tengevolge van haar geboorte te overlijden. Later
trouwde hij nog wel met een Belgisch ‘madammeke’ en kreeg drie
dochters, die in feite halfzusters waren van mijn moeder. Dat ‘weerzien’
vond net na de oorlog plaats, maar een erg goed contact is het eigenlijk nooit
geworden. Ze kwamen later wel bij ons en wij bij hun, maar het liep niet echt
over. Een van deze halfzussen leeft nog steeds en woont in Kontich bij
Antwerpen. Zij heeft ook nog twee kinderen, maar we hebben weinig contact. Mijn
moeder was dus wees en hoe ze dat heeft ervaren weet ik in feite niet. Zou ze
daar moeite mee hebben gehad of gold hier: wat niet weet wat niet deert? In elk
geval heb ik nooit iets aan haar gemerkt. Wel dat ze vanaf haar geboorte de
naam van haar moeder kreeg. Dus geen Baks, zoals mijn opa heette, maar
Zodenkamp. Van die ‘goede’ man weet ik slechts dat hij een
buschauffeur was ergens in Limburg en ik heb ook nog een foto van hem. Mijn
moeder is verder opgegroeid bij een broer van haar moeder en die woonde toen in
Dordrecht in de Louis Apolstraat, alwaar ik ook wel eens ben geweest. Later, ja
veel later kwam mijn oom in Breda wonen en hij werd in feite zo’n beetje
de opa van mij, maar wel een heel strenge! Doch, mijn moeder wist wel te
vertellen dat ze bij mijn oom een fijne jeugd heeft gekend. Ik ben niks tekort
gekomen, zei ze wel eens. Mijn vader die in Halsteren geboren is en daar ook is
opgegroeid heeft nooit iets verteld over zijn kindertijd daar. Ik kom toch wel
vrij vaak door Halsteren heen en dan denk ik van: al die dingen die daar te
zien zijn heeft hij vroeger ook gezien en in die prachtige bossen daar in de
buurt zal hij toch ook wel gespeeld hebben. Maar ik weet werkelijk niks van
hem.
Ook bij mijn schoonfamilie
had je een soortgelijke situatie. Mijn schoonvader heeft ook nooit iets verteld
over zijn jeugd. Daarentegen was mijn schoonmoeder wel iets opener. Die wilde
vooral veel vertellen van wat ze in de Tweede Wereldoorlog allemaal had
meegemaakt. Maar hier wilden de kinderen in zekere zin niet veel over weten. De
oudste kinderen van haar hadden de oorlog zelf doelbewust meegemaakt en waren
daarom mogelijk niet meer geïnteresseerd in haar verhalen. Elke keer dat
ze er over wilde beginnen werd min of meer haar mond ‘gesnoerd.’
Ja, later, toen ze inmiddels was overleden, dacht men wel eens van waarom
hebben we eigenlijk niet geluisterd. Ze heeft toch behoorlijk wat meegemaakt in
die oorlog en wie niet? Ze is ook met haar hele gezin op de vlucht geslagen
voor de Duitse bezetter en zo gezellig was dat niet te noemen. Ze wilde
kennelijk toch vele nare ervaren situaties van zich afpraten. Want dat is zeer
goed voor de gemoedsrust, wisten de kinderen later dan toch wel te begrijpen,
maar het was te laat.
Het meeste weet ik nog van
mijn oma. Die verhuisde met het gehele (grote) gezin vanuit Steenbergen al snel
naar Lepelstraat toe. Lepelstraat ligt slechts een ‘steenworp’ van
Steenbergen verwijderd. De plek waar ze neerstreken heette de
“Kladde.” Dat is min of meer een buurtschap bezijden het dorpje
Lepelstraat. Maar heel veel vertelde ze in feite ook niet en eerlijk gezegd
toen ze vroeger bepaalde dingen vertelde, was ik ook nog een kind, dus de
interesse lag bij mij zeker niet al te hoog om dit alles aan te horen. Toch heb
ik nog wel wat onthouden. Slechts een paar zinnen bij elkaar, maar met een
beetje fantasie erbij valt er toch wel een aardig verhaaltje over te schrijven.
Je had dus de “Kladde” en ze vertelde dat ze meestal uitging naar
“de Vossemeer” zoals ze dat toen noemde. Nou, “de
Vossemeer” leek mij later dus heel duidelijk: Nieuw Vossemeer.
Vóór het schrijven van dit verhaaltje was ik er net geweest voor
een wandeling. Maar ik was al wel meer in Nieuw Vossemeer geweest. Dat was en
is een soortement van rustpunt tijdens mijn vele fietstochten.
Tijdens mijn tochten door
deze streek moest ik vaak aan de woorden van mijn oma terugdenken: “de
Kladde” en het uitgaan in “de Vossemeer.” Ik reed dan over de
Moorseweg, een 7 kilometer lange oude weg tussen Lepelstraat en Nieuw Vossemeer
en dacht dan van: hier reed mijn oma vroeger ook op de fiets, nu 100 jaar
geleden, op weg naar een dansgelegenheid. Op de fiets? Dat was nog maar de
vraag. Niet iedereen had toen een fiets. Maar mogelijk geleend van haar ouders.
Vermoedelijk nog een fiets met houten banden of iets dergelijks, want zover ik
kan nagaan bestonden er nog geen luchtbanden in die tijd. Het kan zelfs zo
geweest zijn dat haar vader met paard en wagen, haar met vriendinnen daar naar
toebracht. Die weg is al wel vrij oud, maar was toen zeker nog niet bestraat.
Een karrenspoor dus. Kunt u zich het ’n beetje voorstellen, honderd jaar
terug? Dus misschien wel een wagen volgeladen met ‘grieten’
richting “de Vossemeer” op weg naar die danszaal. Allen in het
bezit van een paar centen voor een glaasje prik. Een glaasje prik? Wel nee!
Prik bestond nog niet, het was hooguit ‘zuurballenwater’ of iets
dergelijks. Met ’n beetje geluk werden ze vrijgehouden door de daar
aanwezige knullen. Misschien mijn latere opa wel, maar dat weet ik natuurlijk
niet. Die heeft ze in ieder geval later in Halsteren ontmoet en zijn later
getrouwd en daarna is mijn oma in Halsteren gaan wonen, alwaar mijn vader toen
in 1914 is geboren. Want laten we eerlijk wezen: Lepelstraat was slechts een
gehucht waar maar weinig viel te beleven. De bomen langs die Moorseweg schat ik
toch wel zo’n 150 á 200 jaar oud. Dus ik zag zowaar ook de bomen
die zij toen ook zag en dan niet te vergeten die oude boerderijen langs de kant
van de weg, die mogelijk wel eens een schuilgelegenheid waren tijdens een
onweersbui. Want ik heb ook wel eens heel hard moeten rijden om in Lepelstraat
te komen om zo’n bui voor te blijven. Prachtig toch nietwaar?, zo’n
honderd jaar later!
Het is omdat mijn opa
destijds bij Aannemingsmaatschappij Vriens in Breda werkte als uitvoerder en
hun naar Breda verhuisden, anders waren ze beslist niet uit Halsteren
vertrokken. Maar ja, dan was het leven toch wel anders verlopen. Misschien was
ik zelfs niet eens geboren, als vierde kind uit een gezin. Tenslotte nog een
ding van mijn opa (Wittenbols), die slechts 50 jaar is geworden. Naast dat hij
uitvoerder was, weet ik slechts alleen nog dat hij gespecialiseerd was in het
bouwen van watertorens. Die watertorens welke uit beton zijn opgetrokken, zoals
bijvoorbeeld die van Etten-Leur. Maar welke precies allemaal zal altijd wel een
vraag voor mij blijven. Toch wel jammer, dat ik niet kan zeggen: “Kijk,
aan die watertoren heeft mijn opa nog gewerkt!” Dan nog even
één opmerking: mijn kinderen en kleinkinderen kunnen ondertussen
al zoveel over mijn jeugd lezen, dat ze het misschien zelfs wel de
‘strot’ uit komt!
Kees
Wittenbols.
(94) Open stukken land zomaar in de
stad.
Zéér typerend voor de jaren ’50 en ‘60.
Trapveldje
Kent u ze nog, die trap-
en speelveldjes zomaar en schijnbaar lukraak liggend in de stad? In de meeste
gevallen waren dergelijke ongebruikte stukjes grond al snel ingepalmd door de
jeugd, meestal door jongens die er graag gingen voetballen. Als kind kwam ik
wel eens in Eindhoven en de stad maakte een grote indruk op mij vanwege de her
en der liggende open stukken grond en veldjes waarop niets was gebouwd. Naar
mijn stellige overtuiging waren er wel tientallen zoniet meer van die
terreintjes. Ideaal leek me dat als kind. Maar gauw terug naar onze eigen
buurt. Ook daar hadden we niet te klagen over speelruimte. Het meest bekend was
wel het zogenaamde “Weike,” het woeste stuk grond achter de huizen
van de Oranjeboomstraat, tussen de Scheldestraat en de Oosterstraat enerzijds
en de Amstelstraat aan de zijde van het Westeinde. In andere verhaaltjes van
ons kan men genoeg lezen over dit stukje grond waarop menige vechtpartij heeft
plaats gehad. Vechtpartijen, nee… hele veldslagen met heuse gewonden aan
beide zijden waren vaak het trieste resultaat. Maar we hadden nog veel meer
terreintjes waar we als jeugd naar hartelust konden ravotten. Zoals de alom
bekende ‘gasjesvelden,’ het grote braakliggend stuk land tegenover
de Vredenburchsingel en de Fellenoordstraat. Een prachtig open veld. Alleen moest
de jeugd het soms wel eens afstaan als er een of ander circus letterlijk met
zijn tenten neerstreek. Maar die waren na een dag of wat meestal weer verdwenen
en ook een dergelijk circus gaf de jeugd weer genoeg aanleiding om zich daar
niet te vervelen. Helaas is er van overheidswege een kantoorgebouw geplaatst
waar veel Bredanaars wat minder warme gevoelens bij hebben. Maar er was meer,
het Dr. Jan Ingenhouszplein aan het begin van de Oranjeboomstraat, hoek Haagweg
was en is nog steeds een open stuk. Nu echter heeft het rijdende
‘blik’ grotendeels daar de macht, terwijl enkele decennia terug de
voetbalminnende jeugd van de Vestkant en ook van de Havermansstraat daar vrij
spel hadden.
De
wei – tussen de Oranjeboomstraat en Amstelstraat
Een ander geliefd veldje
was het open stuk terrein naast de voormalige kerk in de Oranjeboomstraat en de
Dr. Struyckenstraat. Je kon daar in het bijzonder prima verstoppertje spelen.
Speciaal te noemen daar was de grot, een soortement van replica van wat er in
Lourdes zou moeten staan. Ideaal om er bovenop te klimmen! Dan was er nog dat
open stuk land aan de Jacob Catssingel en de Julianalaan (het Boeimeerveldje).
In de winter stond het vaak blank en als je geluk had en het had enkele dagen
gevroren dan was het een meer dan ideale natuurlijke schaatsbaan. Zonder kans
om door het ijs te zakken en mocht dat tóch gebeuren dan haalde je
maximaal een paar natte en dus koude voeten. Bijzonder aantrekkelijk waren de toen
net aangelegde en geasfalteerde fiets- en wandelpaden achter het tweede
gedeelte van de Oranjeboomstraat. Het stuk vanaf de Dr. Struyckenstraat tot
achteraan toe, langs de AA of Weerijs. Vooral voor de wat oudere jeugd was dit
een zeer romantisch voetpad, zij het dat er altijd bekenden woonden aan de
zijde van de Oranjeboomstraat, die je dan weer eens gewaar werden en dit
zonodig aan sommige ouders moesten doorbrieven. Later is men deze doorbrieverij
‘sociale controle’ gaan noemen. Wij echter, hadden er een
héél ander, minder vleiend, woord voor! Maar dat alles hoorde bij
het tijdsbeeld en maakte dergelijke wandelingetjes nóg spannender! Zo
was ook het tweede gedeelte van de Oosterstraat, het stuk vanaf de
Verbeetensstraat tot aan de Haagweg ook een geliefkoosd oord voor dergelijke
wandelingetjes. Weinig huizen en vele open stukken. Niemand meer die ons daar
kende en het was eigenlijk een stukje dorpsachtig gebied, liggende in de stad
met veel mogelijkheden om ongezien en dat mede door de slechte verlichting
aldaar, eens een kusje te stelen. Ook achter ons huis en tuin lag een dergelijk
stuk ongebruikt land. De oude woning/schuur van olieboer Jansen stond er dan
wel en verder het krot/schooltje waar de kinderen van het Westeinde
kleuterschoolfaciliteiten in hadden. Maar verder was het een woest gebied waar
je heerlijk kon ravotten en ook een fikkie kon steken. Zaken waar heden ten
dage de politie onmiddellijk voor zou uitrukken en je voor zou oppakken en
waarschijnlijk kwam een verplicht bezoek aan het bureau “Halt” dan
ook wel in aanmerking. Gelukkig hadden wij alleen te maken met wijkagent
Koenders en alhoewel hij toen niet onze beste vriend was, integendeel, wisten
wij wel dat hij zich weinig tot nooit liet zien in dát gedeelte van de
wijk. Al met al, die open stukken in de wijk, die zo typerend waren voor haast
elke stad in die jaren boden de jeugd toch enorm veel vrijheid én
mogelijkheden. Stukjes braakliggend land zonder enige voorziening of structuur.
Nu helaas allemaal volgebouwd of gecultiveerd tot het reguliere
huisje-boompje-beestje sfeertje. Jammer, ook dát is: Voltooid Verleden
Tijd.
Silvia
Videler.
(95) Hoe mensen door hun beroep
getekend werden.
Reactie op een verhaal van Cas van Rooij.
Mede met behulp van
anderen kon ik mezelf na lang speuren in de grijze massa de naam weer
herinneren van een wel een bijzonder span in onze vroegere buurt. En dan hebben
we het over een echtpaar wat woonachtig was in dat stukje van de Vestkant wat
inmiddels is afgebroken. Het stukje tussen de familie Husson aan de hoek van de
Oranjeboomstraat en het cafeetje aan de hoek van de Walstraat. Hoeveel huizen
er stonden weet ik niet meer, maar veel zullen het er niet geweest zijn,
hooguit een stuk of tien, twaalf. In een van die huizen woonde een toen al wat
ouder echtpaar met de naam Doorakkers. Zonder kinderen, dat was maar goed ook,
want wat zouden die eventuele kinderen anders vreselijk geplaagd zijn geweest
met zo’n vader, maar daarover later in deze bijdrage.
Ik herinner mij dat ze
uitermate vroom katholiek waren, voor mijn toenmalige begrip al op het absurde
af. Zelfs mijn toen toch erg kerkse moeder gaf hen al de betiteling van zijnde
‘poep- en poepkatholiek.’ Hij, de heer Doorakkers was werkzaam voor
de een of andere begrafenisverzekeringsmaatschappij en was daarnaast nog druk
doende als ‘drager’ bij een van de lokale begrafenisondernemers en
nam tevens de taken waar als aanzegger. Dat waren mensen gestoken in een zwart,
uiteraard zwart, uniform met gedrapeerde zwarte koorden over hun jas en die
gingen dan in de buurt deur aan deur ‘aanzeggen.’ Vertellen dat er
iemand in de buurt was overleden. Veelal wist je al lang van zo’n
overlijden, zeker als het een naaste buurtgenoot was, maar soms kwam het toch
wel als een verrassing. De heren die dit werk deden waren zeker met de grootste
zorg uitgekozen. Heel serieus, heel donker, heel droevig en bezwaard kijkend en
vooral niet lachen! Dat was het typerende van die man. Wat me ook altijd is bijgebleven, van
deze ‘dooie diender,’ zoals we hem wel eens noemde, dat ik de man
in al die jaren dat ik hem gekend heb nog nooit had zien lachen. Ook niet
privé. De godganselijke dag was hij gekleed in stemmig zwart, met glad
achterovergekamd haar, superglad geschoren en als ‘drager’ hadden ze
dan ook geen beter type kunnen vinden dunkt me. Een prototype van een
ouderwetse begrafenismedewerker. Op zich is daar nog allemaal niks mis mee.
Alhoewel ik vind dat zijn beroep en zijn bijverdienste als drager en aanzegger
wel erg eenzijdig waren.
Tot op de dag dat ik als
kind even meemoest met mijn moeder om een paar boodschapjes te doen. Bij de
Vestkant aangekomen liep ze de straat in en ik had nog niks in de gaten. Ik
dacht die gaat even naar van Rooij, vis halen. Dat deed ze wel meer. Maar neen,
tot mijn grote verbazing stapte ze het tuintje binnen bij de doodgraver zoals
hij ook wel eens werd genoemd. Het gesprek ging over een of ander
verzekeringetje, dat staat me nog wel bij, het fijne weet ik er al lang niet
meer van. Wel was nieuw voor mij dat ik nu eens voor de eerste keer in mijn
leven bij deze mensen de kans had om binnen te kunnen kijken. Want vanaf de
straat zag je nooit veel meer dan wat bloempotten voor de ramen die verder het
gezicht geheel ontnamen. En van het begrip doorzonkamer hadden ze zeker in de
Vestkant nog nooit gehoord. Ik stapte via de drempel van de voordeur in een
totaal andere wereld. Een wereld die zeker de mijne niet was, noch die van onze
buren of kennissen en ook niet die van vriendjes en vriendinnetjes in de buurt.
Donker en bedompt, een vreselijk ouderwetse inrichting. Dat alles was op zich
zeker in die tijd nog niet echt een openbaring. Maar de foto’s en
allerlei kleine prullaria die gaven maar een ding te kennen: hier woont iemand
die in het begrafeniswezen werkzaam is. Maar dat ging niet bij iedereen in die
branche op, want ik kende twee begrafenisondernemers en daar kwam ik ook wel
eens over de vloer, meerdere keren zelfs. Dat waren hele normale mensen, met
een normaal huishouden en dito interieur. In feite was aan niks te zien dat de
man van een dergelijk gezin begrafenisondernemer was. Bij deze dooie diender
echter, verbaasde me het nog meest dat de asbak niet de vorm van een
doodskistje had. Voor ons kinderen gold het als een vaststaand feit, dat als de
man zijn zwarte pak uitdeed, dat er dan alleen maar knoken en doodsbeenderen te
zien waren. Alles ademde de donkere, sombere kant van de dood uit in dat huis.
Muziek werd er niet ten gehore gebracht. Later maakte mijn vader nog wel de
grap van: “draaiden ze dan de dodenmars niet?” Maar ik denk dat ze
een grammofoon of pick-up, zoals dat toen heette, of te wuft vonden of te duur
vonden. Maar zelfs een radio kon ik er niet ontwaren (natuurlijk geen bewijs
dat er geen aanwezig was).
Stapels foto’s van
zerken en doodskisten sierden de tafel en het dressoir. Zelfs de heer des
huizes stond op een foto parmantig afgebeeld als een van de zes mannen die een
doodskist op de schouder lieten rusten. Kortom letterlijk alles stond in het
teken van de dood, doodgaan, begraven worden en van grauwe grijze zerken. Dit
dan samen met allerlei crucifixen en heilige beeldjes waar een aantal
waxinelichtjes voor stonden te branden en niet te vergeten de diverse
afbeeldingen van martelaren en andere vermeende zielenpoten. Gelijk een
Chapelle Ardente (rouwcentrum), maar dan een van twee eeuwen terug. Elke vorm
van levensvreugde hield bij dit gezin bij de voortuin op, althans naar mijn
idee, getuige allerlei afbeeldingen en uitingsvormen die met het
‘einde’ te maken hadden en waarmee dit gezin hun ‘dagelijks
brood’ verdiende. De familie Doorakkers stond voor mij dan ook geenszins
model voor de overige bewoners van de Vestkant. Die ondanks de soms moeilijke
maatschappelijke strijd, toch meer de vrolijke kant van het leven ambieerden.
Een grotere tegenstelling, mede door de religie ingegeven sombere en
naargeestige zijde van het leven, was haast niet voor te stellen. Hetgeen zich
zeker in die dagen wist te manifesteren in de tijdsgebonden funeraria.
Silvia
Videler.
(96) Leden van het Koninklijk Huis
woonden eens in Ulvenhout.
Villa Anneville (voorzijde)
Velen van u zullen
wellicht nog weten dat op dit landgoed Koningin Wilhelmina, Prinses Juliana en
Prins Bernhard hier een tijdje verbleven. Ook de allerbekendste Soldaat van
Oranje: Erik Hazelhoff Roelfzema had hier tijdelijk zijn intrek. Persoonlijk
gezien vind ik dit zeker de moeite waard daar iets over te vermelden.
Op een warme zomerdag, nog
niet zolang geleden, ben ik met mijn fotocamera daar naar toegegaan en heb wat
sfeervolle ‘plaatjes geschoten,’ Het pad dat door dit landgoed
loopt is vrij toegankelijk, doch, je mag je officieel zich niet buiten dit pad
begeven. Toch was het maar een kleine moeite dit te doen en de bedoeling was
slechts om wat foto’s te maken van deze historische plek. Momenteel is
het wel wat verwilderd, maar ondanks dat maakte het juist, mijns inziens,
daarom alles bijzonder interessant en het was een spannende bezigheid. Ook
wetende dat op deze zandpaadjes onze voormalige koninginnen en ook Prins
Bernhard ongetwijfeld wel eens gewandeld hebben. Althans, die sfeer straalt het
uit. Hier en daar zie je nog een oude bloembak staan. Ook zijn er een paar
vennen en er staat ook nog een witte (koninklijke) zitbank, die mij de indruk
wekte dat deze daar al zo’n honderd jaar staat. Daar heeft Koningin
Wilhelmina zeker wel ’n keer op uitgerust tijdens een van haar wandelingen
in dit gebied. Alleen is hij ondertussen zo gammel, dat ik het niet waagde even
daarop plaats te nemen. Ook prachtig zijn de eeuwenoude bomen die her en der
staan. Ook al die bosschage’s zijn een lust voor het oog. Er zijn ook
prachtige doorkijkjes naar de achterzijde van het landhuis.
Nu iets over de historie van dit
landgoed:
Anneville is in 1844
gesticht door Prosper Cuypers van Velthoven in het buurtschap Geersbroek
(lokaal bekend als Gatbroek) bij Ulvenhout, even ten zuiden van Breda. Zoals
bij vele landgoederen ligt de oorsprong van het landgoed bij een
pachtboerderij, waar de eigenaar een ‘zogenaamde Herenkamer’ liet
aanbouwen. In 1851 werd een aanvang gemaakt met de bouw van het landhuis, naar
het ontwerp van de architect Trappeniers.
Over de allereerste aanleg
van het park (rond 1851) is niets bekend. Uit kadastrale gegevens blijkt dat
dwars door het huidige park nog een pad liep, waar zelfs huisjes stonden. Een
eventueel oorspronkelijk park was in ieder geval kleiner dan het huidige. Het
eerste bekende ontwerp stamt uit ca. 1865. De ontwerper is onbekend, maar
waarschijnlijk is hier sprake van een ontwerp door een boomkweker die ook het
plantmateriaal leverde. Later is er opnieuw een ontwerp gemaakt. Hiervan zijn
zowel jaar van aanleg als ontwerper onbekend. Het park zoals dat er nu bij ligt
lijkt voor wat betreft de structuur van paden en bomengroepen nog sterk op dit
laatste ontwerp, hoewel er ook van het eerdere ontwerp nog elementen terug te
vinden zijn. Tot de jaren twintig is het huis gebruikt voor bewoning door de
eigenaren. Vervolgens werd Anneville gehuurd door een Bredase restaurateur, die
van Anneville een Hotel-Restaurant en Theeschenkerij maakte. Dit gebruik heeft
tot 1955 geduurd, met een korte onderbreking tegen het einde van de tweede
wereldoorlog. In de laatste maanden van de oorlog werd Anneville door de
Duitsers gevorderd en gebruikt als bakkerij, met name rond het Koetshuis. Na de
bevrijding van Zuid-Nederland was Anneville tot mei 1945 het verblijf van
Z.K.H. Prins Bernhard, toen deze zijn hoofdkwartier in Breda had. Na zijn
vertrek werd Anneville op 3 mei 1945 voor ongeveer zes weken de residentie van
H.M. Koningin Wilhelmina. Hier bereikte haar het nieuws van de capitulatie van
de Duitsers in Nederland. Anneville werd daarop het toneel van enkele grote
defilés door onder andere de bewoners van Breda en omgeving en van de
buurtschap Geersbroek. Haar verblijf werd afgesloten met een feest voor
diezelfde buurtschap. Het Koetshuis deed in deze periode dienst als legering voor
de wacht en als garage. Ten behoeve van dit gebruik is in 1944 door de Engelsen
de achterzaal gebouwd.
Zoals ik al eerder heb
vermeld, verbleef ook onze Soldaat van Oranje hier een bepaalde tijd. Hier een
stukje uit de autobiografie van deze oorlogsheld:
Soldaat van Oranje beleefde
sprookjestijd met Wilhelmina.
De tijd die zij in 1945
doorbracht in de villa Anneville in de Ulvenhoutse bossen in Brabant, was voor
koningin Wilhelmina haar ‘sprookjestijd.’ Dat blijkt uit “Op
jacht naar het leven” van Erik Hazelhoff Roelfzema, de Soldaat van
Oranje. De Tweede Wereldoorlog liep op zijn eind en Wilhelmina was al op
vaderlandse bodem. Ze bivakkeerde met onder andere Hazelhoff Roelfzema in het
niet al te grote huis. “Al met al scheen zij zich te koesteren in de
knusheid die de bescheiden villa ons opdrong, hoewel mij het huis tenminste
eenmaal te klein leek. Op de eerste avond, toen ik naar de badkamer zocht, zag
ik hare majesteit boven door de gang aankomen, gehuld in een peignoir. Tactvol
dook ik de eerste de beste ruimte in, hetgeen een nauwe kast bleek te zijn vol
emmers en huishoudgerei, waarin ik maar net paste met een bezem in mijn hand.
Maar ook de koningin bleek op speurtocht te zijn. Plotseling trok zij de deur
open. “Goedenavond, majesteit,” zei ik, bij gebrek aan inspiratie.
“Goedenavond, kapitein,” antwoordde de Koningin met een schichtige
blik op de bezem en sloeg de deur pal in m’n gezicht weer dicht.”
Bij de laatste keer dat de Koningin en de Soldaat van Oranje elkaar zagen, zei
Wilhelmina: “Anneville... Dat was onze sprookjestijd.”
Hier nog ’n stukje 1945:
Op vrijdagavond 4 mei 1945
stormde Peter Tazelaar, adjudant van Hare Majesteit Koningin Wilhelmina de
kamer van Anneville binnen waar zij net een onderhoud had met
Luitenant-generaal Kruls: “De wapenstilstand is getekend, de vrede is
er!” Het nieuws was inmiddels ook al bekend in Breda en ver daarbuiten.
Hierop trok een grote menigte naar Anneville. Het hek was gesloten. Men had
natuurlijk niet op zo’n optocht gerekend en was vergeten de wachtpost aan
de oprijlaan van de capitulatie op de hoogte te brengen... Zo stond half Breda
voor een gesloten hek met een zenuwachtige wacht. Na herhaald gezang van
“In naam van Oranje, doe open die poort” werd het hek dan toch
geopend en trok een lange stoet tot diep in de nacht aan Koningin Wilhelmina en
Prinses Juliana voorbij. 1986 was een dieptepunt in het bestaan van het
landgoed. Door de aanleg van de A58 werd het noordwestelijk deel van het
landgoed afgesneden. Ruim 1 hectare Anneville ligt onder de A58 zelf en wordt
dagelijks door zo’n 60.000 auto’s gebruikt. Voor de gebruikers van
de A58 wijzen alleen de naam van het viaduct en de eik-restant van een houtwal
op het landgoed in de middenberm nog op het bestaan van Anneville.
De
Eik
De villa Anneville en de
vogelkooi nabij het koetshuis zijn Rijksmonument. Het koetshuis en
Annevillelaan 95 zijn gemeentemonument. Het park en een deel van de historische
aanleg staan op het punt aangewezen te worden als beschermde buitenplaats.
Kees
Wittenbols.
(97) Tafeltennissen is heel goed
voor je conditie.
Ja, deze tak van sport heb
ik ook jarenlang beoefend. Ook in wedstrijdverband, maar niet in een al te hoge
klasse. Want als er ergens veel klassenverschil in bestaat, dan is het wel in
deze sport. Het is een sport die makkelijker lijkt dan het in werkelijk is.
Doch, het is ook weer niet zo belangrijk om een heel goede speler te zijn, want
er zijn maar genoeg beoefenaars die ongeveer dezelfde sterkte hebben als jij en
daar is het gewoon aangenaam tegen te spelen.
Ik werkte in 1963 en 1964
bij een ingenieursbureau in Rotterdam en daar deden wij altijd met het
personeel tussen de middag partijtjes tafeltennissen. Maar net als het schaken
bij mij, wilde ik dat toch wel wat beter leren. Doch, het duurde wel tot 1968
alvorens ik naar een vereniging ging. Omdat ik niet al te professioneel bezig
wilde zijn ben ik toen naar een buurttafeltennisvereniging gegaan en wel naar
een club die toen gehuisvest was in Gemeenschapshuis Doornbos in de
gelijknamige wijk. Daar deed men nog niet aan de competitie mee. Het was pure
recreatie en toch wel gezellig. Bovendien is de sport als zodanig sowieso al
heel goed voor je conditie en je krijgt een heel goed reactievermogen, dat in
je verdere leven wel eens bij bepaalde situaties goed van pas kan komen. Zoals
het snel reageren bij bepaalde verkeerssituaties. Echt waar, dat helpt. Ik heb
er menigmaal profijt van gehad. Of je laat per ongeluk iets uit je handen
vallen en je kunt voordat het op de grond valt nog snel opvangen. Doch een jaar
of wat later ging deze tafeltennisvereniging zich ook aansluiten bij een
tafeltennisbond. In het begin was dat nog wel even wennen, maar bleek toch wel een
positieve uitwerking te hebben. De speelsterkte van de meeste leden ging dan
ook heel snel vooruit. Want hoe je het ook wendt of keert, je speelt
uiteindelijk toch om te winnen en winnen geeft toch een extra fijn gevoel.
Behalve verliezen dan, maar dat is een ander verhaal.
Persoonlijk vond ik het op
een bepaald moment voor mijzelf beter om het toch maar eens hogerop te gaan
zoeken en werd lid van de Bredase tafeltennisvereniging: Belcrum. Het eerste
team van Belcrum speelde op dat moment in de hoogste afdeling van Nederland. De
Ereklasse heette dat toen. Van de drie die daarin speelden kan ik er nog twee
goed herinneren en een vaag. Dat waren Van Zantvliet, Mertens en ik dacht
Cornelis. Mertens woonde ergens in de Spoorstraat. Hij had ook nog een tweelingbroer,
dacht ik, maar speelde niet op zo’n hoog niveau. Ik ben maar kort lid
geweest, want ik vond het persoonlijk daar niet zo gezellig, dus ging ik weer
terug naar Doornbos. Doch in 1973 verhuisde ik naar Etten-Leur en werd daar
gelijk lid van Tanaka. Omdat ik inmiddels al rond de dertig was, zat een
‘professionele’ carrière als tafeltennisser er al lang niet
meer in. Ik ben toen op een bescheiden manier maar blijven tafeltennissen. Na 3
jaar in Etten-Leur gewoond te hebben ging ik weer terug naar Breda en werd weer
lid van Doornbos. Zo heb ik toch nog een aantal jaren op een bescheiden manier
de tafeltennissport beoefend. Maar eerlijk gezegd, ik vond wel dat ik aanleg
had. Maar daar koop je weinig voor als je al dik in de dertig bent. Toch
speelde ik wel met het eerste team steeds mee. Dat niveau had ik toch nog wel.
Om een goed tafeltennisser
te worden kun je het beste, reeds op vrij jonge leeftijd, in de leer bij een
professionele club. Daar leer je de ‘kneepjes’ van deze sport. Het
is niet zomaar een balletje opgooien en er tegen slaan. Neen, het zit boordevol
met techniek. Het is niet alleen de conditie die belangrijk is, maar ook de
manier van spelen. Alles begint uiteindelijk om een goede service aan te leren.
Het opgooien van het balletje, zeg maar. Als gewoon recreant kijk je nauwelijks
hoe je tegenstander zijn balletje opgooit. Maar een sterke speler kijkt wel
degelijk hierna. Hij kan heel snel constateren hoe het effect in het balletje
wordt geslagen. Immers, hij moet daar op reageren en met zijn batje dit effect
er min of meer weer uitslaan en dan op zo’n wijze dat hij het balletje
ook weer op zijn specifieke wijze snel terugslaat. Dan pas, zou je een
volwaardig tegenstander kunnen zijn. Dat het zo moet gaan heb ik vaak genoeg
ervaren. Als je tegen een sterke speler bezig bent moet je goed op dat effect
letten, anders raak je geen bal! Ze hebben mij, als toch wel redelijk sterke
speler, zodoende wel eens alle hoeken van de tafel laten zien. Nou heeft
natuurlijk elk zijn specialiteit in het tafeltennisspel. Er zijn spelers die
constant aanvallen en je hebt spelers die alleen maar verdedigen en spelers die
dat regelmatig afwisselen. Dat laatste lijkt mij wel het beste. Persoonlijk had
ik een goed ‘wapen.’ Dat was mijn backhandsmash. Daar was ik zo bedreven
in dat wanneer ik die kon gebruiken wel zo hard was, dat die door mijn
tegenstander meestal niet te pareren viel. Maar ja, er komt toch nog wel meer
bij kijken en ‘oefening baart kunst’ moet u maar denken. Doch, als
je het allemaal wat rustiger aan wilt doen dan zijn er genoeg mogelijkheden
voor jou. Er is altijd wel een vereniging in de buurt en het is gewoon een zeer
aangename bezigheid. Je bent eens weg en je houdt automatisch je conditie op
peil. Tafeltennissen kun je tot op hoge leeftijd blijven uitoefenen en je
ontmoet ook andere mensen. Wat ook belangrijk is: het is altijd binnen, dus
weersinvloeden spelen geen rol, of het moet er heel erg warm zijn daarbinnen.
Maar ook in deze sport heb
ik vaak tegenstanders gehad waarvan ik wel eens dacht, met welke bedoeling hij
eigenlijk hiermee bezig was. Puur om te winnen, of een combinatie van winnen
met gezelligheid? Ook hier zou ik hele verhalen kunnen vertellen over
onsportiviteit van mijn tegenstanders. Het was soms heel erg. Ik heb een keer
meegemaakt, je houdt het niet voor mogelijk, maar hij verloor zijn wedstrijd
tegen mij. Hij zei gelijk dat het aan mij lag dat hij had verloren. Dat was een
waarheid als een koe! Doch, hij vertelde dat ik zo eigenaardig had gespeeld dat
hij daardoor niet in zijn spel kon komen en daardoor verloor. Ik had nog nooit
zoiets stompzinnigs gehoord. Ik ben er maar niet verder meer op ingegaan, want
de man had het al zwaar genoeg. Ja, bij tafeltennissen ontmoet je steeds heel
veel verschillende tegenstanders met een eigen speelstijl en vervelende
situaties kunnen u natuurlijk ook overkomen, maar meestal loopt alles wel goed
af en omdat deze tak van sport zich meestal ’s avonds voordoet en
derhalve ook laat zal thuiskomen, zult u snel daarna in slaapvallen en bent ‘s
morgens weer zo fris als een ‘hoentje!’
Kees
Wittenbols.
(98) Burgemeester Peter van der
Velden wil meer toezicht op de Horeca.
Burgemeester
van Breda: Peter van der Velden
Normaliter ben ik niet
gauw geneigd gemeentebesturen of burgemeesters naar de mond te praten.
Kortgeleden echter, las ik in de BN/DeStem dat Burgemeester P. van der Velden
grote prioriteit gaat geven aan de bestrijding van de georganiseerde misdaad en
dan met name die misdaad, die greep wil krijgen op de zogenaamde
‘bovenwereld,’ de maatschappij, waarvan u en ik deel uitmaken en
waar we dagelijks mee van doen hebben. Nou kun je jezelf wel kritisch gaan
afvragen of we al niet erg veel te lijden hebben onder een bovenwerelds en
gecriminaliseerd systeem van ondermeer banken, verzekeringsmaatschappijen,
projectontwikkelaars en meer van dat soort financiële instellingen, die
vaak doen waar ze zelf ‘brood’ in zien en dat veelal zonder enige
compassie met de ‘gewone man.’ Maar dat is een soort van
‘misdaad’ waar we het nu niét over hebben. Burgemeester van
der Velden doelt in dit geval op die soorten van misdaad die hun
rekruteringsactiviteiten en handel én beleggingen vaak doen en laten
plaatsvinden via allerlei vormen van horeca. Van oudsher en dan mogen we
teruggaan naar tijden van vóór de middeleeuwen, trof het geboefte
elkaar in herbergen en lokalen waar de drank rijkelijk vloeide. Ze konden ook
niet anders en er waren simpelweg geen andere plaatsen waar men elkaar in een
zekere mate van legaliteit kon ontmoeten. In principe is er door de loop der
jaren fundamenteel niets aan dit gegeven veranderd.
Het zou wel van erg veel
naïviteit getuigen om te stellen dat vertegenwoordigers van de onderwereld
zich hadden teruggetrokken uit de horeca. De horeca is in zijn veelvoud van
schakeringen nu eenmaal dé ontmoetingsplaats bij uitstek voor alle
soorten branches, groepen, verenigingen, mensen én dus ook voor louche
zaken. Daarom ben ik ervoor, dat wat de burgemeester voorstaat, mensen die een
horecabedrijf willen starten of overnemen goed te doen laten checken. Na te
gaan op hun antecedenten, zodat men min of meer weet wat voor vlees men in de
kuip heeft. Het uitoefenen van een beroep als horeca-exploitant is dan ook
mijns inziens een beroep dat veel vergt en vraagt van degene die het uitvoert.
Niet alleen qua kennis van het vak an sich, kennis van de broodnodige
hygiëne en dergelijke. Maar een eigenaar of uitbater van een horecabedrijf
dient mijns inziens ook betrouwbaar te zijn en dat ook naar de samenleving toe.
Als men bijvoorbeeld weet dat de eigenaar of eigenaren van een bepaalde zaak
absoluut niets van doen willen hebben met drugs of daaraan gerelateerde zaken,
dan zal men als ouder een dergelijke zaak ook minder wantrouwen als zoonlief of
dochterlief daar af en toe hun tijd doorbrengen. Het hoeft nou ook weer niet zo
te zijn dat een horeca-ondernemer de taak van de opvoeder dient over te nemen,
maar een gezond toezicht op het wel en wee van wat er gebeurt in een bedrijf is
toch een der allervoornaamste taken dunkt mij, die men van een
horeca-ondernemer mag verwachten. Als de onderwereld grip krijgt op het
horecagebeuren dan is dat een zeer kwalijke zaak. Dan gaan er in een dergelijk
soort zaak, na verloop van tijd, ook de regels en normen van de onderwereld of
de jungle gelden. En zoiets gaat van kwaad tot erger.
Horeca moet zijn waar het
voor staat: een ontmoetingsplaats waar mensen gezellig en aangenaam kunnen
verpozen, relaxen, eten en drinken en elkaar kunnen ontmoeten. En geen oorden
waar jongeren gerekruteerd worden voor louche zaken, waar je je leven niet
veilig bent en waar handel wordt gedreven, die grote tot zeer grote schade kan
aanbrengen aan mensen hun gezondheid en leven. Zeker gaat zoiets gebeuren als
men toelaat dat lieden van bepaald kwalijk allooi zelfs gaan beleggen in de
horeca en zeker in het onroerend goed, waarin de horeca is gehuisvest. Is men
eenmaal zover dan kun je er donder op zeggen dat de exploitanten ook geheel in
de lijn van die georganiseerde misdaad passen. Het personeel wat in een
dergelijk bedrijf tewerk wordt gesteld zal dan ook zeer beslist normen en
waarden hanteren, die niet overeenkomen met de normen en waarden van de gewone
burgerij. Dit alles in overweging nemende zie ik veel heil in de plannen van de
burgervader. Ervan uitgaande dat hij geen al te brave pastoor of dominee achter
de tap zal prefereren, maar gelukkig ook geen misdadigers. Laten we hopen dat
met deze te zetten stappen en plannen van de gemeente Breda een super
gezellige, Bourgondische, vrije, open en eerlijke uitgaansstad blijft.
Da’s een best streven!
Silvia
Videler.
(99) Vier rode routes in Breda
Vier rode routes in Breda.
Stadswandeling:
een sociale geschiedenis in Breda
met verwijzing naar slechte woontoestanden,
opkomst van het socialisme en
oprichting van SDAP afd. Breda
in de periode 1880-1920.
Samensteller Drs. J.F.A.
Smit, Breda tel. 076-5411782
Grote
kerk van Breda
Inleiding.
Deze wandeling door het
centrum van Breda frist het geheugen op en haalt wat beelden terug uit een
periode - nog niet eens zo lang geleden - toen het hebben van werk, inkomen,
een plek om te wonen, een huisarts als het nodig is, tijd om je te vermalen,
voor een omvangrijke groep bewoners van Breda niet was weggelegd. Mensen hebben
zich verenigd en een sociaal-politieke strijd gevoerd om hun
levensomstandigheden te verbeteren. De route voert langs plekken die destijds
van betekenis waren, omdat er zich gebeurtenissen afspeelden die alle reden
gaven om te strijden voor nieuwe rechten en betere omstandigheden dan wel omdat
daar mensen hun belangen organiseerden.
In 1878 was de Sociaal-Democratische
Vereniging ontstaan en drager van de nieuwe tijd en strijd, vanaf 1881
voortgezet als Sociaal-democratische Bond. Toen kwam de splitsing tussen de
meer anti-parlementairen en degenen die vooral langs parlementaire weg
maatschappelijke veranderingen wilden bereiken. Op 26 augustus 1894 leidde dit
in Zwolle tot oprichting van de SDAP.
H.H. van Kol, een
bemiddeld man - ingenieur - met een staat van dienst in het toenmalige
Indië en woonachtig van 1898
tot 1904 in Princenhage bij Breda, was een van de oprichters, naast H.
Spiekman, W.H. Vliegen, J.H. Schaper en P.J. Troelstra.
In Breda werden diverse
pogingen ondernomen om tot een afdeling te komen, maar gebrek aan geld,
menskracht, visie, tegenwerking en bedreiging, maar ook onderlinge onenigheid,
stonden dit in de weg. In 1905 was er echter wel sprake van voldoende
bewustwording na een reeks van propagandistische bijeenkomsten en publicaties.
Dr. Jan van den Brink - priester-socialist - in Breda was de drijvende kracht
achter de socialistische beweging en met medestanders als C. Evertse, W.C. van
Oordt, C.J. Ferger, werd tot heroprichting van de afdeling Breda van de SDAP
overgegaan op 18 maart 1905. Het ledental liep snel op tot 77 maar daalde in
1907 al weer tot de helft. Er volgden enkele grote publieke bijeenkomsten in
verband met Tweede Kamer verkiezingen en in 1907 werd van den Brink het eerste
gekozen SDAP-lid in de gemeenteraad van Breda. Ondertussen was er een
vereniging van arbeiders in vakverenigingen aan de gang, vonden er stakingen
plaats en liepen er dwarsverbanden. Jan Meyvis, sigarenmaker van beroep en strijder voor
arbeidersbelangen op socialistische grondslag. Hij personifieert de samenwerking
tussen de partij en de vakbeweging in die beginjaren. In 1919 werd hij raadslid
voor de SDAP, een van de vele functies naast voorzitter van de Bredasche
Bestuurdersbond. Hij werd benoemd tot ereburger van de stad.
De wandeling laat zich
gemakkelijk onderbreken. De eerste ronde gaat
van Station via Boschstraat-Park - Schoolstraat - Reigerstraat naar de Grote
Markt en Café De Bommel in de Halstraat.
Een tweede deel van de wandeling volgt de Haagdijk met de
woongebieden aan de rechter en linker zijde: Middellaan, Leuvenaarstraat en de
Achterom/Nieuwe Huizen. Café Kop Nieuwe Huizen is een vanzelfsprekende
halte.
Een derde deel volgt de Fellenoordstraat, Jan van
Polanenkade en Oede van Hoornestraat. Voor de liefhebbers is er dan nog een wandeling naar
de Weerijssingel en Van Vlietstraat. En daarna het voormalige Concordia op het
Van Coothplein eindigend bij vroeger het schouwburg café-restaurant
Charelli. Daarna blijft er nog een korte wandeling over langs de Keizerstraat,
de Lange Stallen, Nonnenveld en eindigt U bij het Bredaas Museum en het
Stadsarchief op het Chasséterrein.
Stationsweg nr. 4 - Volksbierhuis De Toekomst
Stationsweg
Leden van de
Socialistenbond hadden het pand ingericht van hun weinige middelen. Het werd
gehuurd in 1891 door de voorzitter van de NBvAKS, van Koert. Op 30 juni 1895
sprak Domela Nieuwenhuis zo’n 250 tot 400 belangstellenden toe. In het
naastgelegen café Van Boxtel begonnen anti-socialisten de bijeenkomst te
verstoren. Desondanks werd het vaandel voor de Socialistenbond Afdeling Breda
ontvouwd met de tekst: “Voor het volk, door het Volk, SB afdeeling
Breda.” Op die avond werden ruiten ingegooid en zou er zijn geschoten. De
volgende dag verzamelde zich opnieuw publiek in het café en in de loop
van de avond leidde dit tot een aanval van vernielzucht. Het pand "De
Toekomst" werd grondig vernield en de inventaris kort en klein geslagen.
Ook de bovenwoning van beheerder Baeylé en zijn gezin moest er aan
geloven. Deze bewoners konden ontsnappen met anderen via de achtertuin en het
er achtergelegen huis van kamerlid Tydeman aan de Delpratsingel. Het schandaal
kreeg landelijk bekendheid.
In de Bredasche Courant en
de Nieuwe Bredasche Courant werd het politie-optreden ter discussie gesteld en vastgesteld
dat kei-stenen geen argumenten waren tegen socialisten. De Bredanaar, een
advertentieblaadje, was echter zeer tevreden over de kloppartij en stelde dat
‘de woekerplant van het socialisme in Breda niet zou kunnen
gedijen.’ De panden aan de Stationsweg zijn inmiddels gesloopt en hebben
plaats gemaakt voor het kantoorgebouw Fontana.
Vervolg
rechtdoor en om de hoek rechts:
Terheijdenstraat 29.
Terheijdenstraat
Terheijdenstraat
in 1940 (na bombardement)
Op
de achtergrond de Sint Josephkerk.
Een
persoonlijke herinnering: Na het bombardement werden vrij snel de puinhopen
opgeruimd, maar nimmer werd op deze plek nog iets teruggezet. Het bleef een
open plek, met het eerste inzichtzijnde pand alwaar later drankenhandel Priem
zich vestigde. Aan de andere kant vestigde zich een brood- en banketbakkerij
van der Corput (een oom en tante van mij). Aldus, Kees Wittenbols.
Leeslokaal-boekhandel en
ontmoetingsplek van de vrije socialisten. Eigenaar was P. Hopman, die
propagandist was voor de nieuwe beweging. In zijn lokaliteit kon men alle
socialistische bladen, boeken, liederen en gedichten lezen zonder verplichting
om een consumptie te nemen. Het pand lag gunstig omdat zo vlak bij de
spoorwegovergang er altijd wel mensen moesten wachten. Met bladen als De
Volkstribuun en Recht voor allen werd gecolporteerd. Soms werden colporteurs
gemolesteerd.
Vervolg in de
richting van de Delpratsingel:
Oversteken naar
de Mauritsstraat, oversteken naar Korte Boschstraat en Valkenstraat. Achter het
nieuwbouwcomplex met jongerenhuisvesting van Singelveste via parkeerplaats
doorgang, via stegen naar de Boschstraat. Huisnrs. 113a en 93a. Ook aan
overzijde diverse stegen naar achtererven.
Boschstraat: gangen, stegen en achtererven.
Boschstraat
Bossche barakken, Achter
Doelen, Abrahamsschoot, Mosterd gang, Duivelshoek. Ellendige woonomstandigheden
in oud-legerbarakken met eenkamerwoningen en stegen. De Bouwerijstraat aan het
einde had omstreeks 1875 een zeer slechte naam: het Vlooienest. In 1603 brak
een epidemie uit met 1823 doden op de verschillende achtererven van de omgeving
van de Boschstraat en de Haagdijk. De Kleine Doelstraat komt voor in het
cijnsregister van de aalmoezenierarmen van 1780. In 1851 is er sprake van
klachten over de vuiligheid en de modderpoel op deze plek. In 1872 heet deze
hoek de Duivelshoek als naam voor een beruchte buurt met arme drommels. Er
woonden bedelaars, kunstenmakers, kramers, ratten- en mollenvangers. In het
Verslag van den Toestand der Gemeente over 1872 wordt er op aangedrongen - die
vuile gracht bedoeld wordt - de Oude Vest, waar de Duivelshoek op uit kwam, zo
spoedig mogelijk weg te ruimen. In 1877 vindt dit plaats en volgt woningbouw op
de nieuwe Sophiastraat. In deze omgeving Bouwerijstraat en hoek Valkenstraat
werd café Vogels het trefcentrum van de Vrije Socialisten.
De drijvende kracht van
deze groepering was Matheus Pieter Vermeeren, wonende in de Van Goorstraat 31.
Kleermaker van beroep. Hij stichtte de Socialistenvereniging in Breda in 1898.
Hij schreef stukken in de Vrije Socialist en De Toekomst.
In de jaren 1903 en 1904
kwamen de vrije socialisten vrijwel iedere zondagmiddag hier bijeen. Na 1905
was het vrij socialisme min of meer een eenmanszaak van Vermeeren. Hij bleef
publiceren en ontwikkelde studieclubjes.
Bouwerijstraat verbindt
nog steeds de Boschstraat met de kop van de Valkenstraat. De Duivelshoek, naast
het voormalige woonzorgcentrum Raffy op nr. 57, loopt uit op een
parkeerplaatsje dat bij Raffy hoort.
Vervolg via
Bouwerijstraat richting park, recht oversteken en park inlopen richting
kasteel.
Aan de rechterzijde het
beeld De Vlucht, verwijzend naar de evacuatie van inwoners van Breda,
zo’n 15.000 mensen naar het dorpje Achtmaal en zo’n 24.000 mensen
naar Hoogstraten en Antwerpen op 13 mei 1940. Op de kruising linksaf richting
Kasteelplein. Let op het restant van de stadsmuur-toren uit de periode
1332-1538 en de achterzijde van het Begijnenhof en de kapel. Op het
Kasteelplein het Kasteel (KMA), het voormalige HBS-gebouw en het pand Justinus
van Nassau, de 17de eeuwse gouverneurswoning. Met daarnaast aan een
binnenplaats, Kaatsbaan, jongerenhuisvesting van Wonen Breda.
KMA Kasteelplein.
Kasteelplein
De eerste beschrijvingen
van het kasteelplein dateren uit 1361. In 1622 wordt op een kaart van Blaeu
gesproken over het Pleyn voor het kasteel. Het kasteel zelf is gebouwd in
opdracht van Jan van Polanen in het midden van de veertiende eeuw. Ten tijde
van de Nassau’s was het een ontmoetingsplaats van de belangrijke edelen.
Engelbrecht van Nassau huwde in 1403 Johanna van Polanen. Langs die lijn kwam
de Nassau-familie in de toenmalige Nederlanden. In de zestiende eeuw was het
kasteel de verblijfplaats van Prins Willem van Oranje. In 1826 werd door Koning
Willem I de Koninklijke Militaire Academie opgericht en gevestigd in het
Kasteel. De opleiding tot officier duurde twee tot vier jaar. Het aantal
studenten varieerde steeds tussen 200 en 400 cadetten. Hier gaven in de 80- en
90-tiger jaren van de negentiende eeuw leraren les, die voorstanders waren van
nieuwe maatschappelijke verhoudingen. Zij worden de KMA socialisten genoemd en
hebben hun opvattingen moeten bekopen met ontslagen en gedwongen vertrek:
B.P. Korteweg, Karel van
den Bussche (oprichter van NBvAKS propagandist en organisator), J. Cock en D.H.
Meyer.
Domela Nieuwenhuis trad
op, alsmede anderen die de nieuwe tijdgeest aankondigden, zoals Wilhelmina
Drucker, W. Helsdingen, W. Vliegen, Ds. W. Bax, A.H. Gerhard en H. van Kol.
Allen op uitnodiging van de NBvAKS.
Domela
Nieuwenhuis
De Bredasche Courant deed
geen aankondiging noch verslag van deze bijeenkomsten. Deze courant wenste niet
mee te werken aan verspreiding van socialistische beginselen.
Cock, Meyer en G.L.
Jansen, redacteur bij de Nieuwe Bredasche Courant, richtten het blad De Sociale
Gids op. Jansen schreef artikelen onder pseudoniem: Zondig Paterken in de Volkstribuun.
Onduidelijk is gebleven of onderwijzer Willem van Doorn niet ook dit pseudoniem
gebruikte.
Vervolg de route
rechtdoor via de Cingelstraat en buig naar links af de Schoolstraat in.
Synagoge, Schoolstraat.
Schoolstraat
Straat komt al voor op
vestbrief uit 1522 van het huis De Arend. Mogelijk stond de Latijnse school aan
het eind van de straat .
In 1808 werd de joodse
gemeenschap in Breda opgericht. Veel joodse inwoners woonden in de omgeving van
de Haagdijk waar ook een synagoge was. In 1844 werd de synagoge in de
Schoolstraat gebouwd. De joodse gemeenschap telde in 1940: 217 leden. In juli
1942 werd de Joodse gemeenschap - 197 Bredase joodse medeburgers - afgevoerd
naar concentratiekampen van het Nazi-bewind in Duitsland. Er kwamen drie van
hen levend terug uit de kampen. 26 personen hadden onderduikadressen gevonden
en overleefden de oorlog. 12 Joodse medeburgers waren bijtijds naar het
buitenland gevlucht en overleefden eveneens de catastrofe. De synagoge raakte
ernstig in verval omdat er geen gemeenschap meer over was in de na-oorlogse
tijd. In 1986 werd een initiatief genomen en door wethouder Welschen, PvdA en
het kollege van B en W. van de Gemeente gesteund, om de synagoge te herbouwen.
Architect Frits Haverman Breda heeft dit verzorgd. Zie de gevelsteen met de
jaartallen 5752 en 1992. Bekende SDAP-ers uit de Joodse gemeenschap waren: P.
Paalman (raadslid) en B. Cohen (eveneens lid van de gemeenteraad in Breda) en
beiden omgebracht in Sobibor.
Vervolg de
Schoolstraat. Deze komt uit op de Reigerstraat. Links af. Op de plaats waar nu
bioscoop Casino is gevestigd was vroeger het café-restaurant annex
zalencomplex Hof van Holland.
Reigerstraat. Hof van Holland.
Reigerstraat
Naam Reigerstraat verwijst
naar bomen met reigernesten omstreeks 1570. Vroegste woonpanden al van
1350-1450 in steeg tussen panden nrs. 10 en 14.
De Hof van Holland was een
belangrijke vergader- en lezingenlokaliteit met een openbaar karakter. De
NBvAKS organiseerde hier belangrijke bijeenkomsten o.a. in 1887 met
Hoofdbestuurslid W.P. Koopman over Algemeen stemrecht en volkswelvaart, een
tweede lezing met Dr. J.M. Smit, een ontslagen leraar uit Apeldoorn en enkele
maanden later met A.H. Gerhard over weerplicht en vrouwen- en kinderarbeid. In
1899 hielden SDAP-ers hier propagandabijeenkomsten. Jelle Troelstra en H.H. van
den Kol traden hier op, nadat enkele weken te voren stationschef F.P. Oudens
uit Etten-Leur aan het hoofdbestuur had meegedeeld, dat er een SDAP-afdeling
Breda door hem was opgericht. Deze poging tot vorming van een SDAP-afdeling liep
op gebrek aan organisatie, geld - leden die er openlijk voor uit durfden te
komen - vast. In 1905 lukte het definitief wel om een afdeling te vormen en te
ontwikkelen. Van Kol, socialist van het eerste uur, trad veel op in den lande
en ook in Breda. Hij vatte zijn streven alsvolgt samen: “de aarde bewoonbaar te maken voor
allen, een samenleving van gerechtigheid te stichten.”
Vervolg de
Reigerstraat.
Op de hoek staat het pand
De Prins Cardinaal. Hier zijn groepswoningen voor jongeren op de bovenverdieping,
net zoals in het markante hoekpand met torentje aan de overzijde in de
Catharinastraat, met beneden horeca en boven studentenkamers. Beide projecten
zijn van WonenBreda. Steek over naar de Grote Markt, passeer de Grote Kerk van
Breda en het Stadhuis en de vele café’s en loop rechtdoor de
Halstraat in. Let op de mooie glas-in-lood-ramen in het pand De Bommel.
Halstraat. Café De Bommel.
Halstraat
Voorheen café De
Moriaan. In 1898 werden hier protestbijeenkomsten gehouden tegen de uitspraken
in de Hogerhuiszaak. Het gerechtshof in Leeuwarden had de drie gebroeders
Hogerhuis tot 6, 11 en 12 jaar gevangenschap veroordeeld voor onbetekenende
diefstalzaken: Klassejustitie! Het café was een pleisterplaats van de
Vrije Socialisten.
De wandeling
wordt verplaatst van de noord-oostelijke kant - de Boschstraat - zijde van de
stad naar het westelijke deel.
Via de Grote
markt, langs de Kerktoren, naar de Havermarkt, een van de markante uitgaanscentra
vooral voor de jeugd uit Breda en omstreken.
Daar de
Vismarktstraat door naar de Haven.
Oversteken naar
de Adriaan van Bergenstraat.
Zoutstraat 6 - Adriaan van Bergenstraat: Café Paesie.
Zoutstraat
Hier werd in de
zeventiende eeuw een nieuw stadsdeel gebouwd. Aan de zuidzijde van de
Zoutstraat lag een kort doodlopend straatje genaamd Stads-arbeidershuisje.
W.J.G. Paesie vestigde in de Zoutstraat een SDAP-boekhandel annex
geheelonthouders- café. In het jaar 1905 was het de pleisterplaats van
vakbonden, geheime SDAP-leden, sociaal-democratische jongelingsvereniging De
Zaaier. Spreekster Roosje Vos trad er op. Na onenigheid met de SDAP in 1906
namen de Vrije Socialisten het café als plek over. De SDAP-aanhang
vertrok naar het Volksgebouw "Vooruit" aan de Jan van Polanenkade 58.
Vervolg de A.
van Bergenstraat, rechtsaf de Nieuwe Dieststraat, dan linksaf de Middellaan tot
aan de Leuvenaarstraat.
Rechts vooruit
het nieuwbouwcomplex van kantoor, studentenwoningen en binnenstadsappartementen
van WonenBreda. Linksaf via Leuvenaarstraat en Nieuwe Leuvenaarstraat langs
Verpleeg- en Zorgcentrum St. Elisabeth naar de Donckvaart en Dieststraat naar
de Haagdijk/Rozemarijnstraat.
Donckse of Leuvenaarse barakken - Dieststraat - Donckvaart -
Middellaan - Gasthuisstraat.
Middellaan
Deze omgeving was een van
de diverse beroerde woon- en werkplekken van de stad. De Donckse barakken
dateren van omstreeks 1646 en waren bestemd voor huisvesting van soldaten. De
naam Leuvenaar is een verbastering van het oorspronkelijke leugenaar, de naam
van een 1682 aangelegd bolwerk in de vestingwerken rond de stad.
Omstreeks 1890 waren er
diverse bedrijven gevestigd. Onder andere De Kwatta, Tabakskerverij Charles en
Henri v.d. Vin en Co, Chocoladefabriek De Bont, Sigarenfabriek Meeuwesen en
Co., De Voorzorg, steenhouwerij Petit. Aan de overzijde aan de Tramsingel de
Etna, een gieterij met al 74 arbeiders in 1890, in 1902 al 250 arbeiders. In
1909 brak er een twee maanden durende staking uit over arbeidsvoorwaarden. Het
was zwaar en ongezond werk in die tijd.
Daar tussenin stond
woonbebouwing die eigenlijk die naam niet mocht hebben. Langs de Middellaan en
in de zijstegen stonden slechte bebouwing tot na de 2-de wereldoorlog. Aan de
Middelaarstraat stonden 12 Van Coothwoningen, een schenking van de arts Van
Cooth aan de Gemeente Breda. Deze zijn in 1974 gesloopt. Wbv. Volkshuisvesting
Breda bouwde, na jarenlang braakliggen van het terrein, in 1995 op de hoek
woningen voor stadsbewoners, studenten en een kantoor dat zij zelf ging
gebruiken. De naam van de woningcorporatie wijzigde in WonenBreda.
In het gebied liep de
Donckvaart evenwijdig met de Haagdijk. Aan de andere zijde van de Haagdijk liep
de Gampel. De samenstroom in de Mark van beide waterlopen is het befaamde hart
van Breda. “Waar Mark en Aa tesamen stromen, daar ligt ons eigen stad Breda.”
In 1838 had hier een cholera-epidemie plaats. Door de zusters van de
Congregatie der Gasthuiszusters van Breda werd in een verslag in 1819
geschreven:
“dat vele
noodlijdende inwoners van Breda bij ziekte zich in allerjammerlijkste toestand
bevonden en de uiterste ellende ten prooije dikwijls voor hunnen tijd
omkwamen” en verder “dat zij zich dan nog soms in verblijven
bevonden, waarin zij alles, wat hun enigszins op herstellingen kon doen hopen,
moesten missen.”
In dat jaar werd het het
R.K. Burger Gasthuis gesticht door L. Ingen-Housz, F. Hoppenbrouwers en F.
Eeltiens. Het latere Elisabethziekenhuis.
Vervolg met
wandeling over de Haagdijk en verbaast u over het verspringen van de
huisnummering.
Dit verwijst
naar de oorspronkelijke stegen en gangen en naar achtergelegen woningen, dat
wil zeggen:
één-kamer
hokken en krotten.
Keer terug naar
de Rozemarijnstraat aan de kant van de Haagdijk en Markendaalseweg.
Haagdijk.
Haagdijk
Oorspronkelijk een
zandruggetje tussen Donckvaart en Gampelvaart van de stad Breda naar
Princenhage. Wordt al vermeld in 1368 als Haghedijc op een oorkonde van het
Begynhof.
De Haagdijk kende een
groot aantal gangen en stegen met woonbebouwing en kleine nijverheid.
In 1832 was in een van de
stegen de synagoge gevestigd. In deze omgeving woonde veel joodse bevolking.
Tussen nr. 99 a en 117 is de Zaadgang, met woninkjes die pas na 1962 werden
opgeruimd. Tussen de nrs. 119 en
133 is een gang, genaamd Achter de blauwe hand, die doorloopt naar Achterom.
Hier was een ververij. Een muurschildje in de steeg met vermelding 153-171 a/b
verwijst naar voormalige adressen op het achtererf. Tussen nrs. 171 en 181 a
bevindt zich (achter een deur) de Watergang. Door de poort bij 197 en 205 a op
het achterplaatje twee woonpanden nr. 195 en 195a. Aan de Noordzijde ligt de
Raapse gang, ook wel Robse gang genoemd. Onbewoonbaar verklaard en ontruimd in
1901. Tussen de nrs. 86 en 106 de poort van Mermans met in 1931 onbewoonbaar
verklaarde woningen. Tussen nrs. 134 en 142, Achter Tarpot. Tussen nrs. 180 en
198 een hofje met vijf woninkjes in eigendom bij WonenBreda en de kapel uit
1899 behorende bij St. Elisabeth verzorgings- en verpleeghuis. Verder op de
Hopsteeg, die verdween bij de bouw van het Gasthuis. Armoe en ellende alom. Bij
gemeentelijke inspectie in 1905, op de dag van de oprichting van de SDAP afd.
Breda d.d. 18 maart 1905, van een bouwval in een van de stegen trof men iemand
aan half hangend met z’n benen buiten het bed. Omwonenden gaven
commentaar: “dood door ermoei.”
Bij de uitmonding van de
Gampelvaert in de Marck was vroeger (1517) een scheepstimmerwerf en aan de
Gampelvaert waren vijf brouwerijen gevestigd in de late middeleeuwen.
Dr. Jan van den Brink -
priester en socialist - trad in de jaren 1904-1912 naar voren in Breda als de
organisator/propagandist voor de socialistische idealen. De sensatie van een
ex-priester zal wel hebben meegespeeld bij de belangstelling voor zijn
redevoeringen. Een van de brochures van hem had de titel: “Kan of moet
een katholiek Socialist zijn, uitgave 1904.
Hierna werd hij door de
bisschop uit zijn functie geschorst. In 1905 was hij kandidaat voor de Tweede
Kamer, in dat jaar richtte hij met anderen de afd. Breda van de SDAP op. Hij
had veel aanhang onder de bevolking van de Haagdijk en de woonbuurten aan beide
zijden, waar de woonomstandigheden ellendig waren. In 1907 werd hij gekozen met
forse steun uit kiesdistrict III, de arbeidersbuurten rond de Haagdijk, in de
Gemeenteraad van de stad Breda. Hij was enkele jaren erg actief in de raad met
als belangrijk moment zijn beschuldigingen aan het adres van de politie, wegens
hun optreden bij een groot arbeidersconflict in 1909 bij de Etna-fabriek.
Vervolg de
wandeling terug naar de Rozemarijnstraat.
Rozemarijnstraat/zijstraat Haagdijk.
Rozemarijnstraat
(hofje)
Deze steeg heeft ook de
naam gehad Peerloopseersteeg. Dit is een verwijzing naar Peter Cornelis Jan
Schelkens die moeilijk ter been was (1553). In 1644 wordt gesproken van
Rosemarynstraetken. Vermoedelijk werd er rozemarijn gekweekt die werd gebruikt
voor het vlechten van kransen voor bruiloften, doopfeesten, begrafenissen. De
woonsituatie was er aller-beroerdst in de 18de eeuw.
De slechte bebouwing werd
in 1909 opgekocht door N.V. Volkshuisvesting, gesloopt en herbouwd. In de
vijftiger jaren waren er kunstenaars aan het pleintje woonachtig. Een van de
broers Korenman, kunstenaarsfamilie heeft hier een pand gerestaureerd en
uitgebouwd.
In 1988 werd de oude
bebouwing door wbv. Volkshuisvesting gesloopt voor vervanging door 32 woningen
en 2 kleine winkelpanden. Zie gevelsteen met vermelding van de steenlegging
door Dr. Jan van den Dam, oud gemeentesecretaris en voorzitter van wbv.
Volkshuisvesting Breda.
Een voormalig fabriekspand
Van Gils, pakhuis naast het wooncomplex huisvest een kunstenaarscollectief. Zij
bouwden in de tachtiger jaren het pand op voor het huidige gebruik.
Vervolg de
wandeling door de Achterom naar de huidige Gerardus Majella buurt, de
Pelmolenstraat - Provooststraat en Nieuwe Huizen.
Vandaar via de
Schorsmolenstraat naar de Fellenoordstraat.
Achterom - Antwerpse Barakken - Leuvenaarswal, Gasthuisvelden -
Gampelstraat - Pelmolenstraat.
Antwerpse
Barakken
Achterom
Het gebied Gasthuisvelden
is het industrieterrein van de 17de eeuw in Breda.
In 1828 werd een onderzoek
gedaan naar de inkomenspositie van ingezetenen van Breda. 3919 personen hetgeen
ruim 39 % van de bevolking van de stad was, leefde rondom het bestaansminimum.
In de periode 1865 doet zich de meeste armoede voor. De omgeving van
Achterom-Gasthuisvelden-Gampel huisvestte een aanzienlijk deel van in armoede
levende mensen in zeer slechte woningen, wat veelal niet meer dan
een-kamervertrekken waren. De Antwerpse barakken dateren van 1640, huisvesting
voor soldaten in lange rijen kamerwoninkjes. In 1840 is het particulier eigendom
en ingericht tot woningen voor schamele lieden. Vanaf 1870 heet het Korte en
Lange Gampelstraat, ook wel Gribus genoemd. In 1890 rapporteert Dr. Abraham van
der Loeff in het verslag van de staatscommissie voor de Arbeidsenquete, over
die ellendige woontoestanden in Breda… ”De meeste zijn ellendige
krotten.” In 1904 was de situatie nog nauwelijks anders. Toen kwam het
onderzoeksrapport uit van de afd. Volksbond tegen drankmisbruik over de
ellendige woon- en leefomstandigheden in Breda. Het werd de aanleiding tot de
oprichting van de N.V. Volkshuisvesting die daadwerkelijk overging tot het
opkopen en opruimen van krotten en het bouwen van nieuwe woningen.
Lange
Gampelstraat
Vanaf 1909 werden diverse
bouwprojecten uitgevoerd met name in het gebied Gampel. In 1980 bouwde wbv.
Volkshuisvesting een nieuwe jongerenhuisvesting opnieuw aan de Korte
Gampelstraat. De straat kreeg de naam Pelmolenstraat. De Gampelvaart werd in
1897 gedempt. Op een achterterrein tussen nrs. 10 en 12 ligt het Oud Kanon. De
naam komt het eerst voor in 1780 in het cijnsregister Aalmoesenie Armen. De
woningen op het pleintje worden in 1920 gesloopt en er worden 10 noodwoningen
teruggebouwd plus later diverse pakhuizen. E.e.a. terug te vinden in de
administratie van N.V. Volkshuisvesting. Dr. R. Verlegh rapporteerde aan de
Gemeente Breda dat er veel clandestiene prostitutie voor kwam in de omgeving van
de Antwerpse barakken. In fasen heeft er sloop- en nieuwbouw in deze omgeving
plaatsgevonden. Een bijzonder plekje in dit gebied was de Provooststraat. Hier
bevond zich het gevangenisgebouw Provoost-Geweldiger, daterend uit 1684. Het
werd in 1825 omgebouwd tot huisjes. “Huisjes achter het
ziekenhuis.” In 1915 staat het hier bekend als Rattenvang. Het wordt in
1919 gekocht door NV. Volkshuisvesting en in 1928 ontruimt en gesloopt.
In 1912 werd grond gekocht
en bouwde men 69 woningen Hollandse tuin, een jaar later nogmaals 15 woningen
en vervolgens in 1918 nog eens 225 woningen aan de Jan van Polanenkade.
Jan
van Polanenkade
Gevelstenen aan de
woningen langs de Fellenoordstraat nr. 67 verwijzen naar Caroline Badon Ghyben,
een van de oprichters van de eerste woningcorporatie de N.V. Volkshuisvesting
in Breda. De teksten in de gevels van de huisnrs. 83 en 85 spreken boekdelen
over de opvattingen achter deze woningbouw. Dit deel is moeizaam gerenoveerd
omstreeks 1980. De gevels van de blokjes woningen langs de Fellenoordstraat
zijn eind negentiger jaren gerestaureerd door Wonen Breda. Grote delen van de
woonbebouwing van de Gampel zijn in de zeventiger jaren vervangen door nieuwe
woningen door Woningbouwvereniging St. Joseph.
Vervolg de
wandeling via de Reinierstraat, een van de zijstraten van de Fellenoordstraat
naar de Oede van Hoornestraat.
Na het
gerestaureerde pand van de voormalige ijsfabriek aan de linkerzijde van de Jan
van Polanenkade, achterzijde Kadaster.
Jan van Polanenkade 58.
Dr. Jan van den Brink werd
op 24 februari 1905 ingeschreven als lid van de SDAP.
In de jaren rond 1905-1907
speelde de interne richtingenstrijd tussen de dogmatisch marxistisch
georiënteerde linkervleugel en de revisionistische vleugel, die
veranderingen langs parlementaire weg vooropstelde.
In het gebouw
“Vooruit” Jan van Polanenkade 58 werd een
verbruikerscoöperatie opgericht in 1905 naar voorbeeld van zo’n
coöperatie uit Gent met aanbod van brood, koffie, thee en sigaren. In een
aantal jaren tijd verdubbelde het ledental van 60 naar 120 leden. Na de zomer
van 1906 kwam er ruimte in het pand vrij, zodat de SDAP na verwikkelingen met
Paesie hier introk en over een eigen vergaderlokaal beschikte, dat tevens boek-
en brochurehandel was. Met een leestafel. Het gebouw heette voortaan
“Vooruit Volksgebouw.” Een van de eerste openbare vergaderingen was
van de sociaal-democratische Jongelingsvereniging ”De Zaaier.” Zij
lieten de bekende spreekster Koosje Vos optreden. Ook de sociaal-democratische
vakbeweging trok bij het gebouw in.
Vervolg de
wandeling met een uitstapje over de singel.
Wandel terug
naar de Fellenoordstraat door de Landsheerstraat en steek over naar het hoge
belastingkantoor schuin rechts.
Via het
Arsenaalpad bereikt U de brug naar de aan de overzijde gelegen
Vredenburchsingel.
Vervolg deze
rechtsaf langs het water naar de Weerijssingel.
Daar treft U de
Nuijtsstraat - Van Vlietstraat en Havermansstraat.
Van Vlietstraat.
Van
Vlietstraat
Jan Meyvis heeft als geen
ander de moeilijke jaren 1895 -1920 aan den lijve ervaren.
Hij droeg de
socialistische beginselen uit, organiseerde de sigarenmakers in een bond
hetgeen hem geregeld op broodroof kwam te staan: ontslag. Vanuit de katholieke
leiding in Breda werd hij bestreden.
Hij was vanaf het begin
lid van de SDAP-afdeling in Breda. Hij was jarenlang voorzitter van de
Bredasche Bestuurdersbond en raadslid vanaf 1919. Hij richtte talrijke
organisaties op socialistische grondslag op, o.a. de Muziekvereniging
“Kunst aan het Volk.” Hij was ook jarenlang bestuurslid van de
socialistische Algemene Bouwvereniging Breda e.o., die in 1920 werd opgericht
en enkele jaren later woningen bouwde aan de Havermansstraat en Van Vlietstraat en later
aan de Nuijtsstraat, nadat al enkele jaren eerder door N.V. Volkshuisvesting
begonnen was met de bouw van arbeiderswoningen.
Jan Meyvis werd in 1947
tot ereburger van Breda benoemd na een levenslange inzet voor “zijn
arbeiders.” Hij woonde in de van Vlietstraat. Bij zijn begrafenis
begeleidde een grote groep vooraanstaande personen uit de kring van PvdA en
Vakbeweging, maar ook uit de gemeenteraad van Breda, de stoet van zijn huis
naar de Begraafplaats Zuilen. Onder begeleiding van muziek door Kunst aan het
Volk.
Vervolg de
wandeling door terug te lopen langs de Vredenburchsingel naar Markendaalseweg.
Ga linksaf
richting stadscentrum.
Sla rechtsaf
naar het Van Coothplein.
Het Concordiagebouw is in
de negentiger jaren verbouwd tot een appartementencomplex. Op de plaats van de
grote zaal en de toneeltoren is nu een binnenplein met appartementen.
Concordia, Van Coothplein.
Van
Coothplein
In juni 1905 was Dr. Jan
van den Brink kandidaat voor de Tweede Kamer en trad hij op met een twee uur
durende redevoering en debat in Concordia. Van der Kallen, redacteur van het
Dagblad van Noord Brabant was tegenspeler. De zaal was afgeladen met circa 1300
personen. Enkele dagen later vervolgde hij zijn verkiezingstoespraak in de Hof
van Holland.
In het najaar volgden
opnieuw SDAP-bijeenkomsten met landelijke kopstukken als Helsdingen, Spiekman,
Hermans en Troelstra. Van den Brink sprak opnieuw voor een overvolle zaal
Concordia. In juli 1907 stond Van den Brink kandidaat voor de gemeenteraad van
Breda en sprak opnieuw in Concordia voor een geestdriftig publiek. De Bredase
courant - van liberale snit - deed verslag op 9 juli onder de kop
“stampvolle zaal juichte en jubelde telkens.” Het leidde tot zijn
verkiezing na een herstemming tussen de kandidaten omdat niemand de volstrekte
meerderheid haalde bij de eerste ronde. Op 15 juli 1907 plaatste de Bredasche
Courant een hoofdartikel, waarin zij uitvoerig uit de doeken deed voor welk
probleem de redactie zich geplaatst zag. Wie van de kandidaten moest zij nu
aanbevelen voor de twee beschikbare plaatsen?
Zij hadden een voorkeur
voor de liberale Jacoby, maar zagen het probleem dat onthouding van stemmen de
clerikale kandidaten in de kaart speelden. De tweede kandidaat was een keus
tussen een conservatief of een socialist. Na allerlei afwegingen van
kwaliteiten, het gebrek eraan en kijkende naar de samenstelling van de raad en
de problemen in de stad, kwam de redactie tot de conclusie: “dan moeten
wij den laatste wel kiezen.” Het is niet met volle en blijde toestemming
dat we den sociaal-democraat aanbevelen, doch liever toch een man van de
uiterste linker, dan van de uiterste rechterzijde. Na de retorische vraag of
het gevaarlijk is een sociaal-democraat in de raad te brengen, vervolgt de krant
dan met opsomming van kenmerken van Van den Brink: persoonlijke kwaliteiten,
integriteit, goed bekend met de zaken van gemeente en staat.
Op 19 juli 1907 wordt hij
gekozen tot raadslid. Het eerste SDAP-raadslid in Breda en in de zuidelijke
gemeenten.
Sluit de
wandeling af met een bezoek aan Café-restaurant “Wilhelmina”
nu bekend als Café-restaurant Charelli, naast het oorspronkelijke
Concordia-schouwburg gebouw voor een kopje koffie of thee en lekkere
appeltaart.
Vervolg de
wandeling met een kleine uitstap naar de Keizerstraat aan uw rechterzijde
vanuit Charelli.
U hebt uitzicht op recente nieuwbouw in
de luxe sfeer op het kazerne terrein Chassé.
Achter de Lange Stallen - Keizerstraat - Nonnenveld -
Chassé.
Nonnenveld
Achter
de Lange Stallen
Openbare
lagere school aan de Keizerstraat
De huidige Lange Stallen
zijn gebouwd in 1765 op de plaats van oudere houten stallen. Die dateren van
omstreeks 1682. Zij dienden als onderkomen van cavaleriepaarden. Het pand is
van een tweede laag voorzien en in 1980 verbouwd tot winkel-kantoorruimten,
jongerenhuisvesting en zolderruimten met de fraaie naam: atelier-woningen. Het
pand staat op de gemeentelijke monumentenlijst ter bescherming tegen sloop of
verbouwingen die het pand verwoesten, nu op het achterterrein een uitbreiding
van het winkelgebied wordt voorbereid.
De Keizerstaat is afgeleid
van het Keyserhoff, een woonpand op de hoek van Oude Vest en Keizerstraat. Eind
negentien, begin twintigste eeuw is deze omgeving een van de slechte
woonplekken van de stad. Armoede troef in beroerde woninkjes. Wat niet uit
bleef in dit gebied was prostitutie. In 1729 was het Nonnenveld in de stad
bekend als “den verachtelijksten hoek binnen Breda” volgens Jacob
Campo Weyerman. Oorspronkelijk hoorde het gebied bij het klooster St.
Catherinadal. Na aanleg van nieuwe stadswallen werd het Nonnenveld afgesplitst
en tussen 1531 en 1534 aangelegd. Het terrein kreeg toen de functie van
veemarkt annex turfmarkt. In 1873 wordt het terrein overgedragen aan het Rijk
om te dienen als militair oefenterrein. In 1885 werd er een blok van tien
militaire woningen gebouwd dat in de volksmond de naam kreeg van de Tien
Geboden.
Een volstrekt nieuwe
ontwikkeling vormt het Chassé-terrein. Op dit voormalige militaire
terrein zijn onder supervisie van stedenbouwkundig buro O.M.A. en architect De
Geyter en stimulerende leiding van projectontwikkelaar Proper Stok en directeur
Peter van de Gugten, met ontwerpen van diverse architecten een aantal
woningbouwprojecten gerealiseerd, in de tweede helft van de negentiger jaren
tot heden. Het gaat om een campus-concept met los van elkaar in de ruimte
gesitueerde appartementenblokken op een ondergrondse parkeerkelder, temidden
van een parkachtige aanleg met eikenboombeplanting. Met enige moeite slaagden
de plaatselijke woningcorporaties er in, dat ook hier in het bouwprogramma
woningen in de sociale huursector werden opgenomen. Op de hoek van de
Keizerstraat herbergt een koper omhulsel het plaatselijke pop-centrum Mezz. Het
is geïntegreerd in de voormalige officiersmess. Het voormalige
kazernegebouw Chassé fungeert nu als Bredaas Stadsarchief en Bredaas
Museum. Het Museum biedt u een aardige plek ter afsluiting van deze wandeling.
Gebruikte bronnen:
De opkomst van het socialisme in Breda Dr. C.W. Ten Teije,
Stichting Zuidelijk Historisch Contact
De straten van Breda, Gerard Otten, Gianotten B.V. Breda 1988
De Rode Droom, een eeuw sociaal-democratie in Nederland, Uitgeverij
Sun Nijmegen 1995
Geschiedenis van Breda
deel III, Drs. M.J.M. Duijghuisen, Gianotten Boekhandel Breda.
Breda en het wonen van het volk, artikel ten behoeve van 100 jarig
bestaan van S.D.A.P.- P.v.d.A. Breda,
Drs. J.F.A. Smit
Ach lieve tijd, uitgeverij Waanders
Breda’s Museum,
Breda in Kaart
Breda na 750 jaar, Sectie D 2002
Singelboek Sectie D 1999
Voor correcties en
aanvullingen gaarne reacties aan J.F.A. Smit
Kantenbeemd 32 - 4824 NB
Breda – 076-5411782
Foto’s
zijn van stadsarchief Breda.
Bewerkt door: Kees Wittenbols.
(100) Breda
en Tilburg: één stad?
Ter afsluiting: een horrorverhaaltje? Ja of nee?
Jazeker, de titel zegt
al genoeg!
Het was op een zonnige dag
in de zomer van 2007 en ik ging daarom weer eens een rondje fietsen. Ik moet
natuurlijk wel mijn conditie op peil zien te houden. Ik reed eerst van
Ulvenhout naar Bavel en net vóór Bavel ging ik rechtsaf. Je hebt
dan een mooie weg die uiteindelijk in Gilze uitkomt. Het is weliswaar een
provinciale weg, maar met een mooi fietspad er langs. Ik was nog maar net de
contreien van Bavel uit en wat zag ik tot mijn verbazing? Die hoge woontoren
van Tilburg in de verte staan. Toen werd ik heel erg bang, dat niet alleen,
maar ik kreeg ook enigszins last van mijn maag. Want dat ding staat in feite
maar zo’n 12 kilometer van het uiterste puntje van Bavel vandaan. Dat
niet alleen, maar ik weet dat de eerste bebouwing van Tilburg amper 10
kilometer van Bavel ligt verwijderd. Ja, duidelijk is natuurlijk dat die
Tilburgers maar blijven uitbreiden richting west. Ik had in een ander
verhaaltje al eens aangegeven dat Rijen binnen niet al te lange tijd beslist
‘opgeslokt’ gaat worden door die ‘hongerige’
Tilburgers. Maar dat vind ik nog niet zo erg. Doch, Breda is ondertussen ook
flink aan het uitbreiden richting oost. U voelt ‘m natuurlijk al
aankomen. Binnen een jaar of tien komen Tilburg en Breda aan elkaar vast te
liggen en wat dan? Weet u wat daar de consequenties van zouden kunnen zijn? Hoe
gaan we deze samengesmolten gemeentes dan noemen? Tilburg, met een wijk die
Breda gaat heten? Of Breda, met een wijk genaamd: Tilburg? Of wordt het
Tilbreda, of Bredatil? Ik moet er even niet aan denken. Wat dacht u van die
grote plaatselijke voetbalclubs, zoals NAC en Willem II? Die gaan dan
natuurlijk fuseren. Wat dacht u van Willem-Nac? Dat lijkt mij niks. Dat lijkt
teveel op onze bekende Bredanaar Harry Nac, maar dat is een ander verhaal.
Beter lijkt mij: NAC-Willem-Combinatie (NWC). Want mocht het fout gaan –
wat beslist zal gebeuren – dan gaat Willem-Combinatie verder als WC en
dat lijkt mij een toepasselijke afkorting voor die club in de wijk Tilburg. Nou
denkt u waarschijnlijk dat dit allemaal grappig is bedoeld. Nou, vergeet het
maar. Ik kom na dit gezien te hebben de laatste tijd maar moeilijk in slaap en
menig nachtmerrie heb ik al moeten ondergaan.
Kees
Wittenbols.
November
2007
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
Voor Nostalgisch Breda
Deel 2A: Klik hierop
Voor Nostalgisch Breda Deel 1 Klik hierop