Deel 2B

 

 

(51) Gebruiksaanwijzingen.

 

 

 

Haat u ze ook zo? Die gebruiksaanwijzingen. De meest moordlustige en kwaadaardige gevoelens komen bij mij op als ik weer eens noodgedwongen zo’n boekwerk ter hand moet nemen. Dat gebeurt zeker en vast als ik weer eens een nieuw elektrisch, dan wel elektronisch apparaat, heb moeten aanschaffen. Zo ben ik dan sinds een poosje in het twijfelachtige en gelukkige bezit van een dvd-speler. U kent zo ’n ding vast wel. Schijfje erin en hoepla, film afspelen. Heerlijk lijkt het. “Ja aan m’n hoela!” Niks ervan! Geen gedoe meer met allerhande soorten en veel plaats innemende cassettes voor de videobanden. Nou staat dat peperdure ding, want het was voorwaar niet de goedkoopste, al een poosje in mijn huiskamer. Het is een Philips, dus niet een of ander Koreaans, dan wel een apparaat uit ‘Verweggisstan,’ met dito handleiding in mooie maar onleesbare krulletters. Nee, niets van dat alles, een keurig boekje. ‘Handleiding’ staat erop in het Nederlands. Ook de tekst is 100 procent Nederlands, een taal die ik toch een beetje onder de knie mag weten te hebben. Niet dat ik nou zó geleerd ben, maar na de middelbare school is zelfs een universitaire studie niet helemaal voor niets geweest. Toch moet ik u eerlijk verklappen: ik snap geen barst van die handleidingen. Helemaal niets. Ik heb namelijk geen hogere elektronica gestudeerd, want dat heb je er mijns inziens toch wel echt voor nodig, om er een beetje wegwijs uit te kunnen en zoveel ingenieurs heb ik ook niet direct voorhanden, die mij terzijde kunnen staan.

 

Ik wil verdorie niks meer en niks minder ermee doen, dan datgene wat je normaliter zou moeten kunnen doen met zo’n ding. Namelijk een film afspelen. Meer niet en zeker niet minder. Zelfs films ermee opnemen, wat dat ding ook nog pretendeert te kunnen, hoeft voor mij in eerste instantie ook nog niet. Zoveel is er nou ook weer niet op onze nationale televisie te bewonderen. Maar zelfs zoiets simpels is mij tot op heden nog niet gelukt. Ja, met behulp van een goedwillende buurman die zijn verwondering erover uitsprak, hoe moeilijk een dergelijk apparaat wel niet is en wat het allemaal niet voor mogelijkheden biedt. Maar ook hij, een technicus nota bene, had meer dan een half uur nodig alvorens het ding presteerde wat het zou moeten doen. Maar goed, dat was alweer een poosje geleden. Gisterenavond zat ik uit pure frustratie dat bijbehorende boekwerk weer eens door te nemen. Bijna ZEVENTIG pagina’s op A-5 formaat, in een dermate letter dat ik mijn bril wel degelijk nodig had, om het überhaupt te kunnen lezen! Terwijl ik aanvankelijk simpelweg zocht naar een paar knoppen op de bijbehorende afstandsbediening (in het Engels) en zelfs dat is geen barrière voor mij. Maar niets van een dergelijks iets was te vinden, waarmee het probleem was op te lossen. Ja, knoppen volop, maar zonder aanwijzingen. Wel met symbooltje en het woord: “Off-On” en “Play.” Zou genoeg moeten zijn nietwaar? Nou, vergeet het maar. Het werd dus noodgedwongen ‘Knevel en van den Brink,’ daar gaat dan je vrijdagavond!

 

Zo heb ik vaak ruzie met die gebruiksaanwijzingen, ook die van mobiele telefoons. Complete technische verhandelingen en dat ik alleen maar wil bellen en gebeld te kunnen worden. Ik hoef niet te weten of de aandelen van United Steel in God mag weten op welke beurs met een kwart procent zijn gedaald of gestegen. Ik heb ze toch niet. Fotograferen? Prachtig! Heb ik ook een apparaat voor! Dus al die ‘toeters en bellen’ zijn alleen maar ballast, althans voor mij. Toch zou ik wel eens die lui willen spreken en willen zien, die lui namelijk die de gebruiksaanwijzingen maken c.q. samenstellen. Wat voor wereldvreemde en van de ‘ratten gebeten idioten’ moeten dat wel niet zijn. Freaks moeten het zijn, kan niet anders! Wellicht met een hoog I.Q. maar een verdomd laag E.Q…! Geen enkel gevoel van empathie, geen enkel begrip voor mensen die niet zo technisch zijn als zij. Idioten die alleen maar in vakjargon kunnen spreken, denken en schrijven. Maar geen enkel gevoel hebben voor de gewone consument, die zij waarschijnlijk betitelen als een stelletje imbeciele dombo’s. Zo gaat het met de gebruiksaanwijzing voor welhaast elk apparaat waar meer dan een knop aanzit. Langzaam maar zeker ga je jezelf afvragen of je nou werkelijk zo dom bent, of dat het meerdere mensen ook zo vergaat. Ik ken er diverse, tenminste in mijn naaste omgeving, die soms net zo vloeken en tieren op die apparaten als ik. Pure frustratie! Heeft u soms ook wel eens ruzie met een geavanceerd apparaat en een dito op een telefoonboek gelijkende gebruiksaanwijzing? Laat het eens weten! Kunnen we de fabrikanten eens aanschrijven, wie weet helpt het!

 

Silvia Videler.

 

 

(52) En… dan gaan we naar de speeltuin.

 

 

Dat zijn slechts een paar woorden uit de eerste regels van een liedje uit lang vervlogen tijden. Voor velen van de wat ouderen een heel bekend begrip, die speeltuin. Minstens met enkele schommels, een paar wippen, een apparaat waaraan je aan moest draaien en dan ging het hele gevaarte, waar je in kon plaatsnemen, in de rondte tollen. De topper was natuurlijk de hoge glijbaan, hoe hoger, hoe spannender. Soms waren er wel met een drietal trappen alvorens je op tophoogte was aangekomen. Een enkele keer was het voor sommigen te hoog en die kinderen gingen dan veelal onder gejoel van de wat grotere kinderen of de ‘durfals’ weer tegen de stroom in, de trap af. Dan de kabelbaan, een instrument waaraan je moest gaan hangen, je beide handen hield je dan stevig omklemd aan een tweetal handvatten, die aan een katrol zaten en vanaf een redelijke hoogte gleed je dan met een ‘rotvaart’ naar het lagerliggende eindpunt. Om met een grote plof met je voeten in een zandkuil terecht te komen.

 

 

 

Speeltuin Café De Zeven Heuveltjes

 

 

Die speeltuinen leken nog het meest op sommige kermisattracties. Alleen in speeltuinen moest je zelf met (soms aardig wat) lichaamsinspanning de benodigde apparatuur aan de gang krijgen. Voor die bewaakte speeltuinen, voor zover ik mij herinner, moest een klein bedragje worden betaald als entree. Terecht ook, want degene die hier toezicht hield moest tenslotte ook betaald worden, alsmede was er een zogenaamde eerste hulppost aanwezig. Eigenlijk niet veel meer dan een grote verbanddoos en erg veel pleisters, maar het gaf de ouders toch enige geruststelling. Want waar vind je ze nog, die uitspanningen met een speeltuin? Of zelfs die speeltuinen in de wijken? Ja, die waren er ook. Ik herinner me zelfs een vrij grote speeltuin mét bewaking (toezicht) in het Valkenberg. Dat was best een vrij grote speeltuin, toen tenminste in de ogen van de kinderen, met allerlei speeltuig en attributen.

 

Helemaal het einde was de speeltuin naast Café De Zeven Heuveltjes, aan de Galderseweg. Dat was een ‘uitje’ wat je als kind niet gauw vergat. Met de fiets naar Meersel Dreef, onderweg een glaasje prik bij de Zeven Heuveltjes en hup… de speeltuin in en om dan weer even verder in Meersel Dreef zelf, de grotere speeltuin in te lopen die naast het klooster was gelegen en er nu nóg ligt! Ook veel horecabedrijven, gelegen aan doorgaande wegen hadden vaak een speeltuin. De ouders konden dan rustig in de zaak of ’s zomers op het terrasje plaatsnemen en de kinderen konden zich dan heerlijk uitleven in de speeltuin van het desbetreffende bedrijf. Ideaal voor ouders én kinderen. Rondom Breda waren er best wel een paar te vinden en je behoefde er geen auto voor te hebben om die gelegenheden, zeker bij mooi weer, met de fiets te bereiken. Het waren echte dagjes uit en alleszins betaalbaar. Dat er ook druk gebruik van werd gemaakt, was een feit. Maar waar zijn de meeste van die gelegenheden met speeltuin, of waar zijn al die op zich zelfstaande speeltuinen gebleven?

 

Negen van de tien zijn verdwenen. Er zijn er nog enkelen, onder andere in Twente, maar ook daar te zoeken met een ‘kaarslichtje.’ Speeltuinen zijn vervangen door pretparken. Hele dure en zeer geavanceerde parken met buitengewoon gecompliceerde apparatuur, waarachter zich een volledig gecomputeriseerd gebeuren bevindt, die de zaak laat draaien, vliegen en rollen. Toegangsprijzen zo hoog, waarvan je de ‘haren ten berge’ rijzen. Parkeerkosten die je soms moet betalen waarvoor een overdekte parkeergarage zich soms zou schamen. Alhoewel de beheerders van die dingen daar overigens weinig last van schijnen te hebben. De prijzen van de friet, kroketten, ijsjes en andere versnaperingen doen je soms denken aan een ‘zes sterren’ cafetaria. O, die bestaan niet zult u zeggen! Neen, dat klopt, maar het prijsniveau helaas wel! Eigenlijk ben ik nu wel erg ouderwets bezig nietwaar, want welk kind is nou nog tevreden met een frietje, kroket en een ijsje? Dat is dus helemaal fout en niet ‘cool’ of ‘gaaf.’ Neen, voor kinderen moet het nú minstens friet met saté zijn of een driedubbele hamburger, dat ijsje moet een sorbet zijn en dat glaasje prik? Kom zeg, prik? Liever een mixdrankje of een energiedrankje van vier maal de prijs die je er in de winkel voor betaalt. Uitgaande van man, vrouw en twee kinderen. Erg traditioneel nietwaar? Tja, wat moet je anders, de ‘commune’ is uit. Het gezin met vier, vijf, zes kinderen wordt nu als a-sociaal bezien. Nee, wacht, we doen het anders: Jaap-Jan, gescheiden, met zijn vriendin, die ook één kind heeft. Dat samen met de twee kinderen van Jaap-Jan, die hij een dagje ‘mag hebben,’ zodat de ex van Jaap-Jan, Miranda, met haar nieuwe vriend, zonder kinderen eens lekker kunnen gaan ‘brainstormen.’ Natuurlijk vóór de aerobic en fitnesslessen die ze samen volgen. Dus Jaap-Jan en zijn ‘vlam’ met die drie ‘koters’ een dagje naar de speeltuin van de een-en-twintigste-eeuw. Natuurlijk mét de auto en na afloop uitgebreid naar de een of andere fast-food-keten. Niet gezond maar wel, o, zo gemakkelijk, nietwaar! Kosten: 200 euro all in! Overdreven?: nee hoor. Het is me onlangs uitvoerig voorgerekend door een liefhebbende vader die met kroost en aanhang een dagje naar de…, ja, vul maar in, gingen. Mensen waar zijn we mee bezig? Eén dagje ontspannen, nou ja, ontspannen?: 200 euro. Kassa!

 

Toch maar naar die speeltuin weer terug? “Kan niet!” Die zijn er bijna niet meer. Die enkeling die er nog te vinden is daar trekt de jeugd hun neus massaal voor op. Je zult je vriendjes en vriendinnetjes horen als je moet opbiechten dat je naar de speeltuin bent geweest. Ze zien je aankomen! en de enkele uitspanning (horecazaak) die er nog wel een heeft, die wordt als oubollig geboekstaafd. Inderdaad, sommigen hebben ook nog van die Smyrnakleedjes op tafel liggen ook. Als laatste blijk van de vaste wil én drang tot overleven, om zodoende nog besparend bezig te zijn. Ik geef die paar ‘laatste der Mohikanen’ nog enkele jaren en dan is het voorgoed passé. Dan is het begrip speeltuin alleen nog maar invulbaar met woorden als: Efteling, Walibi, Fantasialand, Dolfinarium, DisneyLand enzovoorts. Wat zal de volgende generatie in haar ‘eisenpakket’ hebben, alvorens ze tevreden zijn ten aanzien van een dagje uit?

 

Silvia Videler.

 

 

(53) De psychologie in de schaaksport.

 

 

In een eerder artikel van mij had ik het al eens ter sprake gebracht: “De psychologie in de schaaksport.” Ik wil hier in eerste instantie een ander soort bekende situatie nader belichten. Let wel: het is een eigen visie, zeker geen wetenschappelijk verhaal. Vooral in de voetballerij is de psychologie een veelvoorkomend verschijnsel. Met name in het betaalde voetbal kun je spreken van ‘schering en inslag.’ Het belang om een wedstrijd te winnen is tegenwoordig dermate groot, dat naast het goed kunnen voetballen er ook wel eens andere middelen worden gehanteerd, om door middel van zeg maar: ‘psychologische oorlogvoering’  het verloop van de wedstrijd te beïnvloeden, om zodoende met de winst ‘aan de haal te gaan.’ Denk in eerste instantie maar eens aan de zogenaamde ‘twaalfde man!’ Het gebeurt maar al te vaak dat er zomaar ineens een opstootje is tussen twee spelers. Als toeschouwer denk je dan dat het door een bepaalde overtreding komt die is gemaakt. Maar dikwijls zijn er al bepaalde dingen tussen deze twee ‘heren’ aan voorafgegaan. Er wordt in het veld namelijk druk gepraat, wat op de tribunes uiteraard niet te horen is. Ik noem een bepaalde situatie, welke in de werkelijkheid zeker ook voorkomt. Een mandekker in het veld zegt maar al te vaak tegen zijn directe tegenstander de meest onaangename dingen tegen hem, als bijvoorbeeld, een beetje grof gezegd, maar het gebeurt: “hé klootzak, als je probeert mij te passeren schop ik je helemaal wezenloos!” Dat hoor je op de tribune dus niet. Bij een volgende confrontatie met dezelfde mandekker wordt er weer een andere verwensing ‘gelanceerd.’ Deze mandekker probeert zijn tegenstander dus op de ‘kast’ te krijgen met zijn uitspraken en daardoor zoveel invloed uit te oefenen, dat zijn spel hieronder te lijden zal hebben.

 

De belangen zijn heel groot, dus elke mogelijkheid wendt men aan om de wedstrijd daardoor te beïnvloeden. Vaak gaat het in een wedstrijd maar om één doelpunt verschil. Doordat zijn tegenstander behoorlijk op de ‘kast’ is gejaagd kan zoiets net de ‘druppel’ zijn, waardoor de wedstrijd door de een of de ander wordt verloren of gewonnen. Want een gemaakt doelpunt hangt van veel ‘toevalligheden’ aan elkaar!

 

 

 

 

Wedstrijd: Garry Kasparov tegen Judit Polgar

 

 

Als er zo’n aantal verwensingen naar iemands kop zijn geslingerd wordt het de speler wel eens te machtig en grijpt dan in. Vaak gebeurt dat spontaan en onverwacht. Hij is het zat en dan heb je de ‘poppen aan het dansen,’ want de scheidsrechter geeft terstond geel en vaak zelfs rood! De scheidsrechter weet immers niet wat er vooraf allemaal gaande was. Hij constateert op dat moment een niet aanvaardbaar voorval. Dan heeft deze mandekker zijn zin en zal de wedstrijd voor hem verder meestal wel een gunstig einde kennen en stiekem ‘lachen in zijn vuistje.’ Dat dit zéér onsportief is lijkt mij vanzelfsprekend. Ze zeggen wel eens: “in de liefde en oorlog is alles geoorloofd.” Dat is hier dan juist van toepassing, want voetbal lijkt tegenwoordig verdacht veel op oorlog! Tot zover een situatie uit de voetbalwereld. Nu ken ik zelf veel situaties die ook in de schaaksport voorkomen, immers ik heb het ‘aan den lijve’ ondervonden. Mijn persoonlijke instelling was altijd: gewoon rustig plaatsnemen ‘achter’ het schaakbord, je tegenstander een prettige wedstrijd toewensen en beginnen met de openingszet. Zo deed ik dat en ook wel de meeste anderen. Een normale gang van zaken dus. Doch tijdens zo’n partij gebeurde er toch wel dingen die mijn concentratie behoorlijk konden beïnvloeden. Of de tegenstander dat bewust deed was moeilijk te beoordelen, maar bij sommigen was het echt wel doorzichtig. Als je een wedstrijd speelde in extern verband had je meestal een tegenstander van gelijk niveau. Je zou dan ook kunnen zeggen dat een remise in deze wedstrijd het meest voor de hand zou liggen. Een goede concentratie is heel belangrijk en als deze voortdurend wordt verstoord door het gedrag van je tegenstander, kan dit foutief voor je aflopen. De meest irritante voorvallen zal ik even vermelden:

 

Iemand loopt regelmatig, tijdens het spel, van zijn bord weg om met omstanders een praatje te maken. Er zijn er zelfs bij die aan ‘vrienden’ van hen, tussendoor om raad vragen hoe verder te handelen in de partij waar hij mee bezig is. “Ga daar maar eens aanstaan!” Vroeger werd er veel gerookt aan tafel en er waren erbij die zaten niet te roken maar te stomen! Er waren er ook bij die naar mijn mening doelbewust rook in mijn gezicht zaten te blazen. Over beïnvloeding gesproken! Dan nu een zéér psychologische beïnvloeding: als ik aan zet was, ging ik meestal zeer geconcentreerd over het bord hangen om mijn vervolg voor te bereiden, nadenken zeg maar. Dan voelde ik vaak dat mijn tegenstander op een zeer doordringende manier naar mij zat te kijken. Als ik dat voelde en plots naar hem keek, draaide hij terstond zijn hoofd naar een andere kant toe. Dat dit ten koste van de concentratie gaat behoeft geen verder betoog. In de professionele schaakwereld wordt daar flink misbruik van gemaakt. Neem bijvoorbeeld Judit Polgar uit Hongarije (geboren in 1976). Zij is momenteel de beste schaakster van de wereld. Zij staat er zelfs om bekend dit bij al haar tegenstanders(sters) te doen. Ze zit als het ware tijdens de gehele partij je aan te staren. Dat je daar ‘bloednerveus’ van wordt laat zich raden! (zie foto).

 

 

 

Judit Polgar (Hongarije)

 

 

Er zijn ook mensen die kunnen beslist niet stilzitten. In veel gevallen kunnen ze dat natuurlijk niet helpen, maar bevorderlijk is dat niet voor je concentratie. Of men zit voortdurend te kuchen en noem maar op. Wat ik ook altijd heel irritant vond, was dat er een aantal mensen zowat in je nek stonden te ‘hijgen,’ die naar je partij stonden te kijken, uit belangstelling heet dat.

 

Tenslotte wil ik nog een ander voorval vertellen dat me eens overkwam in een wedstrijd om het Bredaas kampioenschap. Mijn tegenstander wist met een pion van hem zowel een paard als loper tegelijkertijd aan te vallen. Normaal gesproken verlies je dan bij de volgende zet een van deze twee gelijkwaardige belangrijke stukken en kun je het verder wel vergeten. Na die ‘fantastische’ zet van hem stond hij op en ging in alle vreugde bij de omstanders al ‘glunderend uitlatend’ en zeer hoorbaar voor mij aan iedereen vertellen dat hij een stuk ging veroveren en de partij vast en zeker zou gaan winnen. Ja, ik had min of meer wel een fout gemaakt natuurlijk. Doch, ik ging zeer goed zitten nadenken of er mogelijk nog iets voor mij uit te halen viel. Ik weet nog dat ik minstens een half uur heb zitten nadenken om iets speciaals te vinden en… toen zag ik ineens iets: ik zag een combinatie die na zo’n zet of tien later naar schaakmat zou leiden. Het lijkt misschien onvoorstelbaar, maar ik ging mijn dame offeren en dat was het begin van het einde voor hem. In eerste instantie begreep hij totaal niks van die zet, maar toch kwam hij er wel snel achter dat het juist voor hem fout ging aflopen. Ik heb nog nooit iemand gezien, die zo snel van humeur veranderde als hij.

 

In de schaaksport is het de goede gewoonte dat je je nooit schaakmat laat zetten. Je geeft je van te voren al gewonnen. Dat is goed voor je eigen eer! Maar mijn tegenstander was zo verbouwereerd dat ik met mijn zeer uitgekiende combinatie hem verder van het bord ‘veegde,’ dat hij zich gewoon schaakmat liet zetten en het daarna nog steeds niet kon geloven, dat hij de partij had verloren. Hij bleef maar kijken… en kijken naar zijn matstelling. Uiteraard heeft hij mij ook niet gefeliciteerd. Maar dat maakte mij geen ‘moer’ uit. Ik had hem een lesje geleerd in effectiviteit en dat gaf mij meer voldoening dan een geweigerd slap handdrukje. Bij een volgende confrontatie met hem, merkte ik dat hij toch wat meer ontzag toonde voor mijn speelwijze en zich ook meer gedeisd hield. Het hield ook gelijk in dat hij nimmer meer van mij wist te winnen. Het zou toeval kunnen zijn, maar het werkte wel psychologisch gezien in mijn voordeel! Ik bedoel maar te zeggen dat zulke dingen ook in de schaaksport voorkomen en dat maakt het juist toch wel heel aantrekkelijk. Je begint aan een partij, maar weet nooit hoe deze zal aflopen.

 

Wat mij vroeger ook altijd opviel is dat er rondom de voetbalvelden veel bekende mensen van mij daar aanwezig waren die de schaaksport beoefenden. Ik vroeg me wel eens af hoe dat kwam. Want ook ik was een schaker en tevens voetballiefhebber. Maar er is best wel een link te leggen. Je zou het voetbal ook wel met een soort van schaakwedstrijd kunnen vergelijken, maar dan met levende ‘pionnen’ op het veld. Waarbij de Koning de keeper is, de Dame de midvoor, de Torens de vleugelspelers, de Paarden en Lopers de belangrijke middenvelders en de pionnen de overige voetballers op het veld. Overeenkomsten zijn er dus wel en daarom denk ik dat er veel schaakliefhebbers rondom de voetbalvelden waren en nog wel zijn. Het verhaal over de psychologie in de schaaksport is bij lange na nog niet af. Uiteraard zijn er nog vele dingen te vertellen die best wel interessant zijn voor publicatie. In een vervolg zal ik daar nog nader op terugkomen. Ik ken ook nog vele leuke voorvallen en zal ook steeds een link leggen met de voetbalsport, want de overeenkomsten zijn zeker groot te noemen. Tot een volgende keer.

 

Kees Wittenbols.

 

 

54. Winkelen in Breda, anno 1970

 

 

 

We schrijven: Breda september 1970. Een prachtige nazomerdag en ondergetekende met een medeopvarende, die ook in het Bredase woonachtig was, hadden net in Rotterdam het majestueuze passagiersschip de s.s. Rotterdam verlaten na een lange reis. Eigenlijk waren het een aantal reizen achter elkaar, steeds weer vanuit New York ging het schip voor zeven, elf of achttien dagen een cruise maken in de Caribische wateren. We waren ongeveer een half jaar weg geweest en hadden in dat half jaar een groot aantal cruisereizen gemaakt. Zoals dat gaat met cruisereizen en vakantiereizen, de zaterdagen en de zondagen zijn haast met niets te onderscheiden van de andere dagen. Zeker niet op een schip, om het even of het nou een vrachtboot of een passagiersschip is. Het werk ging elke dag door en ook op de net ingestelde vrije zaterdag, als wel op de zondag werd er dus doorgewerkt. Het enige waar we het aan merkten was een zaterdag en/of zondagtoeslag bij je salarisafrekening. Zo waren er voor opvarenden nog wel andere emolumenten, extraatjes. Zoals een lange reistoelage én wat ook voor mij gold een dagelijkse terugkeer van een zogenaamde ‘overtime.’ Dat hield in, dat je de dagen op zee tenminste een tot twee uren per dag langer werkzaam was, dan de officieel voorgeschreven acht uren. Deze extra tijd werd dus als ‘overwerk’ later verrekend, c.q. uitbetaald. Gelukkig hield men de uurtjes die ik geslapen had tijdens werktijd nimmer in, anders was ik er aan tekort gekomen!

 

Maar dat waren niet de enige verdiensten, wij hadden op het ‘office’ van het schip een leuke bijverdienste ontwikkeld, zo leuk zelfs dat die bijverdienste soms zo hoog was dat het de normale gage, het loon, in hoogte oversteeg. Voor allerlei diensten en gunsten werden wij ruimschoots, althans in sommige gevallen, betaald. Zo herinner ik mij een querulant van het zuiverste water. Het was een bekende passagier. Maar altijd klagen en ruziemaken om de minste dingen. Totdat… ja, totdat het eens zwaar, zeer zwaar stormde. Bijna iedereen lag plat op zijn bed met een of andere vorm van zeeziekte, of probeerden zich al ‘groen en geel’ staande te houden en zich waggelend voort te bewegen, van toiletpot naar toiletpot. Zo ook deze zeer nare passagier, die ons al vaak tot wanhoop had gedreven met zijn absurde eisen en verlangens. Hij smeekte ons om een aantal zeeziektepillen, welke wij normaliter dan ook in grote en voldoende mate in voorraad hadden en gratis uitdeelden, indien gewenst. Erg veel inbeeldingsvermogen zal u er niet voor nodig hebben dat wij, mijn collegaatje en ik de man antwoordden, dat we helemáál uitverkocht waren. De storm had dan ook al bijzonder lang aangehouden en inderdaad waren er honderden verzoeken geweest om dit soort pillen. Dus het een en ander klonk ook heel geloofwaardig. De man had het niet meer! Zonder dat dit overigens met mijn collegaatje was afgesproken, herinnerde een van ons dat wij wellicht nog wel wat hadden van onze eigen voorraad, zij het dat die op onze hut lag en niet op het kantoor.

 

Maar… gezien de weersomstandigheden én de vooruitzichten, dachten wij die pillen zelf ook nog wel nodig te hebben! De man kreunde van ellende. Totdat hij onze ‘pokerfaces’ ontwaarde en begreep dat wij weinig tot geen medelijden konden of wilden opbrengen. Wat doet, of liever gezegd: wat deed de man in kwestie? Hij trok de ‘knip’ en begreep ook wel dat briefjes van $ 1 of $ 10 ons weinig zouden imponeren en de man begon gelijk met ‘grof geschut’ en trok een $ 100 biljet. Kijk, dat veranderde de zaak en een van ons was bereid om even naar de eigen kwartieren te lopen, ondanks het vervaarlijk heen en weer slingeren van het schip, om de gewenste pillen te halen. Kijk, dat was één voorbeeld van hoe onze voorraden ‘pecunia’ konden worden aangevuld. Daarnaast waren er nog veel en veel meer en natuurlijk niet te vergeten de ‘pot’ ofwel de fooienpot. Het meest geliefde meubelstukje van ons kantoor. We vereerden en aaiden dat ding nog nét niet. Maar wekelijks was het een stil en gnuivend gebeuren, als we het office hadden gesloten en we de ‘buit’ eerlijk verdeelden. Elders had ik al eens geschreven dat het leven aan boord uitermate goedkoop was. Eten en drinken was sowieso al gratis en alle andere geneugten des levens waren of taxfree of wel zodanig laag geprijsd, dat het nimmer een ‘bres’ sloeg in je portemonnee.

 

Ook maakten wij ons wel eens ‘schuldig,’ ach, dat is een te groot woord. Laten we zeggen: we handelden wel eens met wat bedrijfjes her en der in menige haven. Import en export heet dat dan, alleen er werden nooit of te nimmer formulieren voor ingevuld, noch statistieken van bijgehouden. Hele erge ‘braverikken’ zouden het wellicht wel eens smokkel kunnen noemen, maar dat is ook al weer zo’n beladen woord. Verdovende middelen waren wel bekend, maar daar hielden wij ons nooit ofte nimmer mee bezig. Of je zou whisky en dergelijke een verdovend middel willen noemen. Nou dat ging ons dus duidelijk te ver, want we waren geen lid van de ‘blauwe knoop.’ Hadden er overigens ook geen van allen aspiraties voor het ooit te worden! Zodoende werden onze ‘knippen’ naast al het andere nog eens extra gevuld. Kortom na een half jaar ploeteren en afzien (“hi hi”), kon je een aardige duit gespaard hebben en toch niks tekort gekomen zijn.

 

Als dan het grote moment aanbrak dat Rotterdam in zicht kwam, dan was het tijd voor de eindafrekening! Dat ging indertijd allemaal nog handmatig én op kantoor én ‘handje contantje!’ Die goeie ouwe tijd! Na ons gevoel waren we dan ‘loaded,’ beladen met geld en na het zogenaamde afmonsteren ging je dus huiswaarts en genieten van een maand of twee verlof, tot de volgende periode van varen weer zou aanbreken. Samen met een jongeman, die werkzaam was in een andere tak van dienst, besloot ik toen met een taxi van de Wilhelminakade te Rotterdam naar Breda te rijden. Ach, je was jong en een beetje dom en bravoure was ons uiteraard ook niet vreemd en taxi’s waren hét vervoermiddel bij uitstek. Zeker als je veel spulletjes bij je had en na een half jaar kun je aardig wat verzamelen en dan is de tram, trein en bus toch echt geen optie. Er was echter een probleem. Normaal gesproken tijdens je werk was je keurig gekleed in het voorgeschreven uniform. Ik had ze in drie soorten. Donker gekleurd voor in de gematigde gebieden, wit voor in de tropen en dan had je ook nog een gala-uniform. Van dat laatste had je overigens meer last dan plezier, want je droeg het amper en moest het altijd maar ‘meezeulen.’ Wat was dan het probleem? Nog geen twee weken daarvoor was ik in contact gekomen met een familie op de Dominicaanse republiek. Straat- en straatarm! Ik zal u het verhaal besparen, maar het was echt in en in triest. Toch waren wij al zo door de ‘wol geverfd’ dat we ons heus niet lieten vangen door het eerste de beste zielige verhaal. Maar dit was écht en gecontroleerd. Per saldo had ik bijna al mijn kleren en nog wat anders aan die familie weggegeven en ook enkele andere opvarenden hadden dat gedaan, waaronder die jongeman uit Breda.

 

Zo kwamen wij dus in Breda aan met de Rotterdamse taxi. Heel veel geld op zak, twee koffers elk, doch zonder normale kleren, alleen wat uniformen en leuke dingen, maar amper ondergoed of een beetje fatsoenlijke kleding. Gedurende de taxirit hadden we al besloten dat we zo niet bij onze respectievelijke ouders aan konden komen. Want anders was er maar één alternatief voor mij en dat was met mijn moeder de stad in moeten, om kleren te gaan kopen. Zelfs mijn ergste vijanden gunde ik zoiets nog niet, dus laat staan mezelf. We gaven de taxichauffeur dus de opdracht ons naar een tweetal goede en bekende kledingzaken te rijden in Breda en we zouden onszelf wel eens goed in het nieuw steken. Geld genoeg en een beetje pochen was ook nooit weg! Ik was echter op dat moment niet in uniform maar gekleed in een T-shirt en een spijkerbroek en droeg tevens een paar goedkope Indiasche tenenslippers. Niet bepaald een chique thuiskomen na een half jaar in de rang van onderofficier wel? In de winkel aangekomen had ik binnen de kortste keren een hele nieuwe garderobe bij elkaar gesprokkeld. De rekening was ver boven de 1.500 gulden en ik legde met een royaal gebaar vanuit een zeer wel gevulde portefeuille, twee briefjes van duizend gulden op de toonbank. Het zal wel de jeugdige overmoed geweest zijn, maar ik moest zonodig die portefeuille wel even goed tonen. Er zaten namelijk een grote stapel dollarbiljetten in, alsmede nog wat Engels geld, best een redelijk aantal briefjes van duizend en diverse honderdjes. Let wel, we schrijven: 1970! Zowat 38 jaar geleden! Twee jongelui in T-shirt en spijkerbroek, die ieder voor een ruime 1000 en respectievelijk 1500 gulden aan kleding komen halen en met zoveel poen op zak. Dat kon geen zuivere koffie zijn dacht de 1e bediende en ik zag dat hij in overleg ging met een meerdere. Hij kwam terug naar de kassa, annex toonbank en gaf me te verstaan met huichelachtig gezicht, dat de briefjes van duizend even gecontroleerd moesten worden, daarbij een onsamenhangend verhaal vertellend van pas gesignaleerde valsmunterij en verder wat ‘bla bla.’

 

Maar ik had het allang door, de politie werd gebeld en ze probeerden ons aan de praat te houden. Ik genoot! Na slechts enkele minuten stapten er twee heren binnen, waarvan een persoon die chronisch verkouden was, ik nog op afstand kon ruiken, dat het rechercheurs waren en zij stapten kordaat op mij toe. Maar gezien mijn houding én uitstraling en hoe ik keek, zag ik al dat ze wat voorzichtiger werden. Mijn ‘smoelwerk’ stond tenminste niet in het politieblaadje, dat was zeker en kennen deden ze me ook niet. Maar toch na wat uitleg vroegen ze me wie ik was, of ik me wilde of kon legitimeren, hetgeen toen nog niet verplicht was. We stelden ze gerust en zeiden hen de waarheid, niks meer en niks minder. Op de vraag naar legitimatie toonde ik hen mijn Amerikaans rijbewijs, een Mexicaans rijbewijs, mijn zogenaamde ‘landingspermit,’ dat is een I.D. voor opvarenden om de wal op te kunnen. Mijn eigen normale Nederlandse paspoort, vol met stempels, mijn monsterboekje en mijn A-vliegbrevet. In die tijd kon ik het nog bekostigen en heb één jaar een geldig brevet gehad voor een tweepersoonsvliegtuigje. Helaas werd het door verplichte vlieguren die je moest vliegen onbetaalbaar. Maar op dat moment was het ook een identiteitsbewijs mét foto! Daarna gaf ik ze de afrekening te zien van de maatschappij en misschien heeft een der brave politie mannen op dat moment gedacht: had ik ook maar doorgeleerd.

 

De morele overwinning was natuurlijk geheel aan mijn maatje en mij, we genoten van dit spektakel en tafereeltje. De kwalijke en wat al te voorzichtige middenstander had ondertussen ook het een en ander ‘gesnopen’ en poogde zich in allerlei bochten te wringen, om zich te verontschuldigen. De twee rechercheurs gingen er al snel vandoor en ik ging één van hen even achterna en zei hem: “u begrijpt dat deze ‘klerenverkoper’ (mooi woord hé?) het nu kan vergeten! Wij gaan naar een volgende zaak en als ze daarvandaan nu weer bellen, zeg dan…” Hij begreep ’t al en wenste ons nog een fijne dag, maar waarschuwde ons nog wel even en terecht, het wat rustiger aan te doen met dat vele geld. Nu, dat vele geld stond een dag later dan ook al grotendeels op de bank, maar wij moesten toch de ‘klerenverkoper’ even een afstraffing geven en zeiden op hoogmoedige toon: de handel zelf maar weer in de rekken terug te gaan hangen, want wij zouden wel even naar een zaak gaan die onze klandizie wel zouden appreciëren. Met een ruime vertraging, maar een bijzondere ervaring in Breda rijker, kwamen we veel later dan gepland en van ‘top tot teen’ in super nette en chique kleding, thuis. Om te gaan genieten van twee maanden onbekommerde vakantie zonder uitzicht op zee.

 

Silvia Videler.

 

 

(55) Het is ongelofelijk, hoeveel gehuchten en buurtschappen er rond Breda zijn.

 

 

 

 

Met grote nieuwsgierigheid ben ik de laatste tijd druk doende de schier onophoudelijke stroom verhalen van hoofdredacteur Kees Wittenbols te lezen op de site: www.breda-en-alles-daaromheen.nl, aangaande alle rond Breda liggende dorpen. Zeker de dorpen die ik goed ken staan natuurlijk op mijn prioriteitenlijstje en het is leuk om zo het een en ander te lezen over de dorpen waar je anders bijna nooit of te nimmer iets over leest, laat staan er iets over kunt vinden. In sommige gevallen moest ik zelfs even de kaart erbij halen om me weer een goede voorstelling te geven hoe en waar een bepaald dorp dan wel precies ligt. Toen viel het me eigenlijk pas op hoeveel namen er wel niet vermeld staan op een beetje kaart. Namen van gehuchten, vlekken, onooglijke plaatsjes waar je in sommige gevallen amper van gehoord hebt en die toch zo vlak bij Breda liggen. Bij nadere beschouwing ging het veelal om buurtschappen en in een aantal gevallen ging het om gehuchten. Buurtschappen vallen amper op, je rijdt er doorheen en hooguit kun je zien dat er wat meer huizen en meestal boerderijen bij elkaar staan, dan elders het geval is. Negen op tien dat er dan sprake is van een buurtschap met dikwijls een naam bekend en veelal een naam die soms eeuwen en eeuwen oud is. Test uw kennis maar eens en pak er een goede kaart bij, met zoveel mogelijk informatie. U zult versteld staan hoeveel buurtschappen en gehuchten, waar men echt aan voorbijrijdt, toch bestaan.

 

Via internet heb ik er zo een aantal nagekeken en u zult verbaasd zijn dat het gegeven van buurtschappen bij veel mensen leeft. Van bijna alle buurtschappen is wel iets te vinden. Zullen we de denkbeeldige fiets eens ter hand nemen? Laten we starten op de Ginnekenmarkt en zo via het lommerrijke Ulvenhout richting de grens rijden. Al even voorbij de splitsing van de wegen naar Chaam en Strijbeek komt u het eerste gehucht/buurtschap tegen: Notsel en dan net voor u Strijbeek bereikt bent u het buurtschap Heerstaaijen gepasseerd. Net voor de grens in Strijbeek gaat er een weg naar Galder, maar dat stukje waarvan iedereen denkt dat het Galder heet, net voor de grens met Meersel Dreef, heet echter Kersel. Van Kersel loopt er een weggetje naar het oude buurtschap Hazeldonk, nu inmiddels alom bekend bij de filemelders, maar wat bijna geen mens weet is dat u dan toch eerst de buurtschap Balleman passeert. Trouwens dat hele stukje tussen de oude Napoleonsweg van Breda naar Rijsbergen, Zundert en Wernhout en de grens, liggen nog heel wat buurtschappen. Vanuit Breda allemaal links gelegen van die weg. Kaarschot net ten oosten van Rijsbergen, Breedstraat net iets ten zuidoosten van datzelfde Rijsbergen. Vervolgens Wishagen, Klein Oekel, Altenaar en Oekel, dan pas doemt Zundert weer op. Allemaal buurtschappen, links van de grote weg, vanaf Breda gerekend. Ten zuidoosten van Zundert heb je dan nog Wildert en De Maalbergen en steek je dan de weg over naar Achtmaal, dan kom je eerst nog in het gehucht/buurtschap De Driehoek en achter het dorpje Achtmaal ligt dan ook nog Hoogemoer, haast op de grens. In de driehoek Princenhage/Breda, Zundert en Rucphen, vindt u nog tal van buurtschappen of gehuchtjes. Effen is eigenlijk al een klein dorp en hoort niet in dit rijtje thuis, maar wel Tiggelt, vlak bij Rijsbergen en wat te denken van het grotere gehucht Klein Zundert, maar dan hebben we Stuivezand inmiddels al overgeslagen. Iets verder ligt Hulsdonk, gevolgd door De Moeren, weer wat naar boven ligt nog Raamberg en meer richting Rucphen vindt men de Zundertse Schijf en Vorenseinde. Afbuigen naar richting Sprundel en even voorbij het dorp Sprundel komen we weer een boel aardrijkskundige namen tegen, die ik tot voor kort ook niet voor mogelijk hield. Alleen tussen Sprundel en Etten vinden we: Oosteind, Munnikeheide, Brakkestraat, De Hil en wat noordelijk daarvan Vosdonk, Moleneind en Bremberg en zo via de Rith bent u dan weer terug in Princenhage.

 

Neem bijvoorbeeld eens de route via Ulvenhout naar Chaam. Al eens gehoord van Cauwelaar, Rakens en Dassemus? U komt ze tegen als u richting Chaam rijdt. Richting Baarle-Nassau wordt het echt bar en boos: Ginderdoor, Chaamdijk, Graven, Maaikant, Het Bosch, Ulicoten, dit is trouwens meer een dorp voor Kees zijn serie. Maar dan komen er nog plaatsen met de vreemde namen zoals: Oude Strumpt en Nieuwe Strumpt, Reuth, Eikelenbos en nog veel meer. Tussen Bavel en Dorst kunt u nog vinden de namen van de volgende buurtschappen: Eikberg, Bolberg en Tervoort en dat op die enkele kilometers. Ten noorden van Breda wordt het al duidelijk veel en veel minder: Attelaken bij Leur, De Briel ten noorden van Prinsenbeek en aan de andere kant van de snelweg: Klein Overveld, intussen al lang ingenomen door de Haagse Beemden. Tussen Terheijden en Breda lag en ligt het buurtschap Strikberg en tussen Terheijden en Oosterhout vinden we dan nog Ter Aalst. Baarschot is inmiddels een ‘voorstad’ van het grotere Dorst geworden, maar was vroeger een zelfstandige buurtschap. Niet als gemeente natuurlijk, maar wel als plaats op de kaart. Verder zijn er enkele buurtschappen rond Made zoals: Oude Kerk, Stuyvezand, Hoogerheide, Heikant en Oud Drimmelen. Maar zonder compleet te zijn kan ik stellen dat hoe noordelijker je komt hoe minder van dit soort extreem kleine plaatsjes en buurtschappen men er vindt. Zou dat zijn wat het Brabantse Platteland dan zo vriendelijk maakt? Het is in ieder geval totaal en totaal anders dan in de rest van ons landje.

Silvia Videler.

 

 

(56) Van de tribune geplukt.

 

 

Ja, zo heette in ieder geval in 1979 de rubriek, die stond in het programmablad PRO-NAC, dat zowat elke 14 dagen werd uitgegeven. Dit blad werd ruim vóór de aanvang van elke thuiswedstrijd van NAC bij de ingang, door diverse medewerkers van NAC, verkocht voor destijds de redelijke prijs á 2 gulden per boekje. Op een zaterdagavond in 1979 speelde NAC een thuiswedstrijd tegen NEC uit Nijmegen. NAC speelde in dat seizoen in de onderste regionen van de eredivisie. Bij aanvang van deze wedstrijd stond NAC op de laatste plaats met 5 punten uit 13 wedstrijden. Het was nog de tijd van 2 punten per gewonnen wedstrijd. NEC stond één plaats hoger met 8 punten. Het was een cruciale wedstrijd voor NAC. Ze moesten winnen om aansluiting te krijgen met NEC. Gelukkig gebeurde dat ook (vraag niet hoe?). Ze wonnen met 1-0. Het was een dieptepunt voor NAC in die tijd, want er waren bij deze wedstrijd slechts 4.000 toeschouwers, waar ik er dus een van was. Toch had NAC beste wel wat ‘goeie’ voetballers in deze tijd. Maar ja, het moet toevallig maar ‘draaien’ hé. De volgende elf spelers stonden toen opgesteld: Van Kelle (keeper), Krijnen, Dierckx, Joore, Dekker, Quaars, Neeskens, Lokhoff, Vreijsen, De Schepper en van Gils.

 

 

 

 

Spelmoment uit NAC-NEC (1979), met Ad Krijnen, op de achtergrond: Martin Vreijsen

 

 

Je zou toch zeggen dat je met Bertus Quaars, Ton Lokhoff, Wanny van Gils, Edy de Schepper en Martin Vreijsen toch een aantal voetballers in huis hebt, waarbij je toch zeker niet in de onderste regionen behoeft te verblijven.

 

Maar om terug te komen op dat blad PRO-NAC. Na elke thuiswedstrijd werd een willekeurige bezoeker aangesproken en aan hem gevraagd of hij zijn mening wilde geven over de bezochte wedstrijd. Deze keer viel mij deze eer te beurt. Allerlei vragen werden er gesteld over de wedstrijd en genoteerd. Kortom: een echt interview. Ook werd er nog ’n foto genomen. In de volgende uitgave van het boekje was dan het hele relaas te ‘bewonderen.’ Dat boekje heb ik nu nog steeds. Er werd gevraagd of ik de spelers die mee hadden gedaan een punt wilde geven, tussen de 0 en 10. Het enige wat ik nu nog van die wedstrijd weet is, dat ze als ‘leeuwen hadden gevochten’ om die overwinning te bereiken. De wedstrijd was eigenlijk niet om aan te zien. Voor de moeite gaf ik bijna iedereen maar een 7, ‘n enkele een 8. Het maakte verder toch niks uit. Toen het nieuwe programmaboekje uitkwam, waar mijn relaas instond, moest NAC spelen tegen MVV met dezelfde spelers als reeds eerder vernoemd. In MVV voetbalden toen een aantal spelers die heden ten dage nog bekendheid hebben. Wat dacht u van Bert van Marwijk! (trainer van Feyenoord) en verder nog Kees Schapendonk en Jo Bonfrére (ex-bondscoach van Zuid-Korea). Maar MVV had op dat moment ook slechts nog 10 punten uit 14 wedstrijden. In dat jaar waren het wederom Ajax, Feyenoord en PSV die de dienst uitmaakten, maar… ook AZ sprak ’n woordje mee. NAC speelde tegen MVV toen met 0-0 gelijk.

 

 

 

 

Enkele spelers uit 1979:

Ik herken er enkelen:

Van rechts naar links: 1 = Wanny van Gils, 3 = Martin Vreijsen, 4 = Edy de Schepper, 7 = Bertus Quaars, middenin = Ad Krijnen

 

 

Tenslotte werd mij nog gevraagd welke spelers ik zou opstellen voor het Nederlands Elftal. Mijn favoriete elftal zou er zo hebben moeten uitzien: in het doel: Piet Schrijvers. Achter: Rien Poortvliet, Ruud Krol en Ernie Brandts (ook toevallig!: de huidige trainer van NAC). Midden: Hugo Hovenkamp, Wim Jansen, Piet Wildschut en Johan Neeskens. Voor: René v.d. Kerkhof, Kees Kist en Rob Rensenbrink. In hetzelfde seizoen werd NAC in een uitwedstrijd tegen AZ nog met 7-0 ‘opgerold.’ NAC eindigde in dit seizoen als derde van onder en handhaafde zich in de Eredivisie. Helaas viel toen het ‘doek’ voor Vitesse en Haarlem. Ook was er in oktober van dat seizoen nog die beruchte wedstrijd thuis tegen Feyenoord. Tijdens deze wedstrijd kreeg grensrechter Henk Matena een asbak tegen zijn hoofd geworpen en werd de wedstrijd, met een 2-2 stand, gestaakt. In april werd deze wedstrijd toen uitgespeeld op een woensdagmiddag zonder publiek. Martin Vreijsen wist toch nog een doelpunt te maken en NAC won uiteindelijk met 3-2. Hiermede werd NAC behoed voor degradatie.

 

Kees Wittenbols.

 

 

(57) Verplichte zwemles in het sportfondsenbad.

 

 

 

Het is al weer een zeer groot aantal jaren geleden. Ik herinner het me echter nog als de dag van gisteren. Opeens werd op school medegedeeld dat de gymlessen tijdelijk zouden vervallen en dat daarvoor in de plaats zwemlessen zouden komen, die gegeven werden o.l.v. de leraar Lichamelijke Oefeningen, zoals dat toen althans heette en wel in de plaatselijke Sportfondsenbad aan de Vierwindenstraat in Breda. Hoegenaamd iedereen was blij, zij die al konden zwemmen en ook diegene die dat nog niet konden. Ook ik was een van degenen die nog geen meter kon zwemmen en niet dat ik het me niet kon veroorloven om naar het zwembad te gaan. Neen, de reden was totaal, maar dan ook totaal anders. Blij was ik echter niet met deze aankondiging! Ondanks mijn betrekkelijke leuke en avontuurlijke jeugd mét liefdevolle ouders en komende uit: best een warm te noemen nest, waren er toch een heleboel: ‘maren.’ Gelukkig kan ik er nu frank en vrij over schrijven, doch toentertijd lagen de zaken wel wat gecompliceerder. Ik schaamde mij erg voor mijn lichaam en het gaat te ver om hier op deze site een volledige medische uitleg te geven en daarom zal ik volstaan dat mijn lichaam toen althans, niet helemaal zo leek uit te groeien tot wat men gevoeglijk mocht verwachten. Zo, da’s lekker cryptisch en daar moet u het maar mee doen.

    

Maar wees gerust, vandaag de dag en dat al tientallen jaren zwem ik als een otter, mag iedereen me zien, ben ik zeer gelukkig dat er sauna’s bestaan en op vakantie is vaak menig groot meer voor mij juist een uitdaging, om al zwemmende die andere kant van dat meer eens te gaan bekijken. Dus: “alles is rech gekomm’n,” zeggen ze hier in het ‘Noord’n,’ waar ik nog woonachtig ben. Dankzij een briefje van de dokter hoefde ik al geruime tijd niet meer mee te doen aan de gymlessen en nu dus ook niet aan de zwemlessen. Maar toch, ik wilde zo dolgraag leren zwemmen, het leek me zó fantastisch. De leraar L.O. was een persoon die verrekte weinig affiniteit had met mensen, die om wat voor reden dan ook niet in staat waren aan zijn sportieve eisen te voldoen, dus hij liet me volkomen links liggen. Dat was overigens een wederzijdse houding. Tot mijn groot chagrijn moest ik echter wel mee naar dat sportfondsenbad, elke week opnieuw en ‘mocht’ dan een uur plaatsnemen boven op de tribune. Van daaruit toekijkend hoe mijn klasgenootjes heerlijk spartelden en in sommige gevallen zwemles kregen. Vanaf die tribune keek ik naar de schoolslag, de rugslag, het watertrappelen met beide vingertjes een minuut lang in de hoogte, boven het waterpeil enzovoorts. Na verloop van tijd had ik het theoretisch helemaal door en al spoedig waren er de zogenaamde examens voor het bekende zwemdiploma-A. Ook dat tafereeltje mocht ik vanaf de tribune aanschouwen, totdat ik ineens bezoek kreeg van een aardige man. Deze ging naast me zitten en vroeg me of ik baalde?

 

Kijk dié had kaas gegeten van psychologie en al heel snel waren we in gesprek. Ik had de man al eerder gezien, hij was onderwijzer van een school voor moeilijk lerende kinderen en had na ‘onze’ les het zwembad een uur voor zijn pupillen ter beschikking. De meesten daarvan echter zwommen in het zogenaamde kikkerbadje, een klein bassin, achter in het complex, links van het grote zwembad. Daar stond het water amper een halve meter hoog en leerde men eerst drijven. Als je dat kon werd je gepromoveerd en mocht je in het grote zwembad, zij het eerst nog in het ondiepe gedeelte. Door middel van een groot touw was dan het ondiepe van het diepe gescheiden, terwijl de bodem schuin daar afliep. Het diepe gedeelte was naar mijn herinnering iets van 2,40 meter diep. Het ‘diepe’ werd pas toegankelijk voor de gediplomeerden, of zij die net voor het diploma stonden en dan nog uiteraard onder toezicht. Ik had begrepen dat er ook dagdelen waren dat men vrij kon zwemmen. Dat wil zeggen dat er geen lessen waren en geen afgesproken groepen en dat men dan tegen betaling vrij gebruik kon maken van het zwembad, net zoals bij een recreatiebad.

 

Maar terugkomende op deze onderwijzer van het bijzonder onderwijs. Deze man had wel degelijk kaas gegeten van psychologie en had meer karakter in zijn vingertopje dan ‘onze’ leraar lichamelijke opvoeding in zijn hele lijf. Nadat ik deze man na verloop van tijd in vertrouwen had genomen. Ja zeg, dat ging zomaar niet. Bood hij me aan op bepaalde tijden als het kon, lees: als er vrijwel verder niemand aanwezig was en dat was maar een half uurtje per week, mij te leren zwemmen. Enerzijds was ik erg blij, maar anderzijds had ik ook voor deze aardige en begripvolle man aardig wat schaamte en angst te overwinnen. Maar, gelukkig hij won. In ‘no time’ leerde hij me zwemmen, schoolslag, rugslag, borstslag, onder water zwemmen, vlinderslag, het kon niet op. Ik bleek een geboren waterrat. Toch heeft het nog jaren geduurd eer ik me daarna ‘kon’ vertonen in om het even welk zwembad of aan welk strand dan ook. De schade heb ik nog niet ingehaald vind ik, ondanks het feit dat ik alle oceanen van de wereld inmiddels ‘aangedaan’ heb. Toen ik jaren later eventueel echt aan zwemsport kon gaan doen, al of niet in verenigingsverband, was de leeftijd dermate gevorderd dat het qua sportieve prestaties nimmer meer wat zou worden. Dertigers die nog moeten beginnen, dat is een beetje té laat. Met zeer gemengde gevoelens denk ik dus terug aan dat sportfondsenbad in Breda, waar ik dus wel heb leren zwemmen, maar het zwemmen als zodanig kon ik pas vele jaren later in praktijk brengen. Maar de positieve gevoelens overheersen, want stel dat je niet kunt zwemmen, wat een gemis! Daarom schrok ik me ook een hoedje, toen enkele jaren geleden het zwembad plaats moest maken voor een groots opgezet wooncomplex van Kollhoff en Rapp, op de plaats waar vroeger dat Sportfondsenbad stond waar naar mijn mening zowat half Breda heeft leren zwemmen.

 

Een ander aspect van dit zwembad herinner ik me ook nog als de dag van gisteren. Er werkte daar toen een badmeesteres die me altijd deed denken aan een zeeleeuw, of was het een zeeolifant? Dat mag ik kwijt zijn. Vreemd is trouwens dat in vele zwembaden en sportfondsenbaden, waar ik inmiddels de afgelopen jaren vaak ben geweest, dat de badjuffrouwen of badmeesteressen, zoals ze ook wel eens genoemd werden, toch bijna allemaal wel thuis horen in dat rijtje van rob-achtigen. De specifieke geur van het gloorwater zal ik nooit of te nimmer vergeten, soms had ik wel eens het idee dat men daar toen wel erg gul mee was, maar dat was meer mijn beleving waarschijnlijker dan dat het feitelijk was.

 

Silvia Videler.

 

 

(58) Mijmeringen op een decemberavond.

Een beetje melancholie, dat past wel zo tegen oudejaarsavond.

 

 

 

 

Als je wat ouder wordt, dan komt het ervan, bij de ene wat vroeger en de bij de ander wat later. Donkere, koude winteravonden zijn daar perfect voor. Prima voor te mijmeren, zeker als je er geen zin in hebt om al die andere nog noodzakelijke dingen te doen die gedaan moeten worden. En als dan op al die ‘tig’ kanalen van de televisie dus ook al niks te beleven is en je partner is een avondje weg en je hebt geen afspraken verder, wel dan kan het gebeuren, mits je ook de leeftijd er voor hebt dat je gaat mijmeren, terug gaat denken aan vroeger.

 

Zoals ik destijds mijn ouders wel eens verweet, gedurende mijn jeugd, als ze weer eens klaagden over die ‘jeugd van tegenwoordig.’ En dan sloeg dat veelal op mijn vermeende luiheid of ontevredenheid. Vooral die ontevredenheid werd vaak onderstreept en dan kreeg je hele klaagzangen over hoe slecht zij het wel niet hebben gehad gedurende hún jeugd en dús: hoeveel beter ik het wel niet had dan zij. Niet dat ik nou zó onder de indruk was van dit soort verhalen, verre van dat, want gelukkig kon ik diverse feiten nog wel verifiëren bij bijvoorbeeld opa of allerlei oudtantes en oudooms en dan bleek er toch een hele andere lezing te zijn van de inmiddels beroemde klaagliederen, die mijn ouders zo af en toe ten gehore brachten om mij op het rechte spoor te houden. Helemaal werd het spannend toen mijn opa de tijd rijp achtte mij in te wijden aangaande de grote geheimen van bijvoorbeeld mijn vader en wat hij allemaal niet in zijn jeugd had uitgespookt. De pretoogjes van mijn opa, die duidelijk zichtbaar waren, als hij dit soort grote wandaden, zoals ik ze later vertaalde richting mijn vader, spraken dan ook boekdelen. Per saldo was er niet een al te groot verschil tussen de jeugd die ik en mijn leeftijdgenoten ervaren hebben en die van één generatie daarvoor. Goed, wij hebben dan veel dingen zien ‘opkomen’ die zij node moesten missen, zoals televisie, bandrecorders, platenspelers e.d. Ook waren wij wellicht iets meer bevoorrecht, in het bijzonder wat zakgeld aanging en we hadden het dus wat breder. Het gezag van de kerk en de school was eveneens gedurende hún jeugdjaren nog wel wat nadrukkelijker aanwezig dan bij ons het geval was. Maar daar bleef het mijns inziens dan toch wel bij.

 

Maar nú een vergelijk met het heden en dan ga ik níet de materiele zaken in ogenschouw nemen. Dat is niet fair. De levensomstandigheden en de gemiddelde inkomens zijn dan ook drastisch veranderd. Globaal genomen wel te verstaan. Uitzonderingen naar boven en beneden zijn er natuurlijk altijd. Maar waar ik over zit te mijmeren en dat is zeker niet positief te noemen, dat is de grote relatieve vrijheid die we vroeger hadden, zeker in vergelijk met nu. En die we nu heden ten dage niet meer hebben. Voorbeelden? Zeker wel, ik zal ’t kort houden anders zou ik gevraagd hebben: “Heeft u nog een uurtje of  zo de tijd?” Zonder erbij na te denken kon je vroeger de straat op gaan, niks geen paspoort of identiteitsbewijs bij je moeten dragen met anders het gevaar van een boete te krijgen van pak ‘m beet 75 euro! Sommige mensen hadden nou eenmaal een bijnaam en die bijnaam was zó ingeburgerd, dat je in veel gevallen de echte naam van zo een persoon maar amper wist. Nu een dergelijke naam gebruiken? Dat kan je dan te staan komen op een vervolging van rechtswege inzake belediging of discriminatie. Ach, ik stal vroeger wel eens een appeltje of een peer, dat moet je nu echt maar uit je bol laten want voor je ’t weet zit je een paar uur op het politiebureau en heb je geen blanco strafregister meer. Iets waar je vroeger in de verste verte zelfs niet aan dacht! Als je als kind vroeger weer eens goed lastig was of weigerde te luisteren, wel dan volgde er in mijn geval al gauw een corrigerende tik zoals dat heet of wel een draai rond je oren. Moet je nu nog eens flikken! Voor je het weet heb je de jeugdzorg, de kinderbescherming én de politie op je nek. Net te laat op het perron aangekomen en dus geen tijd meer om ’n kaartje te kopen. Ook geen probleem. Had je ’n kwaaie conducteur kostte je dat een knaak extra en daarmee was de kous af en als je geluk had reisde je gratis. Moet je nu eens proberen!

 

Vuurtje steken achter in je eigen tuin, geen groter vreugde dan dat, de buren hielpen soms nog mee door het aanleveren van wat tegenwoordig grof vuil heet en wat je per kilo af te dient rekenen en wél op afgesproken tijd de rotzooi aan de straat zetten. Maar waag het niet om het spul wat eerder er neer te zetten, want de golven van gramschap en dus de acceptgirokaarten rollen over je heen. En al helemaal geen vreugdevuren meer branden, want de buren bellen de politie gegarandeerd plat. Als er een feestje was dan stonden er op de tafels overal wat glazen met wat rookwaar en een ieder die wilde kon er een opsteken. Keurig een paar sigaretten in elk glas, filters voor de dames en zonder filter voor de jongere heren en natuurlijk flinke sigaren voor de wat oudere heren. Moet je nu nog eens proberen. Ze bellen nog net niet de narcoticabrigade voor je om je ter plekke in te rekenen en af te voeren.

 

De decembermaand was een schitterende tijd om met vuurwerk te rotzooien. Van rotjes tot gillende keukenmeiden. Tjonge wat een plezier. Nu ga je direct naar bureau Halt, een soort voorgeborchte van de tuchtschool, als je vóór 31 december met dat spul aan de gang gaat. Politieagenten hadden vaak een bijnaam, een hele markante en bekende was vroeger in Breda een agent die liefkozend naar zijn voorgevel werd vernoemd: ‘de Neus.’ Ik raad het geen mens aan zoiets aan de dag van vandaag nog te roepen, ook al zou het gezien sommige voorgevels van bepaalde agenten een voor de handliggende benaming zijn, maar wat je dan kan overkomen is met geen woorden te beschrijven. Ook met klachten in een winkel of iets dergelijks, ach dat ging je toch even regelen en veelal kwam je met een ander dan wel goed artikel terug onder je armen. Vandaag de dag moet je, ik weet niet wat voor formulieren invullen, minimaal een garantiebewijs weten te tonen en dan maar hopen dat een fabriek in ‘Verwegniestan’ of iets dergelijks genegen is je een ander apparaat af te sturen. Een goede kennis van me staat voor de klas, nee laat maar, dát verhaal bespaar ik u. Je zou ze wat die krengen! Ga ik te ver als ik zeg dat er in één generatie teveel is veranderd? En dat dit land én deze maatschappij zich op een hellend vlak begeeft. Een goede kennis van me schreef onlangs in een artikel:

 

“GOD, OH GOD, WAT VERLANG IK NAAR HET LAND VAN MIJN OUDERS EN GROOTOUDERS, TOEN NORMEN EN WAARDEN ZO VANZELFSPREKEND WAREN DAT ER NOOIT OVER GESPROKEN WERD.”

 

(citaat van Paul Quekel senior te Waalwijk).

 

 

Maar desalniettemin wens ik u allen een hele fijne jaarwisseling toe, heel veel geluk, gezondheid, inzicht, wijsheid en mazzel voor héél het Nieuwe Jaar.

 

Silvia Videler.

 

 

(59) Patersven: Eens een gezellige familiecamping.

 

 

Ingang Bungalowpark Patersven

 

 

De meeste Bredanaars zullen ongetwijfeld deze camping nog wel kennen. Vooral in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw was dit een verblijf voor velen, alwaar het goed vertoeven was. Een camping uitstekend geschikt voor kinderen, want er was van alles aanwezig. Zoals speeltuin, een prachtig zwembad, een gezellige kantine, waar regelmatig wat te doen was en er was een grote ven, alwaar je met een rubberbootje aangenaam kon spelevaren. Voor iemand die het nog niet wist: Patersven ligt aan de oude weg van Breda naar Antwerpen en dan ter hoogte van de grens met België. Een nadeel was er destijds wel aanwezig. In die tijd, toen de nieuwe weg naar Antwerpen er nog niet was, ging al het verkeer nog langs deze oude weg en je hoorde dan ook de hele dag en nacht, vooral de vrachtwagens, er langs rijden. Dat niet alleen, maar ter plaatse van de grensovergang was er juist extra herrie, in verband met de grote concentratie aan vrachtwagens die zich bij de douane moesten melden. Doch, veel later werd dit probleem opgelost door die nieuwe weg en werd het een heel stuk rustiger. Ook ik heb er een ‘blauwe’ maandag met mijn tent gestaan, temidden van een groot aantal andere familieleden. Nou ben ik niet een echte kampeerder, dus was mijn verblijf maar van korte duur. Maar toch vele malen kwam ik er op visite bij de anderen die daar stonden. Ook vele bekenden uit Breda kwam ik daar tegen en alles bij elkaar maakte dat verblijf steeds weer aangenaam. Uiteraard begon destijds iedereen met een tent. Die werd later vervangen door een caravan en het verblijf werd steeds aangenamer. Vooral bij mooi weer was het een fantastisch verblijf.

 

Toch kwam op een bepaald moment een ‘kink’ in de kabel. Een projectontwikkelaar (?) vond het zijns inziens nodig het hele zaakje maar eens op de ‘schop’ te gaan gooien, want hij ‘rook’ winst! Hij had plannen om er een bungalowpark van te maken en iedereen kreeg een brief waarin stond vermeld, dat ze zo snel mogelijk hun boeltje bij elkaar moesten pakken om daarna zo snel mogelijk te verdwijnen. Er waren veel campinggasten die al meer dan 25 jaar op deze camping stonden en uiteraard niet wegwilden. Dat maakten zij dan ook duidelijk kenbaar. Maar ja… tegen het grote geld kun je niet opboksen en toch zeker niet tegen een projectontwikkelaar. Dat zijn mijns inziens sowieso al mensen zonder een greintje gevoel, dus inpakken en wegwezen. Een enkeling was bereid om tijdelijk te verhuizen, om daarna maar zo’n bungalow te kopen. Met de hoop dat alles daarna weer goed zou komen en verder kon gaan met een prettig verblijf, op deze dierbare plek met veel goede herinneringen. Maar ze zijn bedrogen uitgekomen. Omdat ik nogal veel fiets heb ik ’n keer gezien, nadat de camping gesloten was en natuurlijk iedereen verdwenen, dat ze alles met grond gelijk hebben gemaakt. Daarna werd het gehele terrein bouwrijp gemaakt en is men begonnen met het plaatsen van tientallen bungalows. Het hele terrein was toen zo kaal als een luis. Alle bomen en struiken waren verdwenen. Een grootschalige natuurvernietiging vond ik het.

 

Tijdens het plaatsen van de bungalows heeft men gelukkig ook weer aan aanplant gedaan en deze is inmiddels weer flink aangegroeid. Toch liep het met de verkoop van deze bungalows niet storm en men besloot daarom ook om ze te verhuren. Ja… en toen kwamen die Polen en dergelijke naar Nederland, om hier te komen werken en die moesten natuurlijk ergens onderdak zien te vinden. Dat was echt een uitkomst voor de eigenaar van dit nieuwe bungalowpark Patersven. Hij bood zijn leegstaande bungalows aan, aan deze bevolkingsgroep. Want het zou hem tenslotte een ‘worst wezen’ wie er allemaal wonen, als hij zijn bungalows maar kon verhuren, terwijl hij ook zeker wel de wetenschap had, dat nou niet bepaald de meest vooraanstaande ‘Oostbloklanders’ zijn bungalows zouden gaan bewonen. Geld is tenslotte geld en verder geen geouwehoer! Die mensen, die direct na de heropening van Patersven daar een bungalow hebben gekocht, worden nu geconfronteerd met deze zeer rumoerige bevolkingsgroep. Er gebeurt van alles in dit park. Er zijn inmiddels al 2 personen onder zeer dubieuze omstandigheden om het leven gekomen en enige tijd geleden werd er ook nog eens een café in de fik gestoken. De huidige bungalowbewoners willen uiteraard daar wel weg, want geen normaal mens wil nog in dit park wonen en de bezitters van deze bungalows kunnen deze ook niet verkopen, want ze zijn door deze omstandigheden bijna niks meer waard. Gewoon blijven zitten, zult u misschien wel zeggen. Of verhuren aan Polen? (misschien wel een goed idee!). Nou…, ik heb ondertussen al meer dat zat gehoord, hoe het er daar aan toegaat en ik heb met deze bungaloweigenaren te doen. Kijk, een caravan kun je nog verslepen, maar een bungalow helaas niet. Degenen die verantwoordelijk zijn voor deze toestanden, zijn dat mijns inziens heel kwalijk te nemen. Het beste zou zijn dat al die Polen ergens anders zouden gaan wonen. Dan wordt het weer een ‘park’ waarvoor het ook bedoeld is!

 

Kees Wittenbols.

 

 

(60) Breda heeft ongetwijfeld een centrumfunctie voor de regio

 

 

 

 

Breda als centrum van een veel grotere regio: da’s geen nieuws. Dat wisten we dus al en dat Breda als centraal gelegen stad voor een relatief vrij grote regio een tekort heeft aan parkeerruimte, dat is zeker ook geen nieuws en ook is dat gegeven geen unicum in Nederland. Helaas kampen vele steden met een soortgelijk probleem. Want de steden worden groter en groter, de omliggende gemeenten breiden soms nog harder en sneller uit dan de grote stad die er in de buurt ligt. Maar het centrum van de regiostad wordt amper groter, dat kan in veel gevallen dan ook moeilijk. Toch is zo’n centrum van een grote regionale stad vaak het kloppend hart en de trekpleister voor de vele tienduizenden, zo niet honderdduizenden mensen die in de directe regio wonen. Daarom pleit ik voor schoon en milieuvriendelijk openbaar railvervoer. Vroeger had je twee keuzes: de trein of de tram. Maar nu kent men ook het begrip: “Light Rail.” Eigenlijk een snelle en iets grotere tram dan de trams die je ziet in de randstad, maar duidelijk kleiner en korter dan een trein. Ligth Rail is dan ook veel eenvoudiger en goedkoper aan te leggen dan een spoorbaan. De vraag is natuurlijk is Light Rail voor een regio als Breda en omstreken lucratief? Want hoeveel voordeel er ook milieu technisch behaald kan worden, doorslaggevend zal toch altijd het kostenaspect zijn.

 

Even een paar cijfers: (bron: Ned. gem.) Waalwijk bijvoorbeeld, grof weg genomen halverwege liggende tussen Breda en Den Bosch, is een gemeente van ruim 45.000 inwoners. Over de plaatsen tussen Waalwijk en Den Bosch praten we dan nog maar even niet. Neem Dongen, ook ruim 25.000 inwoners en dan niet te vergeten: Oosterhout. Inmiddels een grote plaats met ruim 53.000 inwoners en als een van de hele weinige gemeenten in Nederland met een dergelijk groot aantal inwoners, nog steeds verstoken van een railverbinding. Nou ben ik geen econome, noch vervoersdeskundige. Toch geven deze cijfers mij de hoop en geloof dat we een hele grote bijdrage kunnen leveren aan het milieu, door snelle en efficiënte Light Rail verbindingen aan te leggen tussen die plaatsen die vroeger dorpen waren, maar inmiddels zijn uitgegroeid tot ware steden.

 

Silvia Videler.

 

 

(61) Woensdagmiddag: filmmiddag

 

 

 

 

Daar keken alle leerlingen van de Lourdesschool steeds naar uit. Een paar keer per jaar was het zover en dat was steeds weer een geweldige belevenis. Het is natuurlijk heden ten dage voor velen niet meer voor te stellen, dat dit voor ons zo in het begin van de jaren vijftig een geweldig gebeuren was. Want je zet nu de tv aan en de ene na de andere film wordt vertoond. Nou, in die tijd was er nog geen televisie en voor de bioscoop had bijna niemand geld. De sfeer op die zolder was altijd heel fijn. Met z’n allen langs die smalle trap naar de zolder en dan een goed plaatsje uitzoeken op een van de banken die daar dan klaar stonden. Er waren meestal toch al wel gauw zo’n 200 kinderen dan daar op die zolder. Er werd natuurlijk ook wel eens een gratis filmmiddag gegeven, maar meestal moesten we een kleine bijdrage leveren. Immers, die films werden ergens gehuurd en dat kostte natuurlijk wel enige centen. Het is me ontschoten wat we daar voor moesten betalen, maar het zal niet veel zijn geweest, want iedereen maakte gebruik van dit festijn.

 

Het deed mij altijd veel genoegen als ik heel veel filmrollen klaar zag liggen naast de projector, want dat betekende dat het een hele lange filmmiddag ging worden en die kon voor mij niet lang genoeg duren. De films die ik nog echt goed voor de geest kan halen zijn onder andere de avonturen van de “Dikke en de Dunne.” Dan uiteraard ook nog de zeer leuke verhalen van “Charlie Chaplin.” Alles was natuurlijk zonder geluid, maar dat maakten wij er wel bij, omdat we voortdurend in een ‘deuk’ lagen van het lachen. Ook werden er wel eens tekenfilms gedraaid, waarvan ik de serie van “Frits en Frats” nog goed kan herinneren. Deze films maakten toen veel indruk op mij. Ook de avonturen met de hond “Rintintin” werden veelvuldig gedraaid en dat waren best wel spannende films, want we leefden voor de volle honderd procent mee, als “Rintintin” weer eens ‘n misdadiger achterna zat en dan was het een kabaal van jewelste op die zolder. Nou zijn er in die tijd vast en zeker nog wel wat andere films vertoond, maar die kan ik niet meer herinneren. Het was vooral de sfeer rondom dat filmdraaien dat het zo fijn was om op die zolder te zijn. De meeste films duurden zo ongeveer een kwartier. De filmrollen waren nou eenmaal niet langer. Dan ging het licht aan en dan moest de onderwijzer of de broeder eerst weer die film terugspoelen, alvorens er een nieuwe op de projector werd geplaatst. Daarna ging het verhaal weer verder. Ook het geluid wat deze projector maakte tijdens het draaien van de film klonk gewoon als muziek in de oren. Dat ‘ratelend’ geluid vond ik zeer aangenaam. Als we dan zo’n hele middag naar die al films hadden gekeken, was het natuurlijk ’n keer gedaan met de pret. Zoals al gezegd, het kon niet lang genoeg duren. Dan gingen we weer naar beneden en gelijk naar huis. We hadden dan allemaal van die kleine oogjes, omdat we toch wel een aantal uren in het donker hadden gezeten en weer moesten wennen aan het daglicht. Na zo’n middag had bijna iedereen dezelfde gedachte en dat was: uitzien naar de volgende filmmiddag op de zolder van de Lourdesschool.

Kees Wittenbols.

 

 

(62) Bisschop Muskens van Breda en zijn ondoordachte uitspraken.

 

 

 

Bisschop Muskens

 

 

De Bijbel zegt, in niet mis te verstane woorden, dat ‘Zijn volk, verloren gaat door gebrek aan kennis.’ Dat betekent weliswaar geen verloren gaan voor de eeuwigheid, zoals vele kerken en gemeenschappen beweren, maar wel verloren gaan voor de ‘tijd’ (Aion of olam volgens de grondtekst. Maar laten we geen diepe theologische verhandeling houden). Voorop wil ik stellen dat ik bisschop Muskens als mens en als sociaal bewogen mens best hoog acht, maar tevens erbij opmerk dat ik geenszins zijn uitspraken kan en wil billijken. Erger nog, de goede man maakt er een ‘ratjetoe’ van zonder weerga. Hoogstwaarschijnlijk voortgekomen uit een oprecht en bekommerd hart. Maar zonder enig degelijk fundament, noch geeft hij met zijn mijns inziens ondoordachte uitspraken een oplossing aan en zeker als “opperherder” van een diocees schiet hij schromelijk tekort.

 

Laten we een aantal jaren teruggaan in de tijd. Toen sprak deze man de heugelijke woorden, dat het gepermitteerd is om brood te stelen, mits men zo arm was dat men geen brood kon kopen. Natuurlijk begreep ik deze hartenkreet. Denk a.u.b. niet dat het mij koud laat dat er armoede is in dit welvarende land en dat de welvaart zo slecht is verdeeld dat er zelfs voedselbanken noodzakelijk zijn. Maar deze ‘herder’ sprak tot de verkeerde mensen. Hij had luid en duidelijk moeten appelleren en reageren tegen deze tekortschietende regering. Tegen dit systeem waar de ene op meer dan onbeschofte wijze zijn zakken vult, terwijl anderen lopen te verkommeren. Een ware leider, een ware herder ageert daar tegen en laat niet de armen en behoeftigen de bakkerswinkels leegplunderen. Je zult maar kleine middenstander zijn en bakker en tweehonderd armen bij je in de buurt hebben wonen, die naar dit bisschoppelijk ‘onderwijs’ luisteren. Dan hoeft het niet al te lang te duren en de bakker kan mee gaan in het leger van armen en gedupeerden. Op weg waarheen? Naar de volgende bakker? Om die te ruineren? Overigens droog brood smaakt niet, beleg dan ook maar gaan jatten? En brave bisschop: de mens leeft niet bij brood alleen! Natuurlijk heel anders bedoeld in het heilige schrift. Maar ook letterlijk, elke dag alleen maar brood?! Nou! Niet best hoor! Dus ook maar gehakt bij Albert Heijn gaan jatten?

 

 

 

 

 

Foto: Broeder Casimiro Kuypers (Brazilië)

 

 

Dan komt u nu weer met de ‘oplossing,’ ik noem het de weg van de minste weerstand. Dat u nu gaat zeggen dat God maar beter Allah genoemd kan worden, omdat die toch volgens u een en dezelfde zijn. In Hosea 4 vers 6 staat weliswaar aangaande het volk Israël: “Mijn volk gaat ten gronde door gebrek aan kennis.” Maar met deze uitspraak van u, hoe goed misschien ook bedoeld, alhoewel enige twijfel bekruipt mij nu toch wel, gaat u echt helemaal over de schreef. U verweert zich met uw Indonesische achtergrond, alwaar in het Bahasa Indonesia en in het Maleis inderdaad het woord Allah voor God staat. Maar als u een beetje kennis heeft van die talen en van de bevolking, dan weet u ook dat meer dan 90 procent van de Indonesische bevolking islamiet is en derhalve het woord Allah gebruikt voor het begrip ‘God.’ Terwijl de christenen, voornamelijk spreken over Tuhan als zij het over de God van de Bijbel hebben (ook het woord Dewa wordt wel eens in het Bahasa gebruikt).

 

De naam Allah was al bekend op het pre-islamitische Arabische schiereiland als zijnde een van de 360 goden die bij de steen, de Ka’aba, toentertijd al vereerd werden. Voor elke dag een god, volgens hun maankalender en Allah was en is de maangod. Uit die tijd was zelfs bekend volgens oude Arabische geschriften dat die Allah zelfs een drietal dochters gehad zou hebben. Het was een van die 360 goden die Mohammed uitverkoren heeft om als de ene ware god te gaan fungeren in zijn boek, godsdienst, theologie etc. Een van de driehonderd en zestig! De hele inhoud van de koran staat wel zo diametraal ten aanzien van de Bijbel, dat dit al meer dan voldoende bewijs is dat hier niet sprake kan zijn van ‘een en dezelfde.’ Lees ik in de koran, die ik overigens erg goed ken, veel over een eisende, wraaknemende, ongenaakbare en gauw op zijn tenen getrapte god. In de Bijbel kom ik echter een liefdevolle Schepper tegen, die Zichzelf bekend gemaakt heeft onder Zijn eigen naam: JHWH en later als Jeshoehwa, of wel Jezus, zoals wij Hem kennen in de vergriekste taalvorm. Dat de Allah van de moslims in wezen niets meer en niets minder is dan een oude bekende, die wij allen kennen als de Baal vanuit het Oude Testament, is ook een feit en de bewijsvoering hieromtrent wil ik graag nog in toekomstige artikelen weergeven.

 

Beste mijnheer Muskens, u bent erin getrapt met al uw medemenselijkheid ten spijt, in een van de gemeenste vallen van de tegenstander, de diabolo, de “door-elkander-werper.” Niets is hem liever en ook de miljoenen moslims, dat de Christenen en de Joden, maar die laatste zullen nimmer in deze val trappen, om de naam van hun eisende (maan)-god te gaan gebruiken om daar DE GOD mee aan te wijzen. Die tegenstander doet er letterlijk alles voor om de eer te mogen krijgen, de eer die hij niet verdient. God, het woord betekent letterlijk: Hij die alles een plaats geeft! en met ‘alles’ wordt dan ook letterlijk alles bedoeld. Duivel, of in het Grieks: diabolo is juist het tegenovergestelde: ‘hij die alles door elkaar werpt!’ Kom mijnheer Muskens, u heeft toch zelfs ook nog in de Rooms-katholieke kerk geleerd, dat wij allen maar door een Naam: zalig (gelukkig, bevrijd, verlost etc.)  kunnen worden. EN DAT IS DUS NIET DE NAAM VAN: ALLAH, u weet wel, die entiteit, die zegt dat als u steelt uw handje eraf moet!

 

Ik wens u nog veel wijsheid toe, want ondanks uw titel ontbreekt het daar verschrikkelijk aan en wat moet een gemeente zonder wijze leraar. Of een volk zonder…? Toch wens ik u een goede, fijne, oude dag toe, zonder zorgen, maar gebruik eerst uw verstand wat u ongetwijfeld heeft gekregen en laat u niet leiden door alleen maar gevoelens.

 

 

Silvia Videler.

 

 

(63) Dertig juni 2007: De heropening van de haven in de Bredase binnenstad.

 

 

 

De Nieuwe Haven van Breda

 

 

Een werkelijk groots spektakel. Maar helaas niet voor die tien- en tienduizenden Bredanaars en oud-Bredanaars, die toch graag een glimpje meer van dit fenomeen hadden willen zien. Het waren er slechts enkelen, te weten zij die tot de ‘happy few’ behoorden en derhalve genodigd waren, of de pakweg kleine duizend man die uren en uren van te voren zich een plaatsje hadden weten te bemachtigen, aan de kaderand of op de bruggen en dit plekje dan ook niet opgaven tijdens de vele uren wachten. Deze ‘gelukkigen’ hebben inderdaad van een groots schouwspel kunnen genieten. Ook die slimmeriken die op de Grote Markt gebleven zijn en dus via het daar opgestelde beeldscherm alles hebben kunnen volgen, waren stukken beter af dan bijvoorbeeld ondergetekende, die weliswaar ruimschoots op tijd, dat dacht ik althans, op de Prinsenkade aanwezig was. Maar rond de klok van acht uur leek het wel of de Sint, de Kerstman en de Paashaas tegelijkertijd hun opwachting zouden maken in Breda. De beide kades waren reeds voorzien van rijen en rijen mensen en zelfs een glimpje water zien kon eigenlijk alleen maar door je mobieltje omhoog te houden en een fotootje ervan te maken. Overigens, het feit dat er een beeldscherm op de Grote Markt stond opgesteld, hebben wij niet kunnen vernemen vanuit de berichtgeving.

 

Veel later - en pas na afloop - hoorde ik hoe mensen alles keurig hadden kunnen volgen via de lokale televisie. Die zaten dus echt eerste rang! Het enige, maar tevens zeer sensationeel gebeuren wat we allemaal hebben kunnen volgen, was het onnavolgbare optreden met behulp van een hoogwerker, die een achttal elfjes, nimfen of engeltjes de mooiste kapriolen deed uitvoeren. Compleet met een regen van sterretjes en namaaksneeuw. Ook het korte, maar zeker zeer fraaie vuurwerk, was ook voor het gewone ‘gepeupel’ te zien en te bewonderen. Wat voor mij persoonlijk het hoogtepunt had moeten wezen is jammer genoeg zo goed als geheel niet uit de verf gekomen. Het klankspel met trompetters en dit in samenspel met de muzikanten in de nieuwe haven. Je hebt geen notie wat voor geluid het geroezemoes teweeg brengt, geproduceerd door tienduizenden mensen. Daar konden een paar trompetten echt niet tegen op. Trouwens de gehele geluidstechniek is jammerlijk tekortgeschoten. Heb ik dan spijt van dit toch enkele honderden euro’s kostende weekendje? (hotel-reis-eten-drinken enzovoorts). Geenszins! De sfeer, de eensgezindheid en dat ondanks de immense drukte, was ‘einmalig.’ Wij althans, hebben geen enkele, maar dan ook geen enkele wanklank gehoord. Geen geruzie of relletjes en die paar politieagenten die wij gezien hebben kon je tellen op je beide handen en dan nog hield je vingers over. Een dergelijk groots en druk bezocht gebeuren heb ik elders wel eens van een andere kant meegemaakt. Maar ook hierin is Breda een stad die velen tot voorbeeld mag strekken.

 

Wat ons en niet alleen ons opviel, was het feit dat er nagenoeg geen mensen aanwezig waren bij het havenspektakel van Turkse of Marokkaanse afkomst. Zouden deze mensen zich dan zó weinig met hun woonplaats verbonden voelen? Dat is toch een feit wat tot nadenken zou moeten stemmen! Natuurlijk hebben wij ook een cd-tje gekocht met het lied van Breda, wat door Vader Abraham als slotstuk van de avond ten gehore is gebracht. Dit lied of beter gezegd deze cd zal ongetwijfeld een ‘wereldhit’ worden in Breda en omstreken. Hopelijk zal het hele gebeuren door de een of andere ‘brave borst’ nog eens op het internet gezet worden, dan kunnen wij tenminste ook nog eens nagenieten van hoe het werkelijk allemaal geweest is. Waar ik zeker en vast van uitga, is dat als de haven en het water straks in 2008 nóg verder zal zijn doorgetrokken, dat we dan toch weer van de partij zullen zijn. Hetzij als bezoekers van de stad, hetzij als inwoners van de stad. Want een ding is zeker: dergelijke evenementen mag je eigenlijk niet missen. Dat ben je mijns inziens verplicht aan je woonplaats of geboortegrond.

 

Silvia Videler.

 

 

(64) Ik kreeg eens een steen tegen mijn hoofd.

 

 

 

 

Het zal geweest zijn, zo ongeveer 1952. Mijn vader werkte in die tijd buiten de stad en was ergens in de kost. Zaterdags tegen de avond kwam hij dan weer naar huis, om dan ’s maandags weer met de eerste trein terug te gaan. Hoewel hij meestal op dezelfde tijd thuis arriveerde, miste hij natuurlijk nog wel eens de trein en dan werd het uiteraard wat later. Maar goed, ik vond het altijd leuk om hem tegemoet te gaan. Vaak was het dan zo halverwege de Tramsingel dat hij met zijn fiets kwam aanrijden en dat was toch weer een fijn gevoel hem weer te zien. Ik mocht dan voorop op de buis zitten en vaak was het al schemerig, zodat hij z’n licht aan had staan. Dat vond ik altijd prachtig om naar die koplamp te kijken, want er zat zo’n venstertje in die koplamp, waar dan ook wat licht uitkwam. Een soortement van schemerlampje zeg maar, op de voor mij ‘veiligvoelende’ fiets bij mijn vader voorop. Doch, zoals ik al zei, het gebeurde wel eens dat ie toch de trein had gemist en als het dan te donker ging worden, ging ik toch maar snel naar huis. Maar ik bleef dan nog wel een beetje in de buurt rondhangen, want ik wist toch wel precies waar hij langs zou rijden. Hij reed vanuit de Tramsingel altijd rechtdoor de Weerijssingel op en nam dan daarna de Jeroen Boschstraat en zo reed hij dan naar ons huis in de Oranjeboomstraat. Je moet er maar opkomen? Maar toch deed hij het altijd zo.

 

 

 

 

Pieter Brueghelstraat

 

 

Dus ik bleef ondanks het al bijna donker was maar ’n beetje kuieren in de Jeroen Boschstraat. Het was overigens muisstil in de straat. Toch zag ik daar een fietser aankomen en deze stapte in de buurt van mij af en zette daar zijn fiets ergens tegen een heg aan. Daar is natuurlijk niks bijzonders aan, maar toch kwam hij enigszins naar mij toegelopen en vroeg plotseling wat ik op die tijd nog op straat deed. Een kind vertelt natuurlijk altijd de waarheid en zei tegen hem dat ik op mijn vader stond te wachten en elk moment eraan kon komen. Even was het stil. Ik zag hem toen bukken, vermoedelijk om iets op te rapen en zonder enige aanleiding gooide hij met alle geweld iets naar mij toe. Het bleek een steen te zijn en die kwam tegen mijn gezicht aan en ik begon vreselijk hard te brullen. Mijn gezicht zat gelijk helemaal onder het bloed en ben toen hard naar huis gerend. Als een haas ging hij er toen vandoor. Ik weet nog dat hij vrij groot was en had een lichte lange regenjas aan. Ik hoor nog dat geknisper van die jas toen hij naar zijn fiets rende en er toen vandoor ging. Nog steeds moet ik aan die vervelende situatie terugdenken als ik iemand zie met een lange lichte regenjas aan en ook als ik wel eens door de Jeroen Boschstraat loop of rijd. Ik kan nu nog steeds de plek aanwijzen waar dat toen gebeurde. Ook heb ik nog steeds die vraag: waarom deed die man dat? Wat was zijn reden? Maar dat zal ik wel nooit te weten komen. Als hij nu nog leeft en hij leest dit verhaaltje, hoop ik dat ie toch nog even ‘tekst en uitleg’ geeft!

 

Kees Wittenbols.

 

 

(65) Een zondagje Antwerpen in de jaren 50 en 60.

 

 

Het wonen in de Oranjeboomstraat, zo dicht bij de Haagpoort had zo zijn voordelen. In een ander verhaal had ik al eens verteld over die vreselijk rustige zondagen én over die heel plezierige zondagen. Die heel plezierige zondagen bestonden dan hierin, dat ik samen met mijn ouders een heerlijk uitje maakte. Helaas was dat niet elke zondag, maar om de andere week. Om de andere week, dat was dan ook weer te bezien, want de ene keer gingen we naar Meersel Dreef met de stadsbus tot de grens. De toenmalige lijn 7 naar Galder. Een enkeltje kostte toen 35 hele centen! Dus alleszins betaalbaar. Dan waren er zondagen dat we in de middag, afhankelijk van het weer naar de stad gingen. Het heette naar de stad gaan, maar het was eerst een wandelingetje in het Valkenberg, waar ik toen nog wel eens genoten heb van een optreden in de muziekschelp van een of ander orkest en dan moest mijn moeder toch beslist nog enkele etalages gaan bewonderen, alvorens we neerstreken in het toenmalige Café-Restaurant Beurs-Modern op de Grote Markt. Ik meen dat de toenmalige eigenaar een mijnheer van Emmen was of zoiets, maar daar zou ik geen weddenschap op willen afsluiten. Feit was dat er toen regelmatig levende muziek was te beluisteren in deze oude Bredase zaak en als enig kind, mijn broertje was al vroeg overleden, was het niet altijd even leuk om met ouderen op stap te moeten. In de Beurs-Modern echter waren nog meer ‘lotgenoten’ te vinden op een dergelijke zondagmiddag en dan kon je niet alleen genieten van de toch zeer gezellige sfeer maar ook heerlijk rotstreken uithalen.

 

 

 

 

’t Hart van Breda – vroeger: Beurs-Modern

 

 

Maar de topper van dié zondagen dat we weggingen was toch de steeds terugkerende, maar o zo leuke trip naar Antwerpen. Oef… dat was me een expeditie. Tegenwoordig rijd je met de auto, als je een beetje zware voet hebt, binnen een minuut of 35 naar het centrum van Antwerpen. Maar in de jaren 50-60 was dat een heel andere zaak. Elk uur vertrok vanaf het toenmalige busstation aan de Emmastraat, bij het station, de BBA-bus lijn 15 naar Wernhout-grens. Deze bus was om plusminus vijf minuten over het uur aan de Haagpoort. De halte tegenover de Sint Annakerk. Daar stapten wij dan op en de bus reed, net als nu, via Effen, Rijsbergen, Zundert, Wernhout naar Wernhout-grens. Daar stond de vaalgele tram te wachten van de NMVB, het Belgische equivalent van de BBA (zie foto). Waarom weet ik niet, maar een tram had voor mij een hele bijzondere betekenis. Bussen waren leuk, maar trams hadden iets! Die tramrails langs de rijweg, zover het oog reikte. Het had iets spannends, iets romantisch. Zeker in de avonduren als het al donker was geworden op de terugweg. De goed verlichtte tram stak scherp af tegen de donkere achtergrond en gaf een fijn en warm gevoel.

 

 

 

 

Tram van Wernhout-grens naar Antwerpen

 

 

De tram vertrok pas vanaf de grens als de bus uit Breda was gearriveerd. Die sloten naadloos aan op elkaar. Met een flinke vaart vertrok de tram dan naar de Bareel, de remise op de hoek van de Bredabaan en de weg naar Loenhout. Vervolgens naar Wuustwezel, dan Gooreind. Het volgende dorp was Maria ter Heide, dan het toen al rijke en chique Brasschaat, om even later in het al stedelijke Merksem aan te belanden en verder via de Yserlaan, Italiëlei tot in het hartje van Antwerpen de tram op het Franklin Rooseveltplein zijn eindpunt haalde. Dat plein was overigens een zeer druk plein. Het stond altijd vol interlokale trams. In die jaren was dit hét eind- en beginpunt van menige interlokale tramlijn. Vanaf dit plein was het slechts een paar minuten lopen naar dé attractie van Antwerpen, althans voor mij. Dat was de dierentuin aan het Koningin Astridplein en naast het prachtige Centraal Station. Slechts één keer hebben we gebruik gemaakt van de trein, om vanuit naar Breda via Roosendaal naar ons geliefde Antwerpen te rijden. De trein was namelijk veel en veel duurder dan de combinatie bus en tram en daar was mijn vader wel heel erg gevoelig voor. Dus het werd al gauw weer de bus en de tram. Hetgeen ik eerlijk gezegd ook veel spannender vond en afwisselender.

 

Antwerpen had in die dagen ook al en juist op zondagen de beroemde vogeltjesmarkt. Hoe leuk Breda ook is en hoe gezellig de markt bijvoorbeeld op vrijdag ook mocht zijn. Het kon zeker niet tippen aan de sfeer van de toenmalige vogeltjesmarkt in Antwerpen. Revolvers en geweren waren toen net zo gemakkelijk te koop als hondjes en konijnen. Dat is gelukkig later wel anders geworden. Want de hygiëne en de verzorging van de dieren was niet altijd even optimaal en dan druk ik me héél netjes uit. Bijzonder grappig waren de immer aanwezige standwerkers, die in sappig algemeen beschaafd ‘Antwaarps’ hun waren aan de man probeerden te brengen. Het waren soms ware openluchtvoorstellingen van ‘stand-up-comediëns.’ Bijzonder amusant én leerzaam. De tijd vloog altijd om. In die jaren was de markt op een andere plaats gelokaliseerd dan nu en dichter bij het oude centrum gelegen, waar ook de rijen cafés, restaurants en stammineekes te vinden waren. Het was altijd onze bedoeling er zo vroeg mogelijk aan te komen in Antwerpen, want na een uur of een in de middag was de markt ten einde en dan brak altijd de strijd los tussen mijn moeder en mij. Zij wilde winkelen en ik wilde naar de apen, mezelf toen nog niet realiserend dat er meer apen los rond liepen in het centrum van de stad, dan dat er te zien waren in de Zoo. Dat is naar mijn stelligste overtuiging heden ten dage nog zo! Soms was mijn vader het verstandigst en gaf hij mij m’n zin niet en ook niet mijn moeder, die nou eenmaal dol was op etalages kijken en winkelen. Maar Antwerpen had meer te bieden. De Flandria b.v., de scheepvaartmaatschappij, die met rondvaartboten vanaf ’t Steen aan de Jordaenskaai rondvaarten maakte in de haven, was een geliefd doel van mijn vader. Een uurtje op het water maakte een mens altijd dorstig, althans volgens mijn vader en die dorst kon dan weer gelest worden in een van de vele cafeekes in het Schipperskwartier, alvorens mijn ouders langzaam maar zeker naar hun favoriete restaurantje liepen vlak bij de Grote Markt. Dat bezoek aan dat restaurant markeerde dan het einde van de veelal fantastische dag Antwerpen, zij het dat we dan nog langs de Boerentoren en de Meir terug moesten lopen naar het Franklin Rooseveltplein om de laatste tram te halen, die doorreed tot de grens én aansluiting gaf op de bus die ons weer voor de Sint Annakerk aan de Haagweg afzette.

 

Natuurlijk waren en zijn er nog vele andere zaken te bezichtigen in Antwerpen. De vele musea, de parken, het beklimmen van de Boerentoren, de vele oude pandjes in en rond het centrum. De Jodenbuurt naast het Centraal Station, waar de meeste winkels ook op zondag de hele dag open zijn. En niet te vergeten de schitterende terrassen op bijvoorbeeld de Keyserlei, waar opgepoetste madammen zich de heerlijkste lekkernijen goed laten smaken en de heren zich meestal te goed doen aan de lekkerste bieren en dat gecomplementeerd met de heerlijkste snacks en een bediening, die je nu nog bijna nergens anders aantreft. Zeker niet in het ‘no nonsens’ Nederland. Waar men iedereen elkaar met je en jij aanspreekt en dat zonder onderscheid qua leeftijd. Waar op zondag toch veelal een Calvinistische deken over uitgerold wordt en het lijkt of iedereen slaapt dan wel op vakantie is. De paar koopzondagen in de centrums van steden daargelaten. Antwerpen daarentegen was en is een fantastisch bruisend Bourgondisch stukje buitenland, waar men een apart maar zeer begrijpelijk en verstaanbaar taaltje spreekt en waar service en wellevendheid nog volop gepraktiseerd wordt. Het waren toen in ieder geval heerlijke uitjes. Zeker ten tijde van de Antwerpse Foor (kermis). Alleen die bijna vijftig kilometer, zonder auto, zijn nu aan de dag van heden onvoorstelbaar. Toen echter deden de bus en de tram er dan ook bijna twee volle uren over. Maar dan had je ook wat! En… zeer betaalbaar.

 

Silvia Videler.

 

 

(66) De geschiedenis kan zich herhalen met nieuwe buurtwinkels.

 

 

 

 

Op 23 mei 2007 hebben we in de kranten kunnen lezen dat de Spar grootse plannen heeft t.a.v. het opnieuw introduceren van buurtwinkels. U heeft ongetwijfeld wel eens in vorige verhaaltjes kunnen lezen van de vele, zeer vele buurtwinkeltjes die onze relatieve kleine wijk heeft gekend in de jaren vijftig en zestig. Vanaf de Haagweg tot de voormalige kerk in de Oranjeboomstraat waren dat er zeker wel een stuk of tien. En met buurtwinkels bedoel ik dan alleen de levensmiddelenzaken. In die tijd hadden zij toch allemaal reden van bestaan. Dat deze voorzieningen inmiddels allemaal zijn weggevallen is een triest feit. Wat ook een feit blijkt te zijn is dat we nu voor elk wissewasje een veel en veel langere afstand moeten rijden om bij een supermarkt te komen. In sommige dorpen en kleinere kernen is het al helemaal afzien. Als je daar verlegen zit om het een of ander, dan zit er niks anders op om naar het dichtstbijzijnde grotere dorp te rijden of naar een stad in de omgeving. De Spar heeft dat goed door. Als we eens kijken naar de echt grote steden, dan zie je daar een vrij groot aantal levensmiddelenzaken van allochtone origine. Die óók aan de autochtone bevolking zijn gaan verkopen en dat gaat dan niet alleen om specifieke kruiden of gerechten van exotische oorsprong. Maar ook om een simpel pak koffie, omo, biotex of een krop sla. Ook die winkels schijnen dus te kunnen overleven en wel degelijk in een behoefte te voorzien. Als ik de demografische cijfers mag geloven die de gemeente Breda publiceert op de gemeentelijke site dan heeft onze wijk toch ruim 2.100 inwoners.

 

 

Zakelijk idee:

 

Laten we er nou eens van uitgaan dat niemand van die 2.100 mensen alle wekelijkse boodschappen gaat doen bij een eventuele nieuwe buurtwinkel. Neen, we gaan beslist niet van het positieve uit, maar van een somber scenario, zakelijk gezien dan. Want we blijven even meegaan met de algemeen heersende gedachte dat de grote supermarkten veel en veel goedkoper zijn dan die kleine, veelal, zelfstandige ondernemers. Of dat in alle gevallen waar is en wel klopt met de naakte feiten is overigens punt twee.

 

 

Calculeren:

 

Feit is dat we de ‘beschikking’ hebben over 2.100 potentiële klanten. Echter, we gingen ervan uit dat zelfs niet één van die mensen zijn of haar wekelijkse boodschappen in de ‘nieuwe’ buurtwinkel gaat halen. Waar ik wel van uit ga is dat 80 procent van die 2.100 mensen voor gemak kiezen en hun wat incidentiele boodschappen en ‘vergeten’ zaakjes, wél gaan halen bij de buurtwinkel. Zo’n buurtwinkel moet dan natuurlijk ook brood, vleeswaren, melk, groente en verpakt vlees, kant en klaarmaaltijden en drank kunnen en mogen verkopen. Ik denk dan aan wat je bijvoorbeeld ook ziet in de zogenaamde avondwinkels. Ideaal als je onverwachts visite krijgt en er is geen koek, gebak, drank of snacks voorhanden. Stel, dat na verloop van korte tijd men toch gemiddeld een bedrag van twintig euro per persoon, per week incl. drank en rookwaren gaat besteden in een dergelijke nieuwe opzet. Vergeet niet dat men altijd wel iets te kort komt en even gauw ‘om de hoek’ of ‘twee straten verder’ is toch een veel lagere drempel, dan met de auto weer helemaal naar die grote supermarkt toe te moeten rijden. Voor je het je realiseert is het in het denkpatroon ingeslopen dat je eventueel ook nog wel wat kunt ‘ophalen’ in de buurt. En daar onze buurt toch ook voor een deel aan het vergrijzen is en dus veel ouderen telt, die niet meer zo gemakkelijk de wat verre reis naar een grote supermarkt ambiëren is die twintig euro mijns inziens een reëel cijfer.

 

 

Nu echt even rekenen:

 

Tachtig procent van 2.100 = 1.680 x 20 = 33.600 euro omzet per week! Helaas voor de ondernemer is het winstpercentage op levensmiddelen van oudsher niet bijster hoog. Ik kom wel eens in groothandels en dan is een prijsvergelijk gauw gemaakt. Alhoewel je er dan wel op bedacht moet zijn dat de prijzen in die groothandels altijd zonder die verdraaide BTW geprijsd zijn. Dus dat er nog wel ‘effe’ bij optellen. Maar laten we aan de lage kant blijven zitten. 33.600 euro omzet met een winstpercentage van laten we zeggen slechts 15 procent. En dat is echt reëel te noemen. Dat is dan een bruto winst van: 5.040 euro per week! Natuurlijk moet je bij een dergelijk bedrag niet met personeel gaan werken, want dan werk je na aftrek van huur, gas, water en licht en andere vaste lasten voor de kat z’n… viool, heet dat geloof ik nietwaar? Een andere uitdrukking daarvoor staat voor de afkorting: Kwalitatief Uitermate Onvoldoende! Die zullen we dus maar niet gebruiken. Werk je echter met je partner dán is het mijns inziens zeer levensvatbaar en zijn er nog wel leuke dingen te bedenken die je erbij zou kunnen doen.

 

Natuurlijk ga ik niet in op allerlei andere zaken en kosten zoals een boekhouder, administratie, afschrijvingen, reclame, verzekeringen, preventie van diefstal enzovoorts. O, er komen nog wel meer zaken bij kijken, dat is me meer dan genoegzaam bekend. Echter uitgaande van de cijfers is er wel degelijk potentie en kan het voor de juiste ondernemer zeker levensvatbaar zijn. Natuurlijk niet voor een ondernemer die gelijk een Mercedes als statussymbool wil en denkt dat de omzet gelijk is aan winst. Ik neem aan dat een dergelijk idee van ondermeer de Spar ook in de Oranjeboomstraat en omgeving zeker en vast zou kunnen aanslaan én de leefbaarheid meer dan ten goede zou komen. Tevens is zo een dergelijke winkel ideaal als communicatiemiddel voor buurtverenigingen, sportevenementen en dergelijke. Ik hoop van ganser harte dat dit idee zal aanslaan en dat niet alleen in ‘onze’ wijk maar ook elders.

 

Silvia Videler.

 

 

(67) Gezelschapspellen in de jaren vijftig.

 

 

Kaarten

 

 

Nou kan ik u natuurlijk best wel een lijst voorschotelen, welke de gezelschapsspellen er in de jaren vijftig allemaal waren, doch ik beperk me tot die spellen die bij ons thuis veelvuldig werden gespeeld. Ik kan nog goed herinneren dat wij de volgende spellen in huis hadden en dus ook regelmatig werden gespeeld: Ganzenbord, Mens erger je niet, Hoedje wip, Vlooienspel, Tafelvoetbal, Domino, Kwartetten en Legpuzzels. Sjoelen bestond toen ook al wel, maar zo’n ‘uitrusting’ kostte toen nog al wat. Ook het Monopolyspel was best prijzig en deze twee ‘zaken’ werden toen wel in de jaren zestig aangeschaft, met tegelijkertijd nog een hele boel nieuwe spellen. Het ene na het andere spel werd toen door de ‘dames en heren’ verzonnen en op de markt gebracht. Teveel om op te noemen en heb deze nimmer gespeeld, behoudens het Sjoelen en Monopoly dan.

 

 

 

Sjoelen

 

 

Ook kaartspelletjes hebben we vaak gespeeld, waarvan de bekendste in die tijd waren: Jokeren, Een-en-twintigen, Een-en-dertigen, Pesten en Liegen. Ook werd er veelvuldig het spel Patience gespeeld. Patience was een spel wat ik nog van mijn oma heb geleerd. Tijdens haar ‘stille’ momenten in de Eggestraat speelde zij dat veelvuldig. Ze noemde het spel trouwens: Uitleggen. Als ik onverwacht bij haar op visite kwam was ze er vaak mee bezig. Maar, je kon dat ook met tweeën doen. Als je ’n keer na het omdraaien geen kaart kwijt kon, was de ander aan de beurt.

 

 

 

Vlooienspel

 

 

Ook heb ik nog van mijn oma een toch wel bijzonder kaartspel geleerd. Ze noemde het: Pik-Pak-Porren. Het aantal deelnemers was in feite onbeperkt. Vanuit een stok werden er dan 5 kaarten per persoon verdeeld. Iemand moest natuurlijk beginnen en legde een willekeurige kaart op tafel, bijvoorbeeld: Harten 2. Als de volgende medespeler ook een 2 in zijn handen had, legde hij de kaart op het stapeltje en zei dan “pik.” Als je werd ‘gepikt’ moest je een cent in een potje gooien, maar had de volgende ook ‘n 2 dan werd het “pak,” dat kostte 2 cent en als de volgende toevallig ook een twee had werd het “por,” 3 cent dus. De inleg was tien cent per persoon. Was je geld op dan moest je met het spel stoppen. De anderen gingen dan door totdat er uiteindelijk één winnaar overbleef. Dit spel speelde we vaak met een hele grote groep. Zelfs wel eens tussen de 10 á 15 personen, want kaarten waren er genoeg en ‘reuze’ spannend allemaal en een kabaal in huis, door dat ‘gepik, gepak en gepor,’ dat hield je niet voor mogelijk. Eigenlijk vond ik dit het mooiste kaartspel uit mijn prille jeugd. Naast het verhaaltjes vertellen, door mijn oma, werd dit spel ook bij haar dikwijls gespeeld. In feite was mijn oma zowat altijd met ons, de kinderen dus, bezig. Daarom kwamen wij er ook heel erg graag.

 

 

 

Hoedje wip

 

 

Nou kom ik nog even terug op die gezelschapsspelletjes. Vooral het spel: Mens erger je niet deed zijn naam alle eer aan. Het was natuurlijk best wel spannend, maar tevens ergerde je je om het hele spelverloop. Dan dacht je dat je ver was gevorderd met je pion, werd je weer pardoes van het bord ‘afgeknikkerd.’ Zelfs op volwassen leeftijd speelden we dit nog. Ook toen was de ergernis nog steeds aanwezig. Toch werkte dat toch wel enigszins verslavend, want je bleef maar aan de gang, met de hoop dat het in het volgende ‘potje’ beter zou aflopen, maar toch meestal… hup, daar ging de pion weer! Voor de spellen: Hoedje Wip en het Vlooienspel moest je toch wel een beetje handig zijn. Het was een gevoelskwestie om die ‘dingetjes’ in het gewenste gaatje te krijgen. Dan het tafelvoetbalspel. Dat leek vaak meer op oorlog dan op wat anders. Dat gesjor aan die stangen zorgde er wel eens voor, dat die bak flink begon te schuiven en dan ging het hele zaakje tegen de grond. Ondanks die bak toch niet zo heel groot was, speelden we het vaak met 4 personen. Het geluid dat we hierbij produceerden was dan altijd zowat op straat te horen. Het zweet stond dan vaak op mijn voorhoofd, maar dat maakte natuurlijk niks uit.

 

 

 

Tafelvoetbal

 

 

In de zestiger jaren, althans in die tijd dat ik nog niet was getrouwd en reeds een ‘vergevorderde’ tiener was, kwamen er natuurlijk ook wat andere spellen ‘om de hoek’ kijken. Zoals het eerder vernoemde sjoelen en monopolyen. Doch gingen de kaartspellen toch wel de overhand krijgen en werden de simpele spelletjes ‘ingewisseld’ voor het meer ‘groffe’ werk, zoals: Hartenjagen, Toepen, ook wel Een-en-Twintigen en het iets gematigder Rikken. Uiteraard om geld, dus dat ging dan toch wel meer op gokken lijken. Maar zo was de tijd toen. Om geld spelen bracht toch wel meer spanning in het geheel.

 

 

 

 

Monopoly

 

 

Kees Wittenbols.

 

 

 

(68) Er zit wat troep in de bodem in en rond de Oranjeboomstraat!

 

 

 

Als je net zoals ik in de jaren vijftig en zestig opgegroeid bent in de Oranjeboomstraat, dan ontgaat het je ten enenmale. De bewustwording ten aanzien van het milieu in het algemeen is dan ook nog maar van vrij recente datum. Met de beste wil van de wereld kan ik me geen gifschandalen herinneren uit mijn jeugd, noch bijzondere voorschriften, die het een en ander verordineerde aangaande afval, gif en vuilrestanten. Eerlijk gezegd dacht ik er nooit ofte nimmer bij na. Ook ben ik me pas gaan realiseren wat de industrie aan pure rotzooi en vergif heeft geproduceerd, nadat we er met z’n allen van bewust werden gemaakt middels de media. De namen die ik ga noemen, let wel, dat is geenszins een trap nageven aan deze mensen, al dan niet postuum. Het zijn/waren gewone bedrijven en bedrijfjes waar ik zelf met eigen ogen heb gezien wat er zoal gebeurde met afvalproducten, smeersels en oliën. Ik ben er grotendeels van overtuigd dat menig ondernemer in die tijd net zoveel kennis had van milieuzaken als de gemiddelde Nederlander en dat was dus bitter weinig tot vrijwel helemaal niks. Temeer daar het allemaal juridisch verjaard is ga ik ervan uit dat ik met dit artikel en daardoor bepaalde zaken in de openbaarheid brengend, niemand tekort doe. Nou oppert alleen het woord verjaard al een bepaalde kennis of wetenschap van een feit wat nu, heden ten dage, een misdaad is. Doch ga ik er zelfs vanuit dat er toen nog amper voorschriften daaromtrent bestonden.

 

 

Ik wil graag met u een klein wandelingetje maken door de buurt:

 

Naast de pettenfabriek in de Oranjeboomstraat, van Husson, was een grote brede poort en een ruime 30 meter diepliggend vanaf de straat, lees: voorgevels. Daar was een bedrijf gevestigd met de naam: Brabantse Motoren Revisie. De poort, of in beter Nederlands: het pad er naar toe, bestond uit gruis, zand en sintels, een en ander doorweekt met afgewerkte motorolie. Het bedrijf was geen garage an sich, net zoals Oveka van de familie Vos, maar het was een specialistisch bedrijf wat echt motoren reviseerde. Niks meer en niks minder. Voor een kapotte bumper of niet werkend achterlicht moest je dus daar niet zijn. Normaliter zou je daar als kind dus niks te zoeken hebben, ware het niet dat de daar werkzame boekhouder heel plichtsgetrouw en zeer gewetensvol postzegels voor mij verzamelde en ik daar regelmatig mijn opwachting mocht maken, om de nodige postzegels in ontvangst te nemen. Zo ben ik er wel eens getuige van geweest dat er een vat olie met wel honderd liter olie omkieperde, net nog in de werkplaats, maar de olie liep, zoals elke vloeibare substantie, naar het laagste plekje en dat was de inrit, de poort. Geen paniek, niemand maalde erom en na een paar uur was er niets meer van te zien. Dus: het probleem had zichzelf opgelost. Later hoorde ik dat zoiets daar wel meer gebeurde. Ja, logisch. Motoren zitten, als het goed is, vol met olie en die moet eruit als men die motoren van auto’s en/of vrachtwagens wilde reviseren.

 

Soms kon je, als het regende, aan het weg te lopen water zien hoe vuil en vol met olie die poort wel niet geweest moest zijn. Deze situatie heeft tientallen jaren geduurd en nu zou ik wel eens benieuwd zijn naar de grondkwaliteit aldaar en onder de naastgelegen panden. Een andere plaats, niet direct in de wijk, maar aan de Haagweg. Tussen de Tolsteeg en de Amstelstraat, daar was het slopersbedrijf gevestigd van ene Fokkema. Beter bekend als de “Fok.” Toen mijn vader nog bij de firma Frans Verheijen in de Veemarktstraat werkte, had hij regelmatig oud koper (geel en rood) over. Dat verzamelde hij als geen ander voor z’n vakantiepotje. Tegen de tijd dat de hoeveelheid weer was aangegroeid tot een grootte, die mijn moeder noopte tot de uitspraak dat ze haar kont niet meer kon keren in de schuur, ging mijn vader ‘ernstig’ op zoek naar wat hem de handel weer zou opleveren. Zodoende kwamen we ook wel eens bij “de Fok” terecht. Fokkema was een voor die tijd al modern slopersbedrijf, maar ook zij hadden van milieuvoorzieningen nog weinig tot geen kaas gegeten en als je niet oppaste gleed je ook daar uit over de smerige en afgewerkte olie.

 

Een stukje terug bij de voormalige Bar van De Pree was toen een benzinestation en daar werden auto’s gewassen. Nu weet ik toevallig van een min of meer bekende autowasserij bij mij in de buurt, hoe men daar voorzieningen heeft moeten treffen om zoals een Belg het zo treffend weet te zeggen: “in regel te zijn met de wet.” Dat wil je niet weten, wat een voorschriften, eisen en paperassen daar bij komen kijken. Echter niet bij dat benzinestation. Ik heb gezien dat er wel eens kleine vrachtwagentjes hun ketels (tankwagentjes) lieten wassen. Zowel de wagen als de ketel van binnen en alles regelrecht ’t riool in! Schuin tegenover de Fok op de Haagweg, stond eveneens met een diepe gang naar achteren een houtbedrijf annex timmerbedrijf. Alleen al het noemen van geïmpregneerd hout doet menigeen nu beven van angst, wetende dat er zware kankerverwekkende stoffen inzitten. Moet ik nog iets dieper op de materie ingaan? Ook daar zou ik niet graag willen gaan spitten. Da’s trouwens sowieso geen werkje voor mij, maar bij wijze van spreken.

 

Terug naar de Oranjeboomstraat. U kent hem waarschijnlijk nog wel. Kunst- en antiekhandel van Duuren. Op nummer 94 tegenover Jacobs en van Gool. Maar van Duuren stond niet alleen bekend om zijn antiek en tweedehands spullen. De grote opslagplaats achter zijn huis met oud ijzer en alles wat er op leek, heeft ook daar de grond weinig goeds gedaan. Diverse boeren in de omgeving heb ik regelmatig zien lopen sjouwen met blikken waarop doodskoppen afgebeeld stonden en wat denk je dan als kind? Ach, als je er al over nadenkt dan denk je hooguit aan onkruidverdelger of iets dergelijks, of iets om mee te spuiten. Tegen beestjes of zo! Ik wil niet meer weten wat er in gezeten heeft! Recht van het land! Ja, lekker en biologisch zeker?

 

Autohandel Heeren aan de Amstelstraat, hoek Scheldestraat, die maakte het helemaal ‘mooi.’ Zijn kinderen mochten min of meer onder toeziend oog van de ‘braafste autohandelaar’ van Breda en omstreken regelmatig grote vreugdevuren ontsteken op hun land achter het huis. Wat er allemaal in oude auto’s zat dat weet ik niet, maar de rook had soms prachtige (chemische) kleurtjes. Van fel blauw tot zeegroen en pimpelpaars. Als het fikkie ten einde was dan werd de overgebleven as hooguit weer met wat aarde vermengd en je zag er geen barst meer van! Zo ben ik ook eens een keer getuige geweest van een kapotte leiding van de wasserij achter in de Scheldestraat en de hoek van de Verbeetensstraat. Nou één keertje? Die leiding was geloof ik al wel een paar jaar kapot. Als je te dicht bij de vloeistof kwam die er soms uitlekte, dan wist je tenminste wat stank betekende. Dat was met geen pen te beschrijven. Ik moest er weer aan denken, vele, vele jaren later toen ik een keer meehielp met het afleggen van een aantal lijken. Hoe zou dat toch zo gekomen zijn? Niemand klaagde, alles ging z’n gangetje en het woord milieu moest je opzoeken in het woordenboek, om het correct te spellen. Want zo’n woord had je toch niet in je dagelijkse vocabulaire?

 

 

 

 

Plattegrond infrastructuur gebied rondom de Oranjeboomstraat uit 1890

(zie petroleumopslagplaats tussen 12 en 13)

 

 

Tenslotte nog een situatie waar men natuurlijk helemaal niet meer om maalt, doch wel belangrijk om dit te vermelden: op pagina 143 van het boek Nostalgisch Breda staat een plattegrondje afgedrukt van de infrastructuur van de Oranjeboomstraat en omgeving in 1890. Duidelijk is hier te zien dat op de plaats waar nu de Van Vlietstraat is een hele grote petroleumopslagplaats stond. Het was weliswaar in 1890, maar er zal beslist wel wat ‘afgeknoeid’ zijn daar!

 

Silvia Videler.

 

 

(69) Wie, of welke Bredanaars weten antwoord op deze prangende vraag?

 

 

In een tijdperk van sterk achteruitlopend kerkbezoek, ook wel ontkerkelijking genoemd, zien we het verschijnsel, zoals ook in onze buurt is gebeurd, dat kerken gesloopt worden, verkocht worden of voor andere doeleinden gebruikt gaan worden. We hebben dat gezien in de Oranjeboomstraat, maar ook aan de Haagweg is de kerk geen kerk meer. Legio voorbeelden zijn er ten over: het begon al met de kerk in de Ginnekenstraat, tientallen jaren geleden, ook de zogenaamde Bredase kathedraal aan de Haven is niet meer.

 

De kerk aan de Etnastraat/Tramsingel: verdwenen en gesloopt.

De kerk aan de Oranjesingel, hoek Terheijdenseweg: verdwenen en gesloopt.

De kerk aan het Pastoor Pottersplein (Belcrum): verdwenen en gesloopt.

De kerk aan de Markendaalseweg: verdwenen en gesloopt.

De kerk aan de Fatimastraat (Blauwe kei): nu een andere bestemming.

 

Bovendien is deze lijst geenszins compleet! Verre van dat.

 

 

 

 

Voormalige kerk aan de Fatimastraat

 

 

Bij toeval kwam ik in wat heel oude papieren iets tegen van mijn opa. De kerk in de Oranjeboomstraat moest nog gebouwd worden en natuurlijk werd er onder de parochianen in wording druk gecollecteerd en op alle mogelijke manieren werd er geprobeerd, om aan de benodigde fondsen te komen, voor de bouw van de toen nieuwe kerk. In sommige gevallen was de zogenaamde bouwpastoor nou niet bepaald arm te noemen, zoals het geval was bij de beroemde en eminente zoon van dé Bredase brouwersfamilie Smits. Pastoor A. Smits van de Sint Annaparochie bracht dan ook zelf de nodige gelden mee. Zelfs ben ik op documenten ‘gestoten’ waaruit blijkt dat men ‘bouwstenen’ kon kopen. Zodoende kon men min of meer letterlijk zeggen dat men er zijn ‘steentje’ of ‘steentjes’ of een heleboel ‘stenen’ aan had bijgedragen. Op zich allemaal best begrijpelijk en zelfs zeer goed in te denken in het tijdsbeeld van toen. Maar nu:… en dit geldt overigens niet alleen voor de Rooms-katholieke kerken, maar in principe voor alle kerken en kerkgebouwen. Nu, wij als kinderen en kleinkinderen en achterkleinkinderen van al die mensen die hun steentje (of stenen) hebben bijgedragen, worden geconfronteerd met een overblijfsel van wat toch min of meer gemeenschappelijk eigendom is en was én dat zomaar ineens verdwijnt of al verdwenen is. Nu weet ik wel dat die gebouwen an sich niet zo bijster veel commerciële waarde hebben, maar wat dacht u van de vele duizenden vierkante meters grond? Grond wat zich vaak op een A-locatie bevindt of bevond. Die grond is of wordt verkocht. Dat is een vaststaand feit! Kent u de huidige grondprijs in onze contreien? Je schrikt je toch rot! Enig idee hoeveel vierkante meter een gemiddelde kerk meet of mat mét bijgebouwen en vaak een forse tuin erbij?

 

Mijn simpele en eerlijke vraag is dan: “Waar gaat dat ‘uit de mond’ gespaarde geld van al die (overgroot) opa’s en oma’s dan naartoe?” “Naar het bisdom,” zult u zeggen? “O!” Gaat die er dan nieuwe kerken van of mee bouwen? “Nee, dus.” Ze slopen meer dan dat ze bouwen. Graag zou ik daar eens verantwoording van willen zien. Dat lijkt mij niet meer dan reëel, rechtvaardig en fatsoenlijk. Of gaan die gelden ergens anders heen? Ik weet het niet. U wel? Laat het dan eens weten. Want het gaat niet om olienootjes (peanuts), maar om vele miljoenen keiharde eurootjes.

 

Silvia Videler.

 

 

(70) Het van Sonsbeeckpark, een speeltuin bij uitstek.

 

 

 

Van Sonsbeeckpark – Breda

 

 

Wat er nog niet echt besproken is in vorige artikeltjes, is een verhaaltje over het van Sonsbeeckpark. Het werd wel regelmatig vernoemd. Het park diende slechts als een soort ‘doorgang’ naar zwembad Het Ei. Of voor sommigen een verbinding naar het NAC-stadion. Doch, toen ik er over ging nadenken, kwam ik tot de conclusie dat zich daar ter plekke toch ook wel een aantal aardige dingen afspeelden. Op de eerste plaats moet ik zeggen dat we, overal waar we naar toegingen, altijd nauwlettend door de politie werden gevolgd of in de gaten werden gehouden. Vooral als we met een grote groep waren. Het was niet anders. Nou moet ik wel zeggen, dat in mijn kindertijd het wel juist de jeugd was die het niet zo nauw nam met de ‘regeltjes’ die toen golden. De volwassenen wisten wel beter en liepen daarom praktisch allemaal braaf in het gareel. Natuurlijk ‘enkelen’ uitgezonderd. Maar het was toch wel eigenlijk onvoorstelbaar, dat daar juist zoveel politie voor ‘op de been’ was. Uiteindelijk waren het slechts simpele kwajongensstreken die wij (af en toe) uithaalden. Bovendien kan ik ook wel stellen, als er nu net zoveel politie was als vroeger, dan konden ze nu zowat de helft ontslaan, want dan waren het er veel te veel, voelt u hem!

 

In zowat alle verhaaltjes uit vroegere tijden komt eens te meer de politie wel ter sprake. Voor die streken die wij uithaalden, komen ze nu echt niet meer vanuit ‘hun stoel’ vandaan. In het verhaal: “Het gelazer op de tribunes” (boek: Nostalgisch Breda deel 1) heb ik al een duidelijke uiteenzetting gegeven van wat er later mis ging in deze maatschappij en ook nog van wat andere dingen die daar betrekking op hadden. Maar goed, het was gewoon zo. Ik ga nu weer even zo’n vijftig jaar terug: Als je ergens ruimte had om lekker te ravotten, dan was het wel in het van Sonsbeeckpark. Er waren bomen zat om in te klimmen en ook nog voor veel andere dingen. Ook kan ik nog herinneren dat we daar wel eens, met een aantal kinderen uit de buurt, het bekende spelletje boompje verwisselen deden. Dat was echt een ideale plek hiervoor. Alleen mocht je officieel niet op het gras komen. We wisten natuurlijk wel dat de politie ’n paar keer per dag een kijkje kwam nemen, maar dat hielden we goed in de gaten.

 

Rondom de kleedhokjes van zwembad Het Ei, had je een hele strook met bosjes en speelden daar ook vaak verstoppertje. Omdat we daar veel kwamen wisten we op een bepaald moment ook hoe we het best Het Ei binnen zouden kunnen komen zonder te betalen. Immers, er was wel een hekwerk omheen, maar hadden toch wel snel uitgevonden waar de ‘zwakke’ plekken zaten. Maar het was best angstig om op deze manier het zwembad in te gaan. Immers, als je gesnapt zou worden, zou gegarandeerd de politie erbij worden gehaald. Dus eigenlijk durfden we dat uiteindelijk toch niet en hebben dat daarom maar ook nooit gedaan. In een ander verhaal had ik al eens verteld, dat een agent van politie ons had betrapt, omdat we boompje aan het klimmen waren geweest en wij het op een lopen zetten en hij achter ons aankwam. Maar doordat we nog klein waren konden we toch snel ontsnappen, tussen de bosjes in de poort achter de huizen van de Bernhardsingel. Als je achter de kleedhokjes was van Het Ei, daar liep een soort van pad, kon je ook bij het NAC-terrein komen. Daar hadden wij op ’n gegeven moment ook een plek gevonden waarbij je met ’n simpele ‘handeling’ in het stadion kon komen. Doch het gebeuren op het NAC-terrein sprak ons op die leeftijd toen nog niet zo aan en hebben daar dan ook geen gebruik van gemaakt. We deden namelijk liever zelf voetballen en dat deden wij dan daar ook heel vaak. Maar ‘wee je gebeente’ als er dus een agent aankwam.

 

In de winter, bij vorst, was de vijver altijd vrij snel dichtgevroren en dan kon je altijd al de kinderen en ook volwassenen uit heel onze buurt daar terugvinden. Die kwamen er om te schaatsen of, zoals wij, een glijbaan maken. Dat was werkelijk een aangename tijd steeds daar. Ook als het had gesneeuwd gingen wij dikwijls naar het park om sneeuwballen te gooien of om sneeuwpoppen te maken. Dat was dan de enige uitzondering om op het gras te mogen komen. Politie was er ‘bij dezen toestand’ nooit te vinden. Dat was niet zo gek natuurlijk. Anders konden ze een ‘lading’ sneeuwballen naar hun hoofd van ons verwachten. Daar kon zelfs geen leger tegenop! In die tijd waren er echt veel bosschages in het park. Tegenwoordig wordt alles zoveel mogelijk ‘open’ gehouden. Dat schijnt de aanblik van het park en de groei van de planten ten goede te komen. Evenzo hebben ze dat een aantal jaren geleden ook met het Valkenberg gedaan. Maar daar kwamen wij in onze (kleine) kindertijd nog niet. Later wel natuurlijk, maar dat is een ander verhaal.

 

Kortgeleden liep ik toevallig nog eens door het van Sonsbeeckpark heen. Het is natuurlijk veel veranderd. Het zwembad en NAC zijn er niet meer. Maar toch de ‘vorm’ van het park was toch nog wel zo gebleven. Het ziet er bovendien toch wel fraai uit. Aangezien ik tegenwoordig praktisch altijd mijn fototoestel bij me heb, heb ik daar wat ‘plaatjes geschoten.’ Het lijkt er af en toe op, dat mijn fototoestel net zo belangrijk voor mij is dan mijn shag. Trouwens, mijn buil shag is groter dan het apparaat! Omdat ik toch wat foto’s aan het maken was, stak ik daarna even schuin over. Want daar heb je het voormalige Boeimeerveldje. Tot mijn verbazing zag ik dat er nog voldoende ruimte is overgebleven en zowaar, er waren ook kinderen aan het voetballen. Ik moest toch gelijk weer aan mijn tijd terugdenken en rekende uit dat het inmiddels al zo’n vijftig jaar geleden was dat ik hier ook aan het voetballen was.

 

Kees Wittenbols.

 

 

(71) Stedelijke vernieuwing: van twee kanten bezien.

Géén politiek commentaar, sléchts een beschouwing.

 

 

 

Joop den Uyl

 

 

Wijlen Joop den Uyl had er een ‘handje’ van, als een verslaggever of journalist hem vragen stelde. Steevast vouwde Joop den Uyl zijn handen en maakte dan een voor hem zeer karakteriserend gebaar onder het uitspreken van de welhaast legendarische woorden: “Kijk, er zitten natuurlijk twee kanten aan de zaak.” Natuurlijk een politieke ‘dooddoener’ van de eerste orde. Joop was goed getraind om verslaggevers optimaal te woord te staan zonder het achterste van zijn tong te laten zien. Maar Joop had in de grond van het begrip: ‘twee kanten’ het gelijk volkomen aan zijn kant. Niet zozeer politiek gesproken, daar bemoeide ik me toen nog amper mee. Daar moet je echt verstand van hebben. Neen, ik bedoel het nog dieper. Aan alles zitten twee kanten. Zeker aan de mens zelf, die een ‘dualis’ is in optima forma. De mens is een uitgesproken ‘twee’, een tweezijdigheid. Want bij alles wat de mens doet, moet de mens dan ook de zaak zeker van twee kanten bekijken. Wellicht een vrij lange inleiding om tot het doel te komen van mijn opzet. De stedelijke vernieuwing en zeker die stedelijke vernieuwing zoals we die van de laatste decennia kennen in vrijwel alle binnensteden van ons land en die van Breda in het bijzonder, is ongekend, in grootte en omvang.

 

Laten wij het alleen maar beperkt houden tot Breda en dan mogen we constateren dat onze ‘vroede vaderen’ het nog niet al te slecht hebben gedaan. Ik stel me dan ook voor dat een mens die de binnenstad een vijftigtal jaren niet meer heeft gezien noch er geweest is. Kan die mens dan nog de weg vinden en de stad herkennen die hij/zij indertijd verlaten heeft? Voor wat Breda betreft kun je dat nog wel positief beamen. Ondanks een Eurotoren, ondanks een Holland Casino, een nieuw Gemeentehuis, bibliotheek, politiebureau, NAC-stadion, ziekenhuis enzovoorts. Er hebben zich de laatste decennia onnoemelijk veel veranderingen voorgedaan en het lijstje wat ik nu net gemaakt heb is maar heel summier én er staat nog zoveel op het programma. Denk alleen maar aan de terugkeer van de haven en de doortrekking daarvan. Gelukkig maar! Dat Breda toch nog steeds als Breda te herkennen is, dit overigens in tegenstelling tot diverse andere steden en plaatsen in Nederland en daarvoor mogen we dankbaar zijn. Want wat is het geval met stedelijke vernieuwers, architecten en allerlei ‘logen en listen’ die bij dergelijke ambitieuze plannen worden betrokken? Afgezien van het feit dat de meeste ongetwijfeld grote €-tekentjes in hun ogen hebben staan, alsmede in ruim gesneden kostuums rondlopen met dito steekzakken, zijn het dikwijls ‘rücksichtloze’ vernieuwers die veelal weinig tot geen ‘oog’ hebben voor de waarde en authenticiteit van het oude. “Slopen én bouwen” is hun devies! Dikwijls gaan ze tekeer als een ‘stel losgeslagen jonge honden’ zonder enig gevoel voor historie en alles wat daaraan gerelateerd kan worden. Totaal niet gehinderd door herinneringen aan het verleden en met maar een doel voor ogen en die nog eens beschermd worden met ‘oogkleppen’ zodat men niet naar links of rechts behoeft te kijken. Voorbeelden te over in ons landje!

 

 

 

 

Haagdijk

 

 

Gelukkig heeft men in Breda ingezien dat het ook anders kan. Neem bijvoorbeeld de aloude straten van onze binnenstad. Die zijn nog min of meer gelijk aan zoals ze waren pakweg een halve eeuw terug. Althans nog duidelijk herkenbaar. Ondanks het feit dat er best de nodige vernieuwingen en aanpassingen zijn geweest. Dat geldt ook voor het aanzicht van de meeste winkels. Alhoewel deze eigenaren veelal ook niet al teveel zijn geïnspireerd door begrippen als historische waarden en belangen. Maar meer aan de herkenbaarheid van hún huisstijl en de daaraan al of niet gerelateerde omzet per vierkante meter. Maar ook deze belangen kan ik wel begrijpen. Toch is het daarom goed dat er een lokale overheid is die ook de belangen van ‘andere en wellicht hogere waarden’ niet uit het oog verliest. Een goed voorbeeld hoe je een binnenstad naar de ‘donder’ kunt helpen is te vinden in de Verenigde Staten waar men zowat elk centrum van om het even bijna elke stad volledig naar de ‘bliksem’ heeft geholpen. Enkele uitzonderingen daar gelaten en ook bijvoorbeeld de stad New York die wat dit betreft aardig op z’n schreden is teruggekomen. Maar dat terzijde. Sommige straten en wijken mogen mijns inziens zelfs helemaal niet ‘compleet gerenoveerd’ worden. In die zin, dat men de hele straat gaat slopen en er een totaal nieuw project voor terugzet. Ik ben op deze gedachte gekomen toen ik enkele dagen terug mijn ‘geestesoog’ weer eens door de Haagdijk liet lopen en er mijn gedachte erover aan het papier toevertrouwde. Het handhaven en behouden van de sfeer en de authenticiteit van een straat of wijk is mijns inziens ook heel erg belangrijk en dat geeft een stad dan ook karakter, herkenbaarheid en ‘smoel.’ Ik zou er dan ook van gruwen als men de gedachte zou opperen dergelijke straten volledig opnieuw: ‘op te zetten,’ zoals dat heet in het jargon. Het conserveren en desnoods repareren maar in een oorspronkelijke staat behouden, maakt zelfs dat een stad, een wijk, of straat, een echt gevoel kan geven van: ‘thuis te zijn’ en dat is een onmisbaar gevoel voor elk mens! Gelukkig slaagt Breda hier dan ook best redelijk in. Maar het blijft oppassen geblazen!

 

 

 

 

Nieuwe Haagdijk

 

 

Natuurlijk waren er wijken zoals de Gampel en ook de Middellaan en omstreken, nog op oude foto’s te zien en erg interessant. Zeker met de dito verhalen erbij die de geschiedenis ervan vertellen. Maar dit soort onderkomens, huizen kon je het amper noemen, waren mensonwaardig! Dat deze niét voor het nageslacht bewaard worden als huizen of als wijk is eigenlijk alleen maar een verdienste. Zij het dat het goed zou zijn een of twee exemplaren als exacte kopie na te bouwen op ‘n terrein van een museum of iets dergelijks. Dit om de huidige en toekomstige generaties te laten zien hoe de omstandigheden waren van nog niet eens zo heel ver terug in de tijd. Maar dat idee zal wel op politieke bezwaren stuiten. Zéér begrijpelijk overigens, toch jammer als het zo zou zijn. Feit is, als men de architecten, vernieuwers, stedenbouwkundigen, aannemers en zeker projectontwikkelaars hun gang lieten gaan, dan kregen we onpersoonlijke, superefficiënte maar heel veel ‘koude’ binnensteden. Waarbij alleen gedacht zou worden aan begrippen zoals: opbrengst na investering, efficiency, doorstroming en meer van dergelijke kreten. Warmte, sfeer, behaaglijkheid, gezelligheid, oog voor het verleden en historie, herkenbaarheid én leefbaarheid zijn niet de eerste prioriteiten van dit soort mensen en áls ze die woorden al in de mond nemen bedoelen ze er ongetwijfeld iets anders mee dan vele andere mensen, in ieder geval dan wat ik ermee bedoel. Enerzijds de noodzaak van vernieuwing én aanpassing en anderzijds de behoefte aan een eigenheid mét al die zaken die daarmee samengaan die ik heb proberen te benoemen, zijn tot op heden redelijk goed gelukt in Breda. Ik mag de wens uitspreken dat er genoeg mensen, burgers en bewoners zijn. Al of niet georganiseerd, die de overheid en/of beleidsmakers genoeg op de ‘huid’ blijven zitten. Zodat de balans niet door gaat slaan naar dié kant waar het al zo vaak naar is doorgeslagen in deze ‘steeds killer’ wordende samenleving. Want er zijn ondertussen genoeg wangedrochten van binnensteden ontstaan waar je voor je plezier nog geen dag heen zou willen. Voorbeelden te over, zie bijvoorbeeld Den Haag, Hengelo, Arnhem, Utrecht, Eindhoven enzovoorts. Concluderend mag ik dan stellen dat Breda een stad is met warmte, gezelligheid én met de echte Bredase gemoedelijke sfeer die zo weldadig aandoet in een zich steeds verhardende maatschappij. Zo ben ik blij dat er mensen zijn die hun krachten weten te bundelen tegen een al te grote neiging tot vernieuwing of sloop!

 

Silvia Videler.

 

 

(72) Waar je vandaan komt, dat geeft je toch een ‘stempel.’

 

 

 

 

Geïnspireerd door het lezenswaardige artikel van Peter de Leeuw in de krant van (BN/DeStem 30-09-2006), met als kop: “Etten-Leur bestaat niet,” wil ik graag iets kwijt over dat typische fenomeen dat mensen dikwijls afgerekend, of geclassificeerd worden naar gelang hun afkomst. Dit kan woonplaats of geboorteplaats zijn of wat het in vele gevallen is: van beiden. Het artikel van Peter de Leeuw in de krant ging in wezen over het feit dat de combinatienaam van Etten-Leur niet overal is terug te vinden en de problematiek van twee verschillende dorpen die samen één gemeente zijn en hierover dan wat grappige wetenswaardigheden. Hij haalde onder andere meer de oude mare aan, dat als iemand zegt van Etten afkomstig te zijn, er op zijn minst meesmuilend werd gedaan en het geval van Leur des te meer. Dit is toch wel een zeer hardnekkig fenomeen wat zelfs niet beperkt is tot Nederland, maar wereldwijd ge- en misbruikt wordt. Ontelbare anekdotes en grapjes werden en worden er gemaakt over iemands afkomst. Over vooroordelen gesproken! Eerlijk gezegd doe ik er zelf ook wel eens aan mee en dan met name toon ik een diep medelijden als mensen beweren uit Tilburg afkomstig te zijn. Mijn partner is van Tilburg afkomstig en zodoende heb ik nogal wat van die Tilburgers leren kennen. Chauvinistisch in het kwadraat en dan is plagen dubbel zo leuk! Op het moment dat men een vreemdeling ontmoet, een buitenlander, is de eerste vraag dikwijls: “waar kom(t) je (u) vandaan?” Het antwoord is dan toch veelal en onbewust dikwijls de maatstaf voor het daaropvolgende gesprek. Al of niet met vooroordelen gepaard gaande. In mijn jeugd was het ‘strijk en zet’ als je iemand ontmoette die aangaf uit bijvoorbeeld Sint Willebrord of Rucphen afkomstig te zijn, dat hij/zij al direct het stempel van messentrekker of toch op zijn minst van vechtersbaas meekreeg. Mensen afkomstig uit Oss hadden een dito reputatie en die van Helmond, dat waren natuurlijk allemaal kattenmeppers. Oosterhouters hadden zo ook een eigenaardige roep en die uit de plaatsen van de Langstraat én Rijen die stonden bekend om hun hardheid en taaiheid (leerlooiers!). Landelijk is het idem dito. Denk maar aan de Limburgers. Hoe worden die bezien? Afspraken moet je er niet mee maken of er toch op zijn minst een datum erbij noemen, dan heb je de kans dat ze rond de afgesproken tijd komen. Het is tenslotte twee keer tien uur per dag nietwaar? Hollanders zijn in de opsomming natuurlijk nuchter en kunnen geen feest vieren (bijvoorbeeld: carnaval). Groningers zijn zó stug dat: als ze al ’n woordje spreken dat ze er de helft weer van ‘inslikk’n’ en Zeeuwen zouden dan weer heel erg ‘zuunig’ zijn. Internationaal gezien zijn die voorbeelden nog grotesker en ook duidelijker. Ik zal me maar niet aan voorbeelden wagen want tegenwoordig heb je zo een proces aan je ‘gat’ wegens discriminatie. Maar ik ken er wel een paar! U toch ook?

 

Zullen we dan toch maar? Ha, Belgen, juist ja, die zijn wat langzamer van begrip nietwaar! Netjes gezegd hé? Duitsers? Waren dat niet die schreeuwlelijkerds die op onze stranden van die onnoemelijke grote kuilen graven met een bordje ‘Privaat’ ervoor? Italianen schijnen in deze serie vooroordelen een té grote passie te hebben voor damestasjes, althans de inhoud daarvan. Spanjaarden zijn wel erg heet en Engelsen uitermate koel en het enige wat daar heet is schijnt de thee te zijn, die ze dan ook allemaal in ongelofelijke hoeveelheden consumeren, met melk! Bah! Ik moet er niet aan denken. Over Turken, Marokkanen, Arabieren en negroïde mensen wil ik liever niet schrijven, want dan schijn je de grens van de geaccepteerde humor ineens te overschrijden! Dáár stoor ik mij nou enorm aan. In mijn buurt woont een Afrikaanse jongeman die als hij mij ziet mij steevast toeroept: “ha, bleekscheet!, hoe is ‘t?” en ik zeg dan steevast: “hoi, roetmop, nu ik jou zie gaat ’t wel weer,” of zoiets. Kijk dat zou toch óók moeten kunnen! Dat heeft echt niets, maar dan ook helemaal niets met discriminatie te maken. Maar nu terugkomende op Breda en omgeving en ‘effe’ heel serieus! Die lui uit Roosendaal bijvoorbeeld, die verbeelden zich toch echt niet uit een stad te komen. Dat Roosendaal is toch gewoon een uit de ‘voegen’ gegroeid dorp? Je zult maar in Etten geboren zijn, tja, ik zou ook tegen buitenstaanders zeggen dat ik van Breda-West afkomstig was. Nog erger: stel dat je uit de ‘Maai’ komt (Made). Je zou je toch rot schamen? (ze noemen de gemeente niet voor niks: Gemeente Drimmelen, als kern, veel en veel kleiner dan Made). Over Oosterhout zullen we het maar helemaal niet hebben. Die paar die ik ken, “gutteguttegut! Ach erm.”

 

Om dan toch nog maar weer eens terug te komen op dat andere grote dorp maar dan ten oosten van Breda:… Tilburg. “Hmmm.” Tja. Ze heten niet voor niks “kruikenzeikerds.” Ach, veel meer is er niet te vernoemen zo rond Breda nietwaar? Dat is allemaal al geannexeerd en die paar ‘gaten’ die nog niet tot Breda zijn toegetreden, het is net als met de EU, gewoon nog even wachten, ’t komt wel. Nog ‘effe’ geduld en dan mogen zij zich ook als echte Bredanaars beschouwen. Nou echte?

 

Silvia Videler.

 

 

(73) Waar een zonnesteek al niet naartoe kan leiden.

 

 

 

Eigenlijk is dit een onderwerp, dat nou niet echt past om er in de winter iets over te vertellen. Maar het schoot me zomaar te binnen, omdat ik iemand heb gekend die dat is overkomen. Het was in 1966, nu ruim 42 jaar geleden. Ik kwam net uit militaire dienst en had al snel een nieuwe baan gevonden als tekenaar bij een klein ingenieursbureau (ir. Snellen) te Breda aan de Burgemeester Pastoorsstraat. Ondanks ik toch al wel zo’n 22 jaar oud was, was ik daar toch de jongste. Maar de anderen waren niet echt veel ouder. De heer Snellen was niet alleen de eigenaar van dit bureau, maar fungeerde ook als constructeur. Daarnaast waren er ook nog 3 medewerkers als constructeur en 2 medewerkers als tekenaar-constructeur werkzaam. Iemand die alleen maar technische tekeningen maakte was er eigenlijk niet. Dat werd ik dan daar, dus werk zat voor mij. Dat niet alleen, maar het was best prettig werken daar.

 

 

 

 

Het voormalige ingenieursbureau van Ir. Snellen aan Burgemeester Pastoorsstraat Breda (midden)

 

 

 

Voordat ik in militaire dienst ging, had ik voornamelijk in het westen van Nederland gewerkt (Rotterdam en Den Haag), dus dit was weer eens wat anders en vlak bij huis. Ik kon steeds met de fiets op en neer. Toch bleef ik wel eens bij enorme drukte ook tussen de middag op het bureau eten om zodoende weinig tijd te verliezen. Op een gewone dag gebeurde er iets zeer eigenaardigs. Het liep zowat tegen de klok van twaalf. Op dat moment waren er ongeveer 4 personen aanwezig op de tekenzaal. In een andere ruimte daarnaast, waar doorgaans de heer Snellen zijn werkzaamheden verrichtte en waar de deur praktisch altijd van open stond, rinkelde de telefoon. Een van de constructeurs die dáár aanwezig was pakte terstond de telefoon en zei hardop: “MET MOSKOU!”

 

 

 

 

Hij stond daar met een lachende gelaatstrek bij te kijken en wij hadden eerst nog niets in de gaten. Zijn haren waren wel door de war en had zijn stropdas niet meer aan en zijn overhemd ook al los over zijn broek heen hangen. Wij keken elkaar aan: en van wat nu te doen? Doch hij ging daarna gelijk naar de achtertuin. Hij had inmiddels zijn overhemd ook al uitgedaan en had in een schuurtje een zonneklep gevonden en deze opgezet. Een ding begrepen we goed: “die goede man is de kluts kwijt!” Maar ja… wat nu? Vóórdat hij die telefoon had aangenomen, waren er al heel wat dingen gebeurd bij het huis daarnaast. Immers, de familie Snellen woonde zelf in het huis daarnaast en daar had hij al het een en ander ‘uitgespookt.’ Wat precies weet ik niet, maar mevrouw Snellen en het dienstmeisje hadden zichzelf opgesloten op zolder, want ze waren bijzonder bang geworden van ‘onze’ constructeur. De 2 overgebleven collega’s waren inmiddels hulp gaan zoeken. Om waarschijnlijk ergens te gaan bellen naar de politie en een dokter. Omdat ik het zelf heel druk had, bleef ik toch maar doorwerken. Maar dit had ik beter niet kunnen doen. Het was verstandig geweest om ook het pand te verlaten. Op dat moment bleef ik alleen over op de zaak met ‘onze’ constructeur. Ik had mijn tekentafel bij het voorraam staan en een beetje angst had ik wel. Ineens kwam hij naar mij toe, maar ik bleef rustig. Hij had nog steeds die zonneklep op en zonder hemd en kwam rustig naast me zitten en plots zei hij op rustige toon:

 

 

 

 

“Kees, ik zou best een pilsje lusten.” Ik wist van angst niet te antwoorden en hij bleef daar maar zitten. Plotseling pakte hij een scheermesje (een scheermesje is een echt tekenaargereedschap, om inktlijnen mee uit te raderen, we noemden het altijd gewoon: ratsen) en zei ineens: “weet je wat je daar allemaal mee kunt doen?” Toen kreeg ik het toch wel benauwd en overwoog om hard weg te rennen. Maar ik deed dit nog niet. Plotseling haalde hij met zijn been uit en gaf een enorme trap op het schot van mijn tekentafel en verfrommelde mijn transparanttekening die daarop vastgeplakt zat. De tekening waar ik dus mee bezig was. Ik bedacht me geen moment meer en rende met een ‘gloeiende’ vaart de zaak uit. Ondertussen zaten mevrouw Snellen en haar dienstmeisje nog steeds opgesloten op zolder. Op een afstand vanuit de straat zag ik hem naar buiten komen en hij ging toen aan de overzijde langs de waterkant lopen, nog steeds met die zonneklep op. Na een bepaalde tijd kwamen mijn collega’s aanzetten met een dokter (het was de toen zeer bekende zenuwarts: dokter Flamand). Ook twee agenten van politie waren inmiddels gearriveerd. Op dat moment durfden de twee dames weer van de zolder te komen en wij allen gingen weer naar binnen. We hadden immers nu bescherming voor het geval dat. Ook ‘onze’ constructeur was het opgevallen dat er een aantal vreemde personen de zaak betraden en kwam ‘poolshoogte’ nemen. Dus geheel vrijwillig kwam hij in de zaak, bij de agenten en de dokter staan. De dokter wist van de geschiedenis en kende hem al van een eerder geval en constateerde dat dit wel een ernstige zaak was en belde naar ‘n een of andere kliniek, om mede te delen dat deze persoon direct opgenomen moest worden. Nota bene in het bijzijn van ‘onze’ constructeur ‘hemzelf.’ Dat beviel hem niks en zei tegen de twee wakende agenten:

 

“Arresteer die man!” en nogmaals, hun met grote ogen aankijkend en heel luid: “arresteer die man!” De agenten wisten niet wat te doen en de dokter werd heel zenuwachtig en gaf de agenten de opdracht hem mee te nemen, naar die plek waar hij voor gebeld had en ging terstond weg. Zo bang als een ‘wezel’ vertrok de dokter en vergat zijn stethoscoop mee te nemen. Toch, op vriendelijk verzoek van de agenten ging ‘onze’ constructeur toch maar mee. Ja, later hoorde ik dat hij wel eens in de tropen was geweest en door te veel aan blootstelling van de zon een zonnesteek had opgelopen en daardoor een deel van zijn hersenen waren beschadigd. Dit uitte dan bij tijden in gevallen van verwardheid. Alleen deze keer was het zeer ernstig. Toch waren het tot op dat moment steeds situaties van tijdelijke aard geweest, maar nu was de beschadiging in zijn hersenen inmiddels zo groot geworden, dat hij vermoedelijk voorgoed opgenomen moest worden in een inrichting. Omdat ik kort na dit voorval ergens anders ben gaan werken, heb ik nooit meer vernomen hoe het een en ander is vergaan met ‘onze’ constructeur. Hierbij nog enkele collega’s van dit bureau uit die tijd: Jack Schuit, Frans Balemans, Kees Pijs, Ad van Schaik, Karel Schröder en onze secretaresse: Helma Pijs.

 

Kees Wittenbols.

 

 

(74) Hoe onze eetcultuur is veranderd in amper een vijftigtal jaren.

 

 

 

Kent u het nog zoals het vroeger er aan toeging in de meeste burgerlijke huishoudens? Elke dag een bordje soep, gevolgd door aardappels, een stukje vlees met veel jus en de groenten van het seizoen. Een dergelijke maaltijd werd dan afgesloten met een toetje, bestaande uit pudding, yoghurt of een stuk fruit. De enige variatie was dan zeker in Breda en de rest van Brabant dat vlees vervangen werd door vis op de vrijdagen. Een oude gewoonte indertijd ingevoerd door de Rooms-katholieke kerk als een soort van vasten. Bij vele mensen werd er dan ook nog eens patat frites gebakken op vrijdag, zodat het voor kinderen een waar feest werd en dat had dus al helemaal niets van doen met vasten of iets wat daar op leek. Integendeel! Bij ons was het de gewoonte om op zaterdagavond nog eens wat extra’s te hebben zoals kroketten of bitterballen. Meer dan uitgesproken Nederlands kon je het je dan ook niet voorstellen. Daarnaast bestaan en bestonden nog wat specifieke zaken die eigenlijk wel heel tijdgebonden aan een seizoen waren. Oliebollen en appelflappen met oudejaar. Een of ander wild dier bij de wat meer kapitaalkrachtigen, zo op of rond de Kerst. Pas later kwamen de drumsticks van de kip en nog wat andere snacks op tafel. Dat was natuurlijk ook mede te maken aan het feit dat men het financieel steeds wat beter kreeg.

 

De eerste groep die hier in Nederland enige verandering in het eetpatroon wisten te brengen, waren de Chinezen. Oorspronkelijk als arme vluchtelingen hierheen gekomen en enige bekendheid verworven als pindaverkopers. De echte ouderen onder ons kennen het nog wel: “pinda pinda, lekka lekka.” Zo waren ze te vinden op de hoeken van drukke straten met een draagplankje voor hun borst met daarop de te verkopen zakjes pinda’s. De vlijtige en arbeidzame Chinezen bleven overigens niet al te lang deze vorm van handel bedrijven en al spoedig werd het ene Chinese restaurant na het andere geopend. Heel slim inspelend op de vele potentiële klandizie van duizenden zo niet tienduizenden Nederlanders die in de ‘Oost’ waren geweest en dus kennis hadden gemaakt met de uitgebreide Indische keuken. Chinezen zijn best slim en passen zich overal aan en zeker aan de lokale smaak. Een gemiddeld menuutje bij de Chinees hier te lande smaakt dan ook helemaal anders dan bij de Chinees in Duitsland of in Engeland. Dát hadden en hebben ze erg goed doorgehad en daar lag dan ook een groot deel van hun succes aan ten grondslag. Aanpassing!

 

Niet veel jaren daarna kwamen de eerste Italianen, eerst als gastarbeiders, maar enkelen van hen ontpopten zich als goede tot soms zeer goede ijsberijders. Een nieuw fenomeen was geboren: de Italiaanse ijssalon. Interessant is het dan te volgen wat die Italianen verder dreef in de vaderlandse horeca. Niet lang daarna werd de eerste pizza geïntroduceerd en ontstonden er langzaam maar zeker de nodige pizzeria’s, waarvan sommigen later uitgegroeid zijn tot heuse restaurants, die de fijne en prima Italiaanse keuken hier voorgoed op de kaart hebben gezet. Dit mede gevoed door het feit dat mensen meer en meer op vakantie gingen en daar, onder andere in Italië, voor het eerst kennismaakten met de regionale lekkernijen. Dat deze lekkernijen bevielen is op te maken uit het feit dat al spoedig, in elk zichzelf respecterende plaats van ook maar enige betekenis, minstens een Italiaans restaurant te vinden was en is.

 

 

 

 

Na de Italianen volgden al snel de Grieken en weer wat later de Spanjaarden. Ook de Turken lieten zich een poos later ook niet onbetuigd en weer mede dankzij de vele Nederlandse ‘Turkije-vakantie-gangers’ kunnen zij zich verheugen in een trouw publiek, die hun specifieke broodjes Kebab, Shoarma en dergelijke, wel weten te waarderen. De Turkse keuken staat internationaal gezien trouwens erg goed aangeschreven met een rijke diversiteit aan gerechten en een zeker geen spaarzaam gebruik van kruiden. Door dit alles zijn de Chinezen wat op de achtergrond geraakt en sommige van hen gingen zich specialiseren op de échte Chinese keuken, of ook op de Japanse keuken. Als eerste in Den Haag, maar later door heel Nederland zagen we ook de originele Indonesische restaurants hun opgang maken. Meerdere, al of niet gerenommeerde keukens, gingen zich aandienen. Mexicaanse restaurants en Argentijnse steakhouses zijn nu ook vrijwel in elke stad te vinden. In de grotere steden, vind je nu ook al diverse Arabische restaurants, meestal zichzelf profilerend als Libanees of Tunesisch. Ook de keuken van India, liet zich niet onbetuigd, dit dankzij de immigranten uit Suriname, welke een redelijke grote Indiase (Hindoe) bevolking heeft. De laatste jaren ziet men ook de Thaise restaurants opkomen, die eigenlijk een variant zijn van de Chinese en de Indonesische keuken. Althans met heel veel invloeden hieruit. Toch denk ik dat we er nu wel zijn. Natuurlijk in steden als Amsterdam of Brussel zult u misschien nog wel een Aramees restaurantje vinden of een Georgisch ‘tentje’ enzovoorts.

 

Doch we kunnen eigenlijk wel concluderen dat we nu in ons landje zo’n beetje alle eetculturen wel in huis hebben. Sommigen daarvan zullen nu eenmaal nimmer echt weten door te breken binnen onze eetcultuur en dan denk ik aan met name de Mongoolse keuken, die nou niet bepaald echt ‘hoge ogen’ gooit. Maar dat is een kwestie van smaak. Doch, smaak kan ook een beetje collectief zijn. Daarom verwacht ik van deze extreem exotische keukens niet dat ze hier een blijvend ‘plekje onder de zon’ zullen vinden. Een enkeling dan daargelaten. Komt er dan een einde aan nog meer soorten en vormen van diversiteit in keukens en eetpatronen? Ja, ik denk het wel. We hebben het nu wel zo’n beetje gehad allemaal. De meesten zullen ongetwijfeld overleven, temeer daar er steeds meer allochtonen zijn die met graagte hun eetgewoontes blijven handhaven en er ook een business inzien. We moeten constateren dat er eigenlijk niet veel meer keukens overblijven in de wereld die we nog niet binnen onze grenzen hebben. Zonder negatief te willen doen, maar de vele Afrikaanse landen hebben nimmer een echte eetcultuur weten te ontwikkelen en voor zover zij dat wel hebben gedaan is het een cultuur die absoluut geen aansluiting zal vinden, bij die van onze smaak en eetgewoontes. Ik zie u nog geen aapjesschedel uitlepelen en overvolle borden aardappelen of rijst consumeren en dat tesamen met een soort van bonen, die soms nog groter zijn dan uw allergrootste teen. Dat soort voedsel is nou ook niet bepaald geschikt voor de Michelin-kwalificatie. Naast de heerlijke vleesgerechten van de Argentijnen is de Zuid-Amerikaanse keuken nou ook niet bepaald een echt culinair hoogstandje. Erg veel verschil met de Mexicaanse keuken is er trouwens niet echt en wat de echte indianen eten, nou nee, dat zie ik toch echt nog niet zo gauw op onze bordjes liggen. Het is niet voor niets dat de Amerikaanse fast food ketens daar steeds meer en meer vaste voet onder de grond krijgen en de meer Europees ingestelde Zuid-Amerikaan zweert bij de Italiaanse, Franse en Spaanse keuken.

 

 

 

 

Van Australië hoeven we ook geen speciale verwachtingen te hebben, want ook daar is de keuken een mixture van de Europese en Amerikaanse fast food industrie. Blijven nog over: de Russische keukens. Ja keukens. Want Rusland heeft vele volkeren binnen zijn grenzen en kent derhalve ook vele eetgewoontes en smaken. Ieder zo met zijn eigenaardigheden. Globaal gesproken is de Russische keuken vooral vet, grof en ietwat ‘boers.’ Zo ook daar zijn geen bijzonderheden van te verwachten. Kortom we zullen het moeten doen met wat we nu zo ongeveer hebben. Hier en daar nog plaatselijk een kleine uitbreiding, met de een of andere exotische keuken of een etablissement, wat misschien weer net zo snel opkomt als dat het weer verdwijnt. Grosso modo genomen hebben we het nu wel zo’n beetje gehad. Alleen de sterrenrestaurants zijn heden ten dage druk aan het experimenteren met onder andere jonge brandnetels en duiven en meer van dat spul. Maar daar zie ik ons toch nog niet massaal verorberen. Zeker niet voor de bedragen die ze er voor durven vragen. Het aantal pasta’s, saté’s, ‘fallaffelbroodjes,’ pizza’s en Griekse feta-salades die u daarvoor kunt consumeren is werkelijk ongelooflijk. Maar over verschil van smaken valt niet te twisten.

 

Silvia Videler.

 

 

(75) Teveel horeca in de stad Breda?

 

 

Havermarkt – Breda

 

 

Teveel horeca in de stad Breda? Dit is momenteel weer het onderwerp van gesprek wat de gemoederen van zowel horeca-exploitanten als gemeente bezighoudt. Kern van de kritiek is dat er volgens menig horeca-exploitant een teveel aan horeca zou komen, indien de gemeentelijke plannen werkelijkheid worden en er dankzij het nieuwe ‘water’ in de stad extra plaats hiervoor zou moeten komen. Wat een geluk dat ik nog een goed helder beeld heb van de stad Breda en zijn horeca van zo’n pakweg dertig, veertig jaar geleden. Op een van mijn ‘zwerftochten’ door de binnenstad, nog niet zo heel lang geleden, was het me al opgevallen hoeveel kroegjes en horecazaken er verdwenen waren.

 

Maar ook de Havermarkt en de Vismarktstraat van weleer kan ik mij nu nog zeer goed voor de geest halen. BN/DeStem mag dan wel beweren dat toen alle ondernemers naar de Havermarkt werden verdreven, bijeengebracht, min of meer door de gemeente, om zodoende betere controle te kunnen uitoefenen. Doch, over die jaren waarover ik nu spreek zat de Havermarkt en omliggende straten al lang vol met horeca. Ook waren er ook horecabedrijven in bijvoorbeeld de Torenstraat, de Brugstraten, de Ginnekenstraat, de Haagdijk, de Boschstraat, om er maar een aantal te noemen, die er nu NIET meer zijn. Als we onze eigen wijk eens in bredere zin bekijken: hoeveel horeca is er niet verdwenen aan de Haagweg? Als de toenmalige horecabedrijfjes en dat qua aantal genomen, weer opnieuw geopend zouden worden, dan had Breda in verhouding toch nog minder horecabedrijven dan vroeger (30-40 jaar terug). Louter en alleen vast te stellen naar het gestegen aantal inwoners. Met de torenhoge huurprijzen van winkelpanden, die haast alleen nog maar te betalen zijn door de landelijke ketens, wordt het stadsbeeld toch al erg ontsierd en wordt tevens de aantrekkingskracht van het centrum, gelijk zoals in bijna alle binnensteden, minder en minder. Mede daarom is het van harte toe te juichen als de stad weer leefbaar en aantrekkelijk wordt gemaakt en dat juist door middel van de horeca. Normaliter ben ik geen pleitbezorger van ‘het’ gemeentebestuur, maar deze keer sta ik wel achter hun visie.

 

 

 

 

Vismarktstraat – Breda

 

 

Maar bovenal pleit ik voor kleinschalige panden en pandjes, die kunnen óók modern van opzet zijn, met geringe en betaalbare huur. Alwaar ondernemers een reële kans kunnen krijgen om hun ambacht of hun handel in uit te oefenen. Dát tesamen met een leuke en een aantrekkelijke horeca, dus geen ‘mega-McDonalds’ of andere ‘vreetschuren,’ dat zou de stad doen opfleuren, leefbaar maken én zeker stukken aantrekkelijker maken. Dus alstublieft niet weer nieuwe ‘spijkerbroekenketens’ of identiteitsloze zaken. Maar gezellige kroegjes, leuke winkeltjes met hebbedingetjes, of juist met een stukje vakmanswerk en echte specialiteitenwinkels. Die maken een stad tot een centrum waar het goed toeven is en dan niet te vergeten óók met horeca, waar de wat oudere jongeren zich thuis kunnen voelen. U weet wel die oudere jongeren die niet gehoorbeschadigd door het leven hoeven (of willen), omdat ze elk weekend een nog grotere gehoorbeschadiging oplopen bij hun wekelijkse stapavond.

 

Silvia Videler.

 

 

(76) Het Valkenberg in de jaren vijftig.

 

 

 

Valkenberg op Koninginnedag

 

 

Hoewel ik, vooral in de beginjaren vijftig, toch niet zo heel erg veel in het Valkenberg kwam, zijn er toch wel een aantal bijzondere dingen bijgebleven. Hierbij doe ik dan verslag van. Wellicht, dat u ook nog wel het een en ander kunt herinneren van situaties uit die tijd, die ik ben vergeten en u nog goed voor de geest kan halen. Dat zou ik dan gaarne ’n keer vernemen.

 

Het Valkenberg zag er in de jaren vijftig heel anders uit dan aan de dag van vandaag. Er waren sowieso al meer bossages en struiken. De hoeveelheid aan paden is vrijwel gelijk gebleven. Maar eerlijk gezegd, het ziet er tegenwoordig wel wat ‘opgeruimder’ uit. Niet alles van vroeger is natuurlijk goed te noemen. Het was ook wel iets groter, want de J. F. Kennedylaan was er toen nog niet. Er was daar slechts een smal en oud straatje, ik dacht het Zwaanstraatje, die dan weer uitkwam in de Sophiastraat. In ieder geval kwamen de zijuitgangen van bioscoop Luxor hier op uit. Dit gebied hoorde ook gewoon bij het Valkenberg. Ook voor zover ik nog kan herinneren, was de Valkenstraat er ook nog niet. Precies achter dat nieuwbouwcomplex aan de J. F. Kennedylaan stond ook nog een oude school, zo tegen het Begijnhof aan. Deze deed onder andere dienst als dependance van de Ambachtsschool. Ikzelf heb daar nog lessen gevolgd. Het was de heer van Doorn die daar toen de ‘scepter’ zwaaide. Ik kan nog goed herinneren dat we bij hem praktisch nooit aan leren toekwamen. Hij had de gewoonte om het eerste kwartier dingen te vertellen, die hem na aan het hart lagen en niks met studie te maken hadden. Hij was meer een ‘gezelligheidsmens’ dan een leraar. Hij onderwees onder andere aardrijkskunde en als er nog wat tijd overbleef werd daar nog iets aan gedaan. Maar het was voor ons min of meer een (les)uurtje ontspanning. Veel wijzer zijn we van hem dus niet geworden. Hele verhalen hebben we te horen gekregen, die dus niks met de opleiding te maken hadden. Zoiets zou tegenwoordig natuurlijk uitgesloten zijn.

 

 

 

Het tegenwoordige Valkenberg (1)

 

 

Je had in het Valkenberg zowat tegen de muur van het Begijnhof ook nog een urinoir staan. Het is heel terecht dat ze deze hebben weggedaan, want het stonk er altijd vreselijk. Ook waar het Prins Bernhardpaviljoen staat op het Kasteelplein was toen nog een gedeelte van het park. Ik maak gelijk maar even van de gelegenheid gebruik, te vermelden dat ik dit een van de lelijkste gebouwen vind van de gehele binnenstad van Breda. Ik kan nauwelijks wachten tot ze dit gebouw gaan slopen! In plaats daarvan zouden ze bijvoorbeeld woningen neer kunnen zetten, zoals ze dat voorál in Hoogstraten (B) hebben gedaan. U moet daar maar eens gaan kijken! Dat heet voor mij: aangepast bouwen! Nederlandse architecten moeten alvorens ze met een plan op tafel komen, eerst maar eens in België rond gaan kijken. Zodoende zou er mijns inziens van Breda nog iets terecht kunnen komen! Of gewoon géén Nederlandse architecten meer nemen voor de binnenstadontwikkeling, dan is de zaak gelijk opgelost! Want het Prins Bernhardpaviljoen is heus niet het enige lelijke gebouw in de Bredase binnenstad van de laatste jaren.

 

 

 

 

Het tegenwoordige Valkenberg (2)

 

 

Nu ga ik even ver terug in mijn herinnering. In 1952 bestond Breda 700 jaar en het Valkenberg werd toen ‘omgetoverd’ in een groot festivalcomplex. Het werd toen genoemd: Oranjestad Breda. Ik kan nog heel goed allerlei situaties herinneren van hoe het er toen uitzag. Ik weet nog dat ik aan de hand van mijn moeder hier toen doorheen wandelde. Ik had in een van mijn andere verhalen al eens vermeld, dat mijn Ome Jan dat grote houten ornament had gemaakt, dat boven de toegangspoort was bevestigd. Dat ornament stelde het wapen van Breda voor. Ik weet ook nog goed te herinneren dat hij in zijn werkplaats in de Walstraat daar mee bezig was. Ooit heb ik ook nog eens een foto hiervan gezien op het internet, of in een boek zien staan, maar heb deze later nooit meer kunnen vinden.

 

 

 

Breda Oranjestad 1952 (Foto Stadsarchief Breda)

 

 

Ook ligt nog goed in mijn herinnering dat mijn vader, als uitvoerder, toen bezig was met de bouw van die muziekschelp, zowat te midden van het park. Ook als onderdeel voor Oranjestad. Door deskundigen was de vorm hiervan zo bepaald, dat de akoestiek van het geluid heel goed tot zijn recht zou komen. Slechts enkele malen is er uiteindelijk van deze lokatie, door muziekverenigingen, gebruik gemaakt en na enkele jaren is dit ‘bouwsel’ weer verwijderd. Waarom?, geen idee!

 

 

 

Muziekschelp Valkenberg (Foto Stadsarchief Breda)

 

 

Vele jaren later waren er nog diverse dingen te zien die met dit festijn te maken hadden gehad, zoals al die pergola’s met die mooie bloemperken hier tussenin en de zeer romantisch uitziende lantaarns tegen de kolommetjes aan bevestigd. Diverse rozenstruiken waren hieromheen gewikkeld en waren in de bloeitijd altijd een prachtig gezicht. Daaromheen had je ook nog eens van die mooie rododendrons staan. Doch, men dacht waarschijnlijk dat het niet meer in deze tijd paste en hebben toen een aantal jaren geleden alles radicaal verwijderd. Niets, maar dan ook niets is er meer terug te vinden, wat uit deze tijd doet terugdenken. Maar de meeste mensen zal dit wel een ‘worst wezen,’ maar mij toch niet. Ook was er nog een midgetgolfbaan, zonet naast de vijver. Ook dit was nog een overblijfsel van Oranjestad. Doch viel het me wel op dat vooral in de latere jaren er toch niet al te veel gebruik meer van werd gemaakt. Ook deze verdween. Iets later in de jaren vijftig werd het Valkenberg vooral gebruikt als ‘romantisch’ wandelgebied voor verliefde stelletjes, of anders wel een ontmoetingsplaats, waar jongens en meisjes dachten daar wel iemand naar hun gading te kunnen vinden. Vooral echte Bredanaars, die nu zo rond de 65 zijn, zullen zich dat nog wel vast kunnen herinneren. Het kon er soms best wel druk wezen.

 

 

 

 

Het tegenwoordige Valkenberg (3)

 

 

Ook had ik al eens geschreven dat er in een bepaalde tijd van het jaar in het park verkeersexamens werden gehouden, voor kinderen van de lagere school, die dan met hun fiets over de voetpaden reden. Er was dan een stukje stad nagebootst met straten alwaar verkeersborden in waren geplaatst en dan door examinatoren in de gaten werden gehouden. Bij een goed gevolg kreeg je dan een verkeersdiploma. Op zo’n dag was dan het Valkenberg voor andere mensen afgesloten. Later, half in de jaren vijftig, kwam er ook nog een grote speeltuin, zo aan de rand van de J. F. Kennedylaan. Maar daar moest voor worden betaald, hoeveel weet ik niet meer, maar daar ben ik ooit een keer opgeweest, zeg maar ingeglipt, want geld had ik daar niet voor! Enkele jaren geleden hebben ze het Valkenberg voorzien van een ijzeren hekwerkomheining. Wat de reden hiervoor is weet ik ook niet, maar ik moet zeggen dat het heel goed tot zijn recht komt. Het ziet er best aardig uit. Het is alleen jammer dat je overal mag fietsen over de paden, want sommigen maken er een wielerparcours van en het is echt opletten geblazen, vooral als je met kleine kinderen een tijdje aangenaam wil vertoeven in dit toch wel mooie park. Ook voor het Valkenberg gold in die tijd, dat het ten strengste verboden was je op het gras te begeven. Dat gras bleef daardoor ongeschonden en zag er altijd uit als een biljartlaken.

 

Kees Wittenbols.

 

 

(77) Nostalgie.

Heimwee, of is het de aard van het Bredase (Brabantse) volk?

 

 

 

 

Bredase toren

 

 

Sinds ik met grote regelmaat stukjes schrijf, ben ik natuurlijk meer dan ‘normaal’ bezig met mijn Bredase/Brabantse achtergrond, opvoeding, jeugdherinneringen en wat al niet meer. Dat is een natuurlijk gegeven. Helemaal van ‘gisteren’ ben ik nou ook weer niet, dus ik realiseer me natuurlijk dat ‘de jaren’ ook best wel eens een woordje mee kunnen spelen. Als je op de leeftijd bent gekomen die ik bereikt heb, ruimschoots voorbij de vijf ‘kruisjes,’ dan ga je onherroepelijk terugdenken aan vroeger. Je gaat vergelijkingen maken en meer van die soort, soms sentimentele zaken. ‘Op zich genomen’ niks vreemds aan. Noem het maar een tweede puberteit. Ik denk, nee, ik ben ervan overtuigd dat vele mensen soortgelijke gevoelens herkennen. Anderzijds moet je verdraaid realistisch blijven en zeker de tijd van toen niet gaan idealiseren. ‘De roze bril van de terugblik’ moet eigenlijk in de ‘brillenkoker’ blijven, anders maakt een mens het zichzelf alleen maar moeilijker. Elke leeftijdsfase heeft zijn voor- én nadelen en ook elke plaats waar men zich bevindt, woont en werkt heeft zowel positieve als negatieve kanten. Brabant in het geheel en Breda in het bijzonder zijn hierop geenszins uitgezonderd. Ons leven is nu eenmaal een dualis. Alles heeft twee kanten. De optimist zou zeggen: “een goede kant en een minder goede kant” en de pessimist zegt dan natuurlijk: “een kwade kant en een wel heel erge ‘kwaaie’ kant.” Gelukkig ben ik van het optimistische soort en zie de dingen meestal minder somber in dan menigeen. Woorden als: “er is altijd wel een oplossing te bedenken” of “vroeg of laat komt het wel op zijn pootjes terecht.” Dat zouden lijfspreuken kunnen zijn van mij, ware ze al lang niet eerder verzonnen. Verre voor mijn komst op dit ondermaanse.

 

Daarom dit stukje van bezinning en introspectie. Want ik was bang dat ik Breda en haar wijde omgeving zou gaan idealiseren en een té roze bril was gaan dragen. Want wat was het geval? Neen, wat is het geval? Ik verdien mijn ‘kostje’ (balletje gehakt en af en toe een worstenbroodje) met communicatie, reclame, verkoop, adviezen verstrekken, teksten schrijven en meer van die ‘lekker’ algemene termen. Dat betekent dus dat ik in de dagelijkse praktijk met heel, heel veel mensen in contact kom en soms best wel eens een dieper contact heb dan een luchtig praatje over het weer of de dure euro. Contacten met mensen hebben me altijd aangetrokken en daarom heb ik ook altijd beroepen uitgeoefend waar dat aspect duidelijk op de voorgrond stond. Afgezien van de veelal goede beloning was en is dat contact met mensen ‘olie voor mijn ziel.’ En daar wringt ‘t ‘m nou: al jaren en jaren ben ik woonachtig in Zwolle. Kan ook stellen dat ik ’t redelijk goed heb, uitstekende relatie, prima dochter, nu met een fijne echtgenoot die ik lekker kan plagen, een prima gezondheid, soms meerdere keren per jaar er eens tussenuit kunnen gaan met mijn ‘middenklassertje,’ welke de ‘tweehonderd’ gemakkelijk haalt met mijn ‘zwaar rechtervoetje’ (alleen in Duitsland hoor!). Dus ’t valt allemaal best mee. Daarnaast gewoon ‘knorrig’ op de fiscus, geen liefhebster van politie-uniformen, in het bijzonder als ze staan te ‘flitsen’ of zich met andere ‘flauwe’ dingen bezig houden en ik drink ook liever een goed glas met een goede buur, dan met een verre onbekende neef of nicht. Waar wringt ’t dán zult u zich afvragen? Wel, wat ik aanvankelijk dacht dat het bij mij een soort van heimwee was, vermengd met een scheutje nostalgie en jeugdsentiment, blijkt het toch ietsjes genuanceerder te liggen. In die ruim twintig jaren, dat ik in deze op zich best mooie woonplaats mijn domicilie heb gevonden, moet ik erkennen dat ik nooit ofte nimmer ‘een’ ben geworden met de oorspronkelijke inwoners van Zwolle. Juist het laatste jaar, wat me meer naar Breda/Brabant heeft gebracht dan de afgelopen twintig jaar bij elkaar, heeft me nu duidelijk laten zien ‘WAT’ het grote verschil is. Dat verschil zal ik u pogen uit te leggen, zonder te willen ‘schoppen’ naar de bewoners van deze streek. Want zij zijn nu eenmaal zoals ze zijn en ik kan ze toch niet veranderen! Wie wel trouwens? We gaan proberen een paar praktijkvoorbeelden te geven:

 

U staat in een winkel in de rij met uw man of wie dan ook. U ziet een product liggen met daarop vermeld: “Nu volledig vernieuwd” en u zegt tegen elkaar bij wijze van grap: “was ’t dan vroeger ouwe troep?” Dacht u dat u ook maar één reactie kreeg? Vergeet ’t maar. Of u staat in de rij bij de kassa in de supermarkt en een norse, woest uitziende ‘security-man’ met aanzienlijk veel spierkracht (maar ook niet meer dan dat), staat ‘wijdbeens’ bij de uitgang alle kassa’s in de gaten te houden. Op zich een prima zaak, geen probleem. Maar de man is net zo kaal als onder andere Pim Fortuyn was, alleen met een gezicht wat nou niet bepaald een al te hoog intellect verraadt. Verder meer het type van een ‘gorilla annex prijsboxer’ en die bewaker staat al een kwartier onafgebroken in dezelfde machohouding. Helaas voor hem ontbreekt de ‘Colt 44’ aan zijn heup. Dan zegt je partner bijvoorbeeld tegen je: “zou je daar nou lang voor moeten studeren voor zo’n job?” Denkt u dat een dergelijke opmerking ook maar één glimlach in de lange rij wachtenden zou doen veroorzaken? Vergeet het maar. Compleet gespeend van humor! Met daarnaast een overgevoeligheid voor kritiek. Op wat en wie dan maar ook. Kritiek is ‘not done’ in deze streken. Zeker niet verbaal en al helemaal niet als de kritiek ook maar iets te maken zou kunnen hebben met de stad of de streek. Want dat is heilig. Wat zeg ik, het is heilige grond en daar valt niet mee te spotten! Zelfspot? De meesten kunnen het nog niet eens spellen! Laat staan praktiseren. Het Calvinistische denken wordt hier met de ‘moedermelk’ meegegeven. Soms denk ik wel eens: ‘het zit in het leidingwater.’ Vandaar dat ik zo weinig water consumeer! Je weet maar nooit. Stap bijvoorbeeld eens een kroeg binnen in deze contreien en dat zeker als vrouw. Er gaat een schok door het veelal zwijgende aanwezige manvolk heen. Want wat doet een vrouw en dat zeker alleen, of nog erger: met twee vrouwen tegelijk in de kroeg? Je ziet de ‘smoelen tot vraagtekens’ veranderen maar dit alles zonder een mond open te doen. Je hoort ze denken: waar zijn die op uit?, zijn die wel van hier?, of: zal wel niks wezen! Na zo’n bezoekje of vijf, beloop je dan wel eens de kans dat je aangesproken wordt met een ‘stereotiepe’ vraag van: “woont u hier in de omgeving, u bent toch niet van hier?” Dat zijn dan de meer ‘vlotte’ types!

 

Natuurlijk is niet iedereen zo, maar voor de echte autochtonen gaat dit grotendeels wel op. Ook in de handel of verkoop stoot je geregeld tegen een zeer onsympathieke uitdrukking aan, als ze van je product of artikel niets willen weten, namelijk dan zegt men: “ik heb er geen belang bij.” Deze uitdrukking hoor je alom, ook in de winkel als bijvoorbeeld de eigenaar iemand wijst op de reclame van de gekookte ham of iets dergelijks. Dan volgt er eenzelfde norse afwijzing wat nóg erger en harder klinkt in ’t streekdialect. Waar je ook in den lande bent, je pakt een streekgenoot er meteen tussenuit. Bied je iemand hier iets aan, bijvoorbeeld: iemand draagt een doos die te zwaar voor hem of haar is en je zegt: “zal ik u even helpen?” Het steevaste en geijkte antwoord is dan het onpersoonlijke afstandelijke: “mag wel!” Biedt een Zwollenaar bij de kassa voor het gemak een vijf-cent-stuk aan om gemakkelijker geld terug te geven, het antwoord van de caissière is steevast: “mag wel.” Biedt men een drankje aan in een restaurant of café. Het antwoord is dan wederom: “mag wel.” Of het nou een pilsje is of een dure cocktail, geen probleem. Het antwoord zal immer hetzelfde zijn: “mag wel.” Stel, iemand komt bij u thuis of op kantoor en naast de koffie wilt u nog wat lekkers aanbieden. Je zegt bijvoorbeeld: “zin in een lekkere slagroombol bij de koffie?” Het antwoord is ongetwijfeld: “mag wel!” Wij hadden een meisje voor ons werken, een tijdje terug. Ze deed haar werk goed en ik bood haar een extra beloning aan, in geld, maar ook met een paar andere emolumenten, die duidelijk een belangrijke verbetering voor haar inhielden. Antwoord, of liever gezegd de reactie was: “mag wel.” Mijn partner en ik keken elkaar aan, verbaasden ons wederom en deden er maar het zwijgen toe. Ga je er namelijk op in, hetgeen ik al teveel gedaan heb, dan krijg je als antwoord: “nou, het hoeft niet hoor, ik vraag er toch niet om!” Spontaniteit is hier schijnbaar een heel erg vies woord, of het heeft een totaal andere betekenis die wij althans in die twintig jaren nog niet ontdekt hebben. Dáár zal de fout wel liggen. Van vele import-Zwollenaren, of ze nou uit het Zuiden of uit het Westen komen, hoor ik soortgelijke klachten en verhalen.

 

Zijn ze dan allemaal zo, zult u wellicht zich afvragen. Neen, niet allemaal. Bijna allemaal! Wij, ik, kunnen er maar niet aan wennen. Je moet oppassen of je eigen spontaniteit wordt de kop ingedrukt. Daarom is het zo’n prettig gevoel om weer eens terug te komen in Brabant en in het bijzonder in Breda. Je kunt er gewoon jezelf zijn, spontaan, grapjes maken en af en toe een gevatte opmerking plaatsen of zelfs kritiek spuien. Nu weet ik als geen ander dat je op moet passen met kritiek. Je kunt mensen bezeren of kwetsen, doch dat is nimmer mijn bedoeling. Maar zelfs kritiek op bijvoorbeeld het stadsbestuur wordt hier in deze contreien, van een niet origineel geboren en getogen inwoner, als op zijn minst ‘niet gewenst geacht.’ Mijn conclusie: natuurlijk speelt de leeftijd een woordje mee, natuurlijk is er ook sprake van een beetje heimwee. Maar het is toch vooral de Bredase en Brabantse levenslust, de vreugde en de humor die me doen terugverlangen naar dié plek waar ik gevormd ben. Breda, u bent gewaarschuwd, nog enkele jaartjes en het is zover! Zeker weten!

 

Silvia Videler.

 

 

(78) Buitenlandse nummerborden tellen.

 

 

 

 

Vroeger deed ik dat wel eens, met een vriendje of vriendinnetje in de zomer. Dan gingen we naar de Graaf Engelbertlaan, de grote vierbaanse snelweg net ten zuiden van het Boeimeer en lagen dan in de ‘grazige’ taluds. Fietsen vlak achter ons, met een boekje, de buitenlandse autonummers te noteren. Natuurlijk scoorden de Belgen altijd als nummer één. Zij waren het grootst in aantal en dit op de voet gevolgd door de Duitsers en de Fransen. Een nummerplaat signaleren van nog verder weg was eerder uitzondering dan regel. Heel af en toe een Engelse auto en alleen de vrachtwagens deden je echt dromen van verre en veelal zonnige streken, zoals Spanje of Italië. Auto’s die vanachter het toenmalige IJzeren Gordijn kwamen zag je haast nooit. Heel af en toe, maar dan moest je écht geluk hebben. We waren er best trots op alle nationaliteitskentekens toen al te kennen. Dat was ook niet zó erg moeilijk, want in een ‘béétje’ zakagenda kon je ze direct aflezen. Die hadden we dan ook vaak als onmisbare hulp bij ons. “Wat een onschuldig kinderlijk tijdverdrijf!”

 

Daar moest ik ’n tijdje geleden aan terugdenken toen ik vanuit Ulvenhout terugreed naar Breda. Net voor de kruising van de Ulvenhoutselaan en de Allerheiligenweg zag ik vier auto’s met een Pools kenteken achter elkaar rijden. In de vroegere ‘commie’ dagen waren die kentekens uit Polen veel en veel gemakkelijker te herkennen dan nu. Ze waren toen allemaal diepzwart met witte letters en cijfers. De eerste letters gaven aan uit welke Woiwodschap (provincie) ze kwamen, trouwens met de nu huidige Poolse nummerborden kun je dat nóg zien. Alhoewel ze net, als uit vele andere Oost-Europese landen, nu wit geworden zijn met zwarte letters en cijfers. Maar zoals met vele nummerborden moet je toch goed kijken om uit te vinden uit welk land ze afkomstig zijn. Uiterst links is op de meeste witte borden nu pas te zien aan het vlaggetje en de nationaliteitsletters uit welk land een bepaalde auto afkomstig is. Ik was nog maar amper aan de kruising van de Valkenierslaan en de Fatimastraat en mijn ‘lodderig’ oog had al zowaar weer twee Poolse auto’s gesignaleerd. Ja, jong geleerd is oud gedaan nietwaar? Amper een honderd meter verderop bij de hoek van het Groene Woud ontwaarde ik er alweer een en voor ik er me echt van bewust was ging ik ze tellen. Een poosje later in de buurt van de Haagweg, Nieuwe Haagdijk en verder, was ik al tot het schrikbarende aantal van 26 Poolse auto’s gekomen. Dat vond ik echt wel opmerkelijk. Rond de Haagdijk is er haast wel sprake van een concentratie van Polen. In mijn huidige woonplaats zie ik ze ook wel eens ‘schuiven,’ maar nog niet in die grote getale. Althans daar ging ik nog vanuit. Al snel ging mijn ‘logisch ingesteld brein’ op zoek naar een voor de handliggende verklaring en die was snel gevonden. Dacht ik, maar dat ging slechts ten dele op. Wat concludeerde ik? Wel, na de Tweede Wereldoorlog zijn er veel van de Poolse bevrijders min of meer noodgedwongen in Breda blijven hangen en die hadden en hebben natuurlijk familieleden in Polen. Tot voor de Wende was het voor die mensen schieronmogelijk om tot hier te geraken en nu is de weg volledig vrij. Probleem opgelost, dacht ik. Allemaal Janeks, Jareks, Pjotrs en Inka’s die nu eindelijk ‘frank en vrij’ hun oudooms en aangetrouwde oudtantes kunnen bezoeken. Simpel nietwaar?

 

Maar mijn onderbewustzijn was wakker geworden, want ik kreeg er later op de snelweg richting huis toch weer ‘oog’ voor. Daar zag ik ook al zoveel Poolse auto’s rijden. Soms, neen vaak, met wel vier mannen erin. Heel langzaam gingen er kleine ‘alarmbelletjes’ luiden en zowaar thuisgekomen zag ik er nog steeds een aantal rondrijden en dagen later nóg! Ook al reed ik zelf toen weer in andere delen van het land. Die hadden dus niks meer met die bevrijders van Breda en hun familie te maken. Wat is er dan aan de hand? De Polen, samen met de Litouwers voorop, zijn gewaar geworden en dat evenzo als al die andere knapen uit die Oost-Europese landen, dat er hier goed en gemakkelijk geld te verdienen valt. Ook al krijgen ze hier amper het minimumloon, dan is dat toch wel VIER maal zoveel geld als dat ze ‘thuis’ kunnen verdienen. Zalm, die man die ons met een te dure Euro heeft opgezadeld, zei dat het allemaal wel mee zal vallen. Echter Zalm is niet van de ‘eerste leugen gebarsten’ en ik ging dus eens kijken naar de echte cijfers, voor zover die te vertrouwen zijn. Tot mijn schrik moet ik dan constateren dat we aan de vooravond staan van een invasie van Polen, Litouwers, Roemenen, Bulgaren en dergelijke. Alleen al de kans dat die invasie kan gaan opwellen tot een ware ‘tsunamie’ is niet geheel ondenkbaar. De vraag is dan of we daar echt op zitten te wachten?

 

Hele volksstammen van voormalige communistische landen die nu nog amper een loon kennen van 500 euro per maand, komen in steeds grotere getale naar onze streken. Vanuit hun perspectief kan ik ze nog geen ongelijk geven ook. In amper zes uur rijden staat u echt aan de Poolse of Tsjechische grens. Zover rijden is dat natuurlijk niet. Als u nu een baan heeft zoals ik, waarvoor kennis van ondermeer het Nederlands in woord en geschrift onontbeerlijk is, ach, dan is die komende tsunamie niet al te direct een gevaar. Als uw werk echter bestaat uit betonvlechten, timmeren, schilderen, bouwen of anderszins een beroep waar u niet meteen verbale kwaliteiten voor nodig heeft, dan zit u wel degelijk in de gevarenzone. De enige oplossing is dat Oost-Europa een economie krijgt die min of meer vergelijkbaar is met die van ons. Doch, zolang de verschillen tussen hen en ons nog steeds zó groot zijn, dat er een verhouding van “een tot vier is.” Zolang zullen zij zeker blijven komen! Tot die tijd ga ik die buitenlandse nummerborden toch ietsjes anders bekijken dan dat ik vroeger deed en geloof me: ik ben geen xenofoob, maar ik kan wel een beetje rekenen!

 

Silvia Videler.

 

 

(79) Is biljarten een echte kroegensport?

 

 

 

 

Biljarten en bier zijn heden ten dage twee woorden die mijns inziens nog steeds onlosmakelijk met elkaar te maken hebben. Maar laten we eerst even duidelijk stellen dat biljarten een fantastische bezigheid is. Je kunt biljarten ook zeker wel sport noemen, want er komt heel wat voor kijken voordat je er ‘n beetje mee overweg kunt. In het café speelt met doorgaans het speltype: Libre. Een kwestie van eerst de ene en dan de andere bal zien te raken. Dat lijkt eenvoudiger dan het is. Dat weet iedere beginneling. Het is niet alleen een carambole (dus punt) zien te maken, maar je moet ook nog iets over zien te houden, om zodoende een aantal (caramboles) punten bij elkaar zien te vergaren. Immers, je speelt het spel met meestal twee personen en maakt er dan ook een wedstrijd van. Dat dit meestal gaat onder het genot van een pilsje (of een ander sterk drankje) is de gewoonste zaak van de wereld. Ik durf gerust te stellen dat 95 procent van alle biljarts, in welk land dan ook, staan opgesteld in een of andere horecagelegenheid. Op zich natuurlijk geen enkel probleem, maar eigenlijk toch wel jammer. Nou zijn er veel mensen, die naar mate ze steeds meer bier naar ‘binnen’ krijgen, steeds beter gaan spelen. Als je wat ‘aangeschoten’ bent gooi je meestal al de ‘schroom’ van je af en speel je vaak de ‘sterren van de hemel.’ Doch de meeste café-biljarters, ik noem ze maar even zo, zitten met hun moyenne (gemiddelde) doorgaans tussen de 2 en 3. Op zich, best wel een aardig gemiddelde, want dat betekent dat je er ook wel eens 20 achter elkaar kunt maken, om dan vervolgens weer enkele ‘poedels’ te ‘fabriceren.’ Zodoende ga je toch weer snel naar het hiervoor vernoemd gemiddelde. Maar dat maakt natuurlijk verder allemaal niks uit. Want naast het geweldige biljartspel staat gezelligheid in de kroeg waar je bezig bent toch wel voorop.

 

Nou zijn er natuurlijk ook diverse biljartverenigingen en daar gaat het toch wel een beetje serieuzer aan toe. Maar ook deze zijn vaak terug te vinden in het café. Doch hier staat meestal de sport centraal. Bovendien worden er hier dan ook meer spelsoorten bedreven, zoals het bekende driebandenspel, bandstoten, pool en snooker. Het moge duidelijk zijn dat de gemiddeldes van deze personen duidelijk hoger liggen, dan bij de gelegenheidsbiljarters uit de kroeg. Dus hier staat de sport in de eerste plaats voorop. In Nederland kennen we een aantal zeer goede biljarters. De momenteel bekendste is wel: Dick Jaspers. In België hebben we al tientallen jaren de zeer befaamde Raymond Ceulemans en wat dacht u van de Zweed: Torbjörn Blomdahl.

 

 

 

 

Persoonlijk vind ik de aandacht voor de biljartsport op een te ‘laag pitje’ staan. Zelden zijn er complete wedstrijden te zien op de televisie. Zeker als je het vergelijkt met de Engelse televisie, waarbij vele snookertournooien volledig te volgen zijn. Overigens een prachtige spelsoort. Er zijn in Nederland honderdduizenden mensen die de biljartsport bedrijven en zijn zeker geïnteresseerd om wedstrijden via de televisie te kunnen volgen, waaronder ikzelf! Maar ik moet er wel even bijvertellen dat alléén het driebandenspel en snooker aangenaam zijn om naar te kijken. Je ziet hier in Nederland meestal enkele fragmenten van zulke wedstrijden, zeg maar: samenvattingen. Zo krijg je nooit een goed beeld hoe sterk een bepaalde speler wel of niet is geweest in die partij. Ook ben ik er van overtuigd dat er meer biljarters dan schaatsers zijn in Nederland. Nou, schaatsen krijgt volle aandacht, dus waarom eigenlijk biljarten dan ook niet! U mag het best van mij weten, maar schaatsen kan me niet bekoren en dat om de eenvoudige reden, dat je nooit en te nimmer kunt zien, hoe goed iemand nou wel bezig is. Je bent volledig afhankelijk van de reporter, die zo’n wedstrijd verslaat met betrekking tot de tussentijden en dergelijke. Voor mij ‘oogt’ elk rondje hetzelfde. Er zit geen variatie in het ‘spel,’ zeg maar. Elk rondje lijkt weer op de vorige. Verder heb ik dan er ook te weinig verstand van om hier een artikeltje aan te wijden en zal dat dan zeker ook niet doen. Geen interesse, punt uit! Dat zal wellicht vele Friezen verbazen, maar daar ‘heerst’ een andere cultuur, als ik het goed heb. Friesland…?, dat ligt toch ergens schuin onder Denemarken?

 

Ja, ook ik heb in mijn vrije tijd dikwijls een partijtje biljart gespeeld. Weliswaar meestal bij een soortement van ‘ouwe-van-dagen-clubje.’ Maar ook hier stond het biljart naast de tapkast. Mijn algemeen gemiddelde lag ook altijd tussen de 2 en 3. Maar ik moet er wel bijzeggen dat ik er ook maar weinig voor voelde om me te gaan verdiepen in de biljarttechniek, net zoals de meeste anderen. Kijk, als je biljartlessen gaat volgen zal een ieder ongetwijfeld wel zijn gemiddelde kunnen opvoeren. Maar ik zag biljarten toch meer als een gezelligheidssport en dat zal bij de meeste beoefenaars niet anders zijn.

 

Kees Wittenbols.

 

 

(80) Niets te doen in Brabant als je niet uitgaat.

 

 

Zo luidde de kop boven een artikel, geschreven door Edine Wijnands in BN/DeStem van 16 december 2007 en dat met name over jongeren die nog niet de leeftijd hebben om ’s avonds op stap te gaan (lees: naar de kroeg te gaan).

 

Op het gevaar af door menigeen voor ouderwetse, conservatieve en overjarige tr… te worden uitgemaakt, moet het me toch van het hart dat wij, volwassenen, onze jeugdigen wel heel erg aan het verpesten zijn. Nog amper zijn de ‘striemen van de luiers’ die op hun kont stonden net niet meer te zien en de jeugd zit al te klagen dat er te weinig voorzieningen zijn. Volgens het artikel in de krant is het dan ook nog eens zo dat die voorzieningen die er wel zijn, niet in de smaak vallen vanwege de ligging en vanwege het feit dat er een ouder iemand toezicht houdt. Het is toch van de ‘spinnen gebeten’ dat dit als een probleem gezien moet worden! Het schijnt nog eens serieus genomen te worden ook, daar er zowaar een heuse rapportage over dit probleem gemaakt is en dat dit is aangeboden aan… notabene statenleden. Laat ik nou altijd gedacht hebben dat die iets beters te doen hadden! Waar blijft de taak en de verantwoordelijkheden van de ouders? Afgezien van het feit dat ik me afvraag of deze ‘pre-puberale’ meisjes en jongens ‘rond de klok’ beziggehouden dienen te worden door hun ouders? Heeft die jeugd, de jeugd van die rapportage bedoel ik, want ik weiger te geloven dat het alle jeugd betreft in die leeftijd, dan geen enkele zinnige tijdsbesteding? Geen hobby’s? Geen interesses? Geen zin in sport of verenigingsleven? Geen huiswerk te maken of te studeren? Geen vriendjes of vriendinnen om gezamenlijk ergens heen te gaan? Neen, u zult mij niet horen wat ik vroeger allemaal deed in de vrije weekends en zeker niet in de sfeer van: “toen ik zo oud was als…” Maar is televisie kijken, computerspelletjes spelen, gewoon buiten hangen en kletsen, met vrienden en vriendinnen omgaan of naar een wedstrijd gaan kijken ineens oubollig of ‘not done’ meer? Verzamelt de jeugd ineens niks meer? Leest de jeugd ineens niks meer? Zijn de 30 tot 40 televisiezenders ineens niet meer voldoende? Zijn alle zalen van alle bioscopen ineens dichtgemetseld? Zijn de zwembaden ineens allemaal gesloten? Of de sportterreinen ineens allemaal met prikkeldraad en ‘booby traps’ voorzien, zodat de toegang massaal ontzegd wordt? Zit niemand meer op judo? Op dansles? Of op gymnastiek? Om maar eens een paar zijstraten te noemen? Is het verdorie zover, dat zelfs de leden van de gedeputeerde staten zich nu moeten gaan buigen hoe de 12-, 13-, 14- en 15-jarigen in de weekends beziggehouden moeten worden? ‘Guttegut,’ nog wel zonder alcohol ook, de problemen rijzen echt de pan uit! Nog even en de ministerraad moet zich hier over gaan buigen. Tot wat voor gemakzuchtige wezens gaat men deze groep dan opvoeden? Die op deze manier worden gemaakt tot individuen die elk eigen initiatief wordt ontnomen, want er moet dus iets gedaan worden voor hen nietwaar? Of zou het komen doordat ouders het als een hopeloos probleem zien en dan ook absoluut geen tijd hebben in het weekend om ook maar enige aandacht aan hun kinderen te besteden?

 

 

 

 

Als dit bericht in de krant echt serieus is en was en wie ben ik om daar aan te twijfelen? Dan is het echt erg, heel erg gesteld met onze jeugd. Dan worden ze dadelijk vanuit de overheid beziggehouden, zogauw ze de speen uit de mond hebben en als ze dan zestien zijn, worden ze massaal de kroeg ingejaagd. Als volslagen en doorleerde nietsnutten, al of niet met een alcoholprobleem, mogen ze dan na nog eens vijf, zes jaar de kroeg onveilig te hebben gemaakt, de maatschappij in als volwaardige, stemgerechtigde en ‘zelfstandige’ burgers! Gelukkig ken ik gezinnen (ook in Brabant) waarin dit probleem niet allesbeheersend speelt. Er is dus toch nog hoop? Of was het ‘maar’ en dan bedoel ik de aantallen die overigens niet genoemd worden, een hele kleine minderheid van de jeugd waarover dat krantenartikel repte? Laten we dan dat laatste maar hopen en er van uitgaan dat minderheden dikwijls de meeste aandacht op zich weten te vestigen.

 

Silvia Videler.

 

 

(81) Wat hebben we een rotzooi aan de dag van vandaag.

 

 

 

Geïnspireerd door een verhaal over een verhuizing van Cor Willemse op de site van het Heuvelkwartier, waarin hij sfeervol beschrijft hoe een verhuis anno 1948 eruit zag en wat men toen allemaal als gemiddeld huishouden bezat, kwam ik zodoende tot het idee eens te bekijken welke goederen, spullen, attributen er nu allemaal in en rond het huis staan, die men nu als hoogstnoodzakelijk, onmisbaar en soms zelfs essentieel ziet. Bovendien, nog zeggen ze dat het leven er zoveel gemakkelijker op geworden is. Ik vernoem die artikelen die we eigenlijk min allemaal hebben en men in ieder geval als onmisbaar beschouwt. Daar gaat ie:

 

We hadden vroeger (begin vijftiger jaren):

 

Geen televisie, dus ook geen 2e

Geen stereo-apparatuur

Geen geluidsinstallatie

Geen video

Geen DVD

Geen opname-apparatuur

Geen auto (althans wij niet)

Geen caravan of camper (met toebehoren)

Geen snorfiets of scooter

Geen computer

Geen scanner

Geen printer

Geen playstation

Geen (digitale) fotocamera

Geen filmcamera of DV handycam

Geen CD-wisselaar

Geen volautomatische wasmachine

Geen droger

Geen afwasmachine

Geen ingebouwde keuken met fornuis & oven

Geen magnetron

Geen tosti-apparaat

Geen volautomatische mixer

Geen blender

Geen compleet koffiezetapparaat

Geen ijskast

Geen diepvriezer

Geen elektrische friteuse

Geen telefoon

Geen GSM

Geen laptop

Geen TomTom

Geen fax, annex kopieerapparaat

Geen creditcard, bankcard of chipknip

Geen telmachines en zakjapanners

Geen lamineerapparaat

Geen centrale verwarming

Geen airconditioning

Geen headset

Geen MP3

Geen haardroger

Geen elektrische tandenborstel

Geen wekkerradio

Geen automatisch verstelbare tv-stoel

Geen home-trainer

Geen zonnebank

Geen biertapinstallatie

Geen enzovoorts, enzovoorts.

 

Wat hadden we dan in vredesnaam wel? Ach, ’t huis én de kelder én de bijkeuken én de schuur én ’t kastje onder de trap, het stond allemaal barstensvol. Ik weet nog dat mijn opa 85 jaar werd en wij vroegen hem: “Opa, wat wilt u hebben voor uw verjaardag?” De goede man antwoordde uit de grond van zijn hart én naar waarheid: “Ach, kind, ik heb alles al, kom maar lekker langs, dan drinken we gezellig wat.” Wat is de moraal van dit verhaal? Wie het weet mag ’t zeggen. Ik heb zo mijn eigen idee! Wedden dat dit verhaal over een ‘tig’ aantal jaren nog veel en veel verder uitgebreider zal zijn? Maar zijn we er nu zo gelukkiger door geworden?

 

Silvia Videler.

 

 

(82) Een open kluisdeur.

 

 

 

 

Ik ga u een kort en waar gebeurd verhaaltje vertellen, dat ik persoonlijk heb meegemaakt. Het is al zo’n 54 jaar geleden. In feite ga ik nu een geheim verklappen!

 

Mijn vader was vroeger uitvoerder en had ’n keer een opdracht om in deze functie te werken aan een nieuw bankgebouw van de Nederlandse Bank te Middelburg. Vlak daarnaast was hij in de kost bij een familie die Kuzee heette. Dat was nog in een echt ouderwets straatje. Enfin, in mijn vakantie mocht ik ’n hele week met hem mee en dat was natuurlijk een fijne ervaring. De treinreis daar naartoe kan ik nog heel goed herinneren en zelfs de terugreis. Daarna gingen we te voet naar zijn kosthuisadres. Ze hadden daar een zoon die iets jonger was dan ik en trok daar uiteraard vaak mee op. Het was een tijd dat er ook nog weinig verkeer was en terwijl mijn vader met het werk bezig was ging ik vaak op verkenning in Middelburg. Dat mocht allemaal gewoon van hem. Bovendien voelde ik me mans genoeg om me alleen door deze stad te begeven. Ik liep daar ook wel eens door V & D heen en slenterde dan nog wel door andere straten. Een onvergetelijke tijd was het. Ook nam mijn vader me ’n keer mee naar het Miniatuur Walcheren, zo in het begin van een avond. Het was toch zomer, dus was het nog lang licht. Je houdt het niet voor mogelijk maar in het Miniatuur Walcheren kwamen we zowaar een bekende uit Breda tegen. Dat was Kees de Widt, een zoon van goede kennissen van mijn ouders. Hij was daar met de hele klas van hem voor een dagje uit. Een hele leuke en toevallige ontmoeting. Doch, ik vond het ook wel interessant om die bouwactiviteiten te volgen daar op die werkplaats. Ze waren op dat moment zover gevorderd dat de kelder in zijn geheel klaar was. Ik weet nog dat ik in het begin van een avond, toen alle werklui reeds naar huis waren, een kijkje ging nemen in die kelder. Het waren smalle gangen met links en rechts vrij hoge betonwanden. Een stukje verder zag ik een deur en die stond half open. Het bleek een kluisdeur van staal te zijn en trok deze een beetje verder open en zag dat deze wel ’n meter dik was. Maar ondanks ik klein was had ik maar weinig moeite om hem open en dicht te krijgen. Goed, ik vond het wel leuk om aan die deur te sjorren, zeg maar.

 

Ook werd ik benieuwd hoe het er binnen uit zou kunnen zien, maar vond het vooraf een beetje angstig om deze ruimte te betreden. Want ik had in gedachte van: stel dat die deur dicht valt en misschien wel in een slot, nou dan zat ik toch wel mooi opgesloten. Toen draaide ik die deur helemaal open, zodat ik met zekerheid kon zeggen dat deze niet dicht zou vallen. Bovendien had ik nog een steen hier voor gelegd en toen was de weg vrij om binnenin de zaak eens te gaan bekijken. Het was vrij donker daarbinnen. Het enige licht kwam vanuit het deurgat. Wat ik toen zag dat houd je niet voor mogelijk. Er stonden een groot aantal rekken in die ruimte en lagen volgestapeld met bankbiljetten. Van angst rende ik die ruimte uit en met een rotgang naar mijn vader toe in het kosthuis en vertelde wat ik had gezien. Uiteraard ging mijn vader terstond kijken en schrok zich ook rot. Wat bleek: de opzichter was vergeten de kluisdeur op slot te doen. Deze opzichter had deze sleutel in bruikleen gekregen van de bank, omdat hij daar om een of andere reden wel eens in moest zijn wat met het werk te maken had. Bovendien was het nog zo dat hij absoluut de enige was die deze ruimte mocht betreden. Wat bleek nog verder: de kluis was al praktisch klaar, inclusief de kluisdeur en de Nederlandse Bank had daar reeds voor miljoenen guldens aan bankbiljetten opgeslagen. Terstond heeft mijn vader deze opzichter toen opgebeld en hij kwam zowat overspannen de bouwplaats opgerend met de sleutel van de kluis en heeft deze gelijk op slot gedaan, met een zeer dringend verzoek aan mijn vader hier geen ruchtbaarheid aan te geven, anders kon hij zijn baan wel gedag zeggen. Maar ik wist daar natuurlijk ook van en dat wist die opzichter natuurlijk niet. Maar ik was verstandig genoeg om mijn mond hierover te houden. Om precies te zijn: het was in 1954. Er zullen nog weinig tot geen mensen zijn van de Nederlandse Bank die zich om deze situatie op dit moment nog druk zullen maken. Het lijkt mij intussen toch wel verjaard en als die opzichter van destijds nog in leven is, zou hij nu ongeveer 100 jaar oud zijn heb ik uitgerekend. Ook is dit de eerste keer dat ik dit verhaal uit de ‘doeken’ doe.

 

Kees Wittenbols.

 

 

(83) De handel van de pastoor.

 

 

 

Don Camillo

 

 

Goed beschouwd, was een parochie in vroeger jaren met een kerkgebouw en dergelijke best een lucratief bedrijf, c.q. onderneming en dan nog eens belastingvrij ook. Zeker de gemiddelde kerkganger stond daar nimmer bij stil, omdat het geheel omfloerst en omgeven was van al dan niet ver- en gemeende ‘geestelijke waarde.’ In de rooms-katholieke traditie kende men bij de priesterwijding een groot verschil. Je kon namelijk priester worden via een zogenaamde orde en dan moet je denken aan de Norbertijnen, Capucijnen, Franciscanen, Paters van het H. Hart, Trappisten, enzovoorts. Er waren en zijn tientallen, zoniet honderden van deze ‘ordes.’ De aspirant-priester moest bij zijn wijding een drietal geloften doen. Te weten: de gelofte van armoede, gehoorzaamheid en kuisheid! Ook was er een mogelijkheid om zogenaamde wereldgeestelijke te worden. Dan werd een aspirant-priester, eerst kapelaan en kon ‘carrière’ maken door pastoor te worden. Deze wereldgeestelijken hadden slechts twee geloften af te leggen. Namelijk die van gehoorzaamheid - aan de bisschop - en die van kuisheid. Nadat men priester was gewijd behoorde men tot de zogenaamde ‘geestelijke stand,’ want men had een Character Indelebilis ontvangen. Een ‘onuitwisbaar merkteken!’ Wat er gebeurde met priesters, die na verloop van tijd toch uittraden en wellicht gingen huwen, daar is geen lectuur over te raadplegen, wat er dan met dat zogenaamde onuitwisbaar merkteken gebeurde! Maar daar gaat dit artikel niet over, ook niet over de ordines minores en de ordines majores, de lagere en hogere wijdingen. Ik wil mij beperken tot de pastoors en hun parochies. Niet dat ik het geestelijke aspect naar voren wil halen en ga belichten. Neen, meer het gewone alledaagse reilen en zeilen van een parochie en dan met name het financiële aspect daarvan.

 

 

 

Sint Annakerk Breda

 

 

Goed beschouwd, was het eigenlijk best een goed ‘geolied’ bedrijf. We spreken dus wel over de jaren vijftig en zestig en toen mocht je de gemiddelde bezetting van een parochie toch wel stellen op één pastoor en drie assistenten (kapelaans) en een dienstmeid. Kortom financieel gesproken een gezin van minimaal vijf volwassen personen. Waarvan één de ‘portemonnee’ hield! Laten we beginnen met het lezen van missen. Hiervoor diende een stipendium betaald te worden. De gelezen missen op door-de-weekse dagen waren natuurlijk lager in prijs dan de zondagse missen en die van de zondag hadden weer een prijstabel van laag tot zeer hoog en dat met name voor de gezongen hoogmis. Als voorbeeld neem ik de parochie waar ik als kind zelf toe behoord heb. Er waren drie missen elke ochtend en wel om 7.00 uur, 7.30 uur en een om 8.00 uur. Afgezien van trouw- en rouwmissen. In ieder geval was het zo, dat er minimaal vier missen opgedragen dienden te worden, want het was de plicht van een priester om dagelijks de eucharistie, de mis te lezen. Op zondagen was er een mis om 8.00 uur, een om 9.00 uur, dan de hoogmis om 10.00 uur en een om 11.30 uur. Later kwam daar nog een avondmis van 17.00 uur als extra bij. De prijzen die hiervoor berekend werden liepen uiteen, doch met een gemiddelde van tien gulden per mis, zitten we tamelijk dicht bij de waarheid en het gemiddelde. Dat alleen leverde dus al een kleine driehonderd gulden per week op. Bedenk dat we spreken over een periode, dat een gemiddelde huisvader amper vijf en tachtig schoon in de week mee naar huis bracht en moeder? Moeder die werkte zich een ‘blubber,’ maar onbetaald! Een beetje parochie had zo’n vierduizend zielen en in die tijd ging toch wel zeker negentig procent trouw en braaf naar de wekelijkse mis. Dat zijn dus 3.600 plaatsen! Ik reken maar naar ik me nog kan herinneren en dat was een kwartje plaatsgeld. Oftewel: negenhonderd gulden. Kassa!

 

Dan had men de kaarsenhandel! Zowel in een speciaal kapelletje als soms ook elders in een kerk stonden gietijzeren tafels met ijzeren pinnen, waarop men een kaars kon aansteken. Kwartje per kaars! Een conservatieve schatting bracht het toch wel op zo’n vierhonderd kaarsen per week. Minus de inkoop/aanmaak en daar moet toch minimaal vijftig gulden aan verdiend zijn geweest. Nog even terugkomende op de trouw- en rouwmissen (diensten) en als je ziet wat de begrafenisondernemers daar aan de dag van heden voor doorrekenen, dan voelt een advocaat, bij het lezen van een dergelijk bedrag, zich toch al gauw zwaar onderbetaald. Bovendien behoren die toch niet tot de meest armlastige beroepen, zou ik denken. Feit is dat ik niet weet wat men er vroeger voor pleegde te incasseren, maar zou honderd gulden teveel gerekend zijn? Vijftig rouw- en trouwdiensten per jaar? Niet te veel gerekend, wel? Toch mooi vijfduizend gulden als extra inkomen. Natuurlijk kost zo’n gebouw en een pastorie, veelal het grootste huis in een wijk, aardig wat aan stook- en onderhoudskosten. Maar daarvoor ging dan ook trouw elke zondag en in elke dienst een collectezak voor rond. Dit dan nog afgezien van de diverse offerblokken, die achterin menige kerk stonden opgesteld. Echter een kerk met een nog niet herroepen aflatenleer, alhoewel amper meer gepraktiseerd, zal best wel een paar brave ouderwetse leden hebben, die wel eens stout zijn geweest en hun geweten anoniem hebben willen afkopen. Daar is een offerblok dan een bijzonder praktisch apparaat voor. Koorleden waren gratis, misdienaar zijn was een eer. Ik weet zelfs van mensen die gratis de banden van de fietsen plakten van de zogenaamde geestelijkheid. Zo zijn er velen geweest die uit hoofde van hun kennis en beroep, vele zaken gratis hebben verricht voor de ‘heren’ geestelijken. De onkosten voor de huishoudelijke hulp waren ook zeer gering. Een bescheiden zakcent was veelal het enige wat deze ongetrouwde dames toegeschoven kregen. Verder natuurlijk kost en inwoning. Maar gezien hun verdere levenshouding was soberheid eerder een deugd, dus frivole dingen en daaraan gerelateerde uitgaven waren niet aan de orde voor deze toegewijde dames. Niet dat elke lid van de parochie de eer te beurt viel, maar de wat rijkeren werden toch minimaal eens per jaar bezocht door de pastoor en om de een of andere reden werd er veelal een enveloppe meegegeven aan de pastoor, die haast als vanzelfsprekend deze gave in ontvangst nam. Qua inhoud kunnen we alleen maar gissen. Maar ik heb weet van gevallen, van enveloppen, waar een veelvoud in zat van mijn, toentertijd, armzalige zakgeld. Dat zakgeld, dan wel op jaarbasis gerekend, inclusief al dan niet legale bijverdiensten!

 

Een bouwpastoor kon het soms wat zwaarder hebben, zeker als de kerk en/of pastorie nog niet geheel afbetaald waren. Maar de meerderheid van de parochies had die problemen echter allang niet meer. Fons Jansen, een bekend cabaretier uit vervlogen jaren heeft eens de grap gemaakt over de vele collectes. Hij noemde met name de schalen, de mandjes, de bakken, de zakken, de gleuven en de schuiven. Kortom, overal waar je maar geld in kon stoppen, werd door hem benoemd. Velen na hem zijn het toen ook gaan inzien. Maar het was wel bijna het einde van het ‘Rijke Roomse Leven.’ Nu weet u dat het woordje ‘rijk’ niet alleen overdrachtelijk is bedoeld.

 

Silvia Videler.

 

 

(84) De Kwakkebollen van de Lourdesschool.

 

 

 

De Kweekschool

 

 

De school aan het Dr. Jan Ingenhouszplein was vroeger niet alleen het onderkomen van de broeders van Huijbergen, maar was tevens de kweekschool alwaar er leerlingen werden opgeleid tot onderwijzer. Het is best wel een groot gebouw, dus er zullen in die tijd zeker wel honderden tegelijkertijd een opleiding hebben gevolgd. Ikzelf ben wel eens in dat gebouw geweest, maar zo weinig, dat ik toch niet goed meer kan herinneren hoe het daar allemaal uitzag. Enfin, als deze leerlingen wat verder gevorderd waren met hun opleiding, dan zat er ook een soort van praktijkjaar aan vast. In eerste instantie gingen ze dan naar een school ergens in Breda en gingen dan enkelen van hun op een stoel ergens achter in het klaslokaal zitten en keken dan zo’n halve dag mee, wat er zowat al gebeurde in die klas. Zeg maar, om zovast wat te wennen aan de sfeer die in het lokaal hing. Doch, als ze een aantal keren in die klas hadden gezeten, moesten ze toch ook al wel het een en ander proberen in de praktijk te brengen. Ze namen dan een gedeelte van de les over van de onderwijzer of broeder. Sommige waren nog echte stuntelaars, want dan waren ze waren zo zenuwachtig om voor die klas te staan, dat ze de ene verspreking na de andere deden en dan hadden wij de grootste lol. Doch, we mochten natuurlijk niks laten merken. Toch waren er ook wel een aantal bij, waarvan ik vond dat ze het zeker niet zo slecht deden. Het kwam ook wel eens voor dat de broeder of onderwijzer ziek was thuis gebleven en dan werd de dagtaak geheel overgenomen door een van deze ‘kwakkebollen.’ Want zo werden zij door ons steevast genoemd.

 

Er ligt nog een naam van een van deze personen in mijn geheugen gegrift en wel: de heer (Jan?) Schoenmakers. Maar heel toevallig is dat niet. Want ik kende hem al van de Eggestraat, alwaar mijn oma toen woonde en hij kwam daar ook vaak op bezoek met andere buurtgenoten. Hij kende mij dus ook wel. Als ik hem dan even later weer eens zag bij mijn oma, vertelde hij steeds dat ik dat manneke was dat de hele dag in de klas zo’n beetje zat te ‘klieren.’ “Jij kunt geen seconde stilzitten,” zei hij dan. Maar ik had al eens verteld dat ik van nature heel nerveus was en dan is stilzitten natuurlijk een hele moeilijke opgave.

 

Op deze manier was het natuurlijk een goede zaak om deze ‘kwakkebollen’ te laten wennen aan de omstandigheden waarin ze later zouden gaan terechtkomen, als ze definitief voor de klas zouden komen te staan. Ik weet niet hoe het tegenwoordig er aan toe gaat. Maar persoonlijk gezien vond ik het destijds toch wel een goede methode om deze mannen alvast te laten wennen aan het hele schoolgebeuren.

 

Kees Wittenbols.

 

 

(85) Geld ophalen tijdens de mis (deel 2)

 

 

Collecteschaal

 

 

Sommige artikelen doen je weer een heleboel herinneringen ophalen. Bijvoorbeeld dat laatste artikel van Kees Wittenbols “Geld ophalen tijdens de mis.” Mijn vader was in die tijden ook collectant en dat veelal tijdens de zondagse hoogmis van 10.00 uur. Zij zaten altijd in een speciale iets grotere en wat lichtgekleurde bank links in de kerk in de grote zijbeuk. Tijdens die 10.00 uur mis waren het dan ook veelal dezelfde collectanten. Enkele kan ik me nog goed herinneren. Met name de toen al oude heer van Poorten, de vader van de leraar boekhouden van Poorten. Inderdaad de heer Langerak die net zoals Kees al dacht, aan de Pieter Breughelstraat woonde. Dan de heer van Hoek en mijn vader, de heer Videler. Van Poorten voorop, die kwam meestal met de grote open schaal, een gebruik trouwens wat in de meeste rooms-katholieke kerken werd gepraktiseerd. De opbrengst daarvan was veelal voor een bijzonder doel wat dan tijdens die week speelde. Dat kon een actie zijn of een speciale collecte ten gunste van een missionaris die de parochie ‘aandeed.’ Daarachter kwamen twee, maar meestal drie collectanten met de lange stokken waaraan een donker gekleurde fluwelen zak hing met daarop diverse letters, zoals de A voor de armen in de parochie en een K voor de kerk. Dat wil zeggen: voor het onderhoud van gebouw en eventueel stookkosten en dergelijke. De derde en laatste ben ik vergeten. Grappig was te lezen hoe Kees verhaalde van de centen en hoe men en dat vooral jongeren, probeerde te ontkomen aan de collecte of aan het betalen van het zogenaamde plaatsengeld.

 

Van mijn vader heb ik daar dan ook de meest koddige verhalen over gehoord. Hoe sommige mensen heel demonstratief een relatief vrij groot bedrag in het zakje deponeerden, liefst zó dat iedereen het kon zien. Maar ook: hoe men zich met slechts één cent ervan wilde komen. Van diverse mensen wist hij of ze veel of weinig gaven. Toen ik als kind wel eens bij dit soort gesprekken aanwezig was scherpte ik mijn oortjes maar wat graag. Zo kwam ik van diverse mensen aan de weet of ze gul dan wel gierig waren. Mijn vader bezwoer mij dergelijke ‘geheime en confidentiële’ informatie nimmer naar buiten te brengen. Dit heb ik dan ook bijna nooit gedaan, op één enkele uitzondering na en dat van iemand die best wel wat kon missen, maar geheid nooit meer dan één cent doneerde. Maar verder - en zeker nú - zal ik mij onthouden van deze ‘sensationele’ berichten. Alhoewel, nú het geheugen weer eens raadplegende, moet ik toch wel weer even lachen. Prachtig waren de verhalen van mijn vader en zijn collega collectanten die je dus ook wel eens sprak, aangaande de vele knopen die in de diverse collectezakjes werden gevonden. Buitenlandse muntjes waren er bijna elke week ook wel een paar bij en mijn vader wist precies na verkoop van tijd waar die muntjes vandaan kwamen! Althans in welke banken hij ze kon verwachten. Met name vele, toen al ongeldige Belgische munten van 25 centimes, veel mensen zullen ze nog wel kennen, die met een gaatje in het midden.

 

 

 

Collectezak

 

 

Ook gordijnringetjes en gewone platte koperen plaatjes behoorden dikwijls tot de opbrengst. De heer Van Poorten was degene die met de open schaal liep en daarop kon iedereen een blik werpen. Soms lagen er zelfs briefjes van tien gulden op en een enkele keer zelfs van vijf en twintig gulden. En als je dan hoorde wie die briefjes gaven, mijn vader die soms net achter van Poorten aanliep kon dat zodoende prima zien, dan keek hij toch heel vreemd op. Want soms waren het mensen waar je het niet van zou verwachten dat zij zoveel konden en/of wilden geven. Of het Kees Wittenbols was of een van zijn kornuiten in het kwaad weet ik niet, maar ooit hadden ze mijn vader eens goed tuk. Het gebeurde vaak dat de lange stok met het collectezakje eraan doorgegeven werd. Niet dat dit per se hoefde, maar als mensen zo vriendelijk waren, ja waarom niet hé? Op zo’n moment is het gebeurd dat men een zware loden bal in de zak deponeerde. Toen mijn vader de stok met het zakje daaraan weer in zijn handen kreeg en dus niet verdacht op de zwaarte hiervan, liet hij het hele geval bijna uit zijn handen vallen. Maar och arm, hij moest nog de halve kerk doorzeulen met die zware zak. Je had hem moeten horen! En de dader was natuurlijk nimmer aan te wijzen.

 

Het baantje van collectant was overigens niets meer dan een erebaantje met als enige voordeel dat de heren in de speciale collectebank gevrijwaard waren van plaatsengeld en daarnaast kregen de collectanten eens per jaar een etentje aangeboden. Maar wel gaf het de verplichting elke zondag om 10.00 uur in de hoogmis aanwezig te moeten zijn. En voor een toen niet zo’n kerks kind als ik, was dat best een extra opgave, want die mis duurde aanmerkelijk langer dan de mis van 9.00 uur. En ik moest natuurlijk mee met mijn vader. Ik kreeg dus niet de kans, net als Kees Wittenbols, me ergens achteraan te verstoppen en vroegtijdig de kerk te verlaten of als van Dun, de koster in aantocht was, onder te duiken en zodoende me van extra zakgeld te verzekeren door geen plaatsengeld te betalen. Dat kon ik overigens wel voorkomen door me naast mijn moeder te nestelen, want wij als familie, hadden twee gereserveerde en betaalde plaatsen mét naambordje, helemaal voor in de kerk, op de vijfde rij notabene. Als kind was het nog tot daaraan toe, maar later wilde je daar dus sowieso niet gezien worden en zocht ik steeds verder een plaats naar achteren. Totdat ik besloten had om helemaal geen bezoek meer te brengen aan de kerk. Hoewel, het toen inmiddels tot een kwartje verhoogde plaatsengeld niet meer de doorslaggevende reden was van mijn definitieve afscheid. Dát had hele andere gronden. Tja, het was allemaal niet eerlijk verdeeld in het leven zullen we maar zeggen! Die Kees is er dus met veel dubbeltjes vandoor kunnen gaan.

 

Silvia Videler.

 

 

(86) Service Horeca triest.

 

 

 

Een kop in de BN/DeStem, die me uit het hart was gegrepen. Gretig sloeg ik aan het lezen, om in de eerste regels al geconfronteerd te worden met een serveerster die niet wist wat een jonge klare zou zijn, of een cognacje in een whiskyglas pleegt te serveren. Nou is dat niet bepaald het meest ergerlijke wat je kunt overkomen in de horeca. Ik ken mensen die het een ‘worst zal wezen’ of men de drank in een kopje, dan wel in een mok op tafel brengt. Maar dat is een probleem van een andere orde! Natuurlijk, bij een ‘beetje’ diner of lunch, verwacht je toch wel dat de elementaire basiskennis van het vak bij de kelner of serveerster aanwezig is en ga je ervan uit dat het bedienend personeel ook ‘t verschil weet, tussen een wijnglas en een vismes. Echter dit soort schoonheidsfoutjes zijn heus niet de voornaamste reden dat men wel eens terecht klaagt over de vaderlandse horeca. Het artikel vernoemde verder nog de ergerlijke wachttijden en die zijn dan ook kwalijk te noemen, maar uit eigen ervaring sprekende mag dát aspect toch niet op nummer een staan. Het valt wel mee in de praktijk. Uitzonderingen zijn wellicht de echte grote toeristische terrassen en in sommige ‘megazaken’ kan het natuurlijk ook wel eens gebeuren, dat men wat langer moet wachten op de bestelling. Wat ik mis in het artikel is het dikwijls ontstellende gebrek aan gastvrijheid. Technisch en puur economisch gezien is het kopen van een drankje of een maaltijd hetzelfde als het aanschaffen van een gebruiksartikel, in om het even welke winkel dan ook.

 

Echter, de klant ervaart dit geheel anders. Het kopen of aankopen van een artikel is een zogenaamd emotioneel gebeuren en dat geldt in veel sterkere mate in de horeca dan om het even bij wat voor soort winkel dan ook. Natuurlijk is de smaak van een consumptie of van een snack of maaltijd uitermate belangrijk, maar wat nog veel belangrijker is: dat is de sfeer, de ambiance, de gastvrijheid, de herkenning, de acceptatie van u als klant, als gast, als mens. Dikwijls hoor je dan ook dat een vakantie al of niet geslaagd is vanwege de aanwezige horeca in de plaats van bestemming. Bij wat dieper navragen hoor je dan niet de klacht, of het juiste wijnglas dan wel is gebruikt, of dat de ‘mis en place’ wel naar de regels der etiquette was. Nee, het gaat om de hartelijkheid, het gevoel van een welkome gast te zijn, de acceptatie en hoe men de klant weet te bejegenen. Kortom, of men het de klant echt naar de zin weet te maken en dáár ontbreekt het vaak aan in de Nederlandse Horeca! Een restaurateur of café-eigenaar die dát weet uit te dragen of weet over te brengen, dát is een vakman. Dat kun je ook niet leren via een schriftelijke cursus of op een hotelschool. Hooguit leer je daar wat regels en vormen. Maar dat stukje vakmanschap wat tot uiting komt in echte gastvrijheid, dat moet men in zich hebben. Van nature zou ik haast zeggen: hooguit kan het wat bijgeschaafd en aangepast worden via school of cursus.

 

Vaak heb ik in verre en vreemde oorden me helemaal op mijn gemak gevoeld en ging ik dikwijls terug naar hetzelfde restaurantje, enkel en alleen omdat men je daar ’t gevoel gaf een welkome gast te zijn. Soms hadden dergelijke uitbaters geen flauw benul van wat men hier ten lande moet leren, wil men überhaupt een horecadiploma of vergunning weten te krijgen. Deze mensen waren puur en hadden het in zich. Helaas, in Nederland kom je dat niet al te vaak tegen. Zij het dat men in het zuiden van het land meer gastvrijheid en vakmanschap tegen kan komen, dan in bijvoorbeeld de streek waar ik nu nog woonachtig ben. In deze streek waar ik woon, kan het je zomaar gebeuren dat je pak ‘m beet een vol uur in een zaak zit, of nóg erger, aan de bar hebt plaatsgenomen en dat de enige woorden die gewisseld zijn tussen barkeeper, annex eigenaar en de klant, het vernoemen is van het bedrag dat afgerekend dient te worden. Als je dit overkomt ga je denken dat het aan jezelf ligt, maar aldra bemerk je dat deze houding min of meer als norm wordt gehanteerd in veel bedrijven. Uitzonderingen zijn er pas indien men het plaatselijke ‘spraakgebrek’ (dialect) volledig meester is. Ja dan, dan is er een gerede kans op wat conversatie over en weer. Natuurlijk mag men niet generaliseren. Andere en betere voorbeelden zijn ook te melden, maar het is geenszins een zeldzaam verschijnsel. Het doet me denken aan het volgende grapje:

 

Een vertegenwoordiger komt moe aan bij een dorpshotelletje, ergens in het verre noordoosten van het land. De man besluit maar te overnachten, want hij ziet het niet zitten om die hele weg weer terug te moeten rijden en de andere ochtend moet hij toch weer op een afspraak zich melden, in de regio waar hij zich nu bevindt. De zaak is zo goed als leeg, geen klant aanwezig. De vertegenwoordiger vraagt om een kamer en komt na een half uurtje, na zich wat opgefrist te hebben, terug in het cafégedeelte. Inmiddels zit er een norse oudere man aan een borreltje met suiker. Zeer zeker geen praatgraag type! De vertegenwoordiger zet zich aan de bar in de hoop op een babbeltje met de waard. Maar die geeft weinig soelaas tot een geanimeerd gesprek. Plots ziet de vertegenwoordiger een stapeltje speelkaarten liggen en vraagt de eigenaar of hij zin heeft in een spelletje toepen. Waarop de eigenaar zegt: “neen, dank u, ik heb ooit eens dat spelletje gespeeld en ’t is me niet bevall’n.” Na een poosje ontwaart de vertegenwoordiger een bord met dobbelstenen en vraagt wederom: “zin in een Mexicaantje gooien?” Waarop de eigenaar weer zegt: “neen, dank u, ik heb ooit eens dat spelletje gespeeld en ’t is me niet bevall’n.” Na nog een pilsje genomen te hebben kijkt de man eens rond zich heen en ziet achterin, dankzij een openstaande deur, zowaar een biljart en zegt tegen de eigenaar: “zin in een potje tien over rood?” De eigenaar weer: “nee, dank u, ik heb dat spelletje ooit eens gespeeld en ’t is me niet bevall’n, maar straks komt mijn zoon en die speelt het wel graag.” Waarop de vertegenwoordiger vraagt: “zeker uw enig kind?”

 

Natuurlijk is dit grapje een beetje gechargeerd, maar u zult bijvoorbeeld dit grapje nimmer horen in een ‘setting,’ waarop het hotelletje gelegen zou zijn ergens in Brabant of Limburg. Dás een nadenkertje nietwaar. Echte horeca, is die horeca waarin de gastheer of gastvrouw én het personeel uit zodanig hout gesneden zijn, dat je kunt proeven en voelen dat men u als gast graag ziet komen. Dat u zich welkom voelt, dat u uw ‘draai’ er kunt vinden. Kortom, dat u zich thuis voelt. Als een horecaondernemer dat gevoel u en mij weet over te brengen, dan is het een geslaagde horecaondernemer. Ongeacht of hij/zij alle benamingen kent van een borrel, neut, pikketanissie, jonkie of wat maar ook. Laatst was ik in een hotel ergens in het midden van het land, daar stond op een fraai bord te lezen: Wij zullen er alles aan doen dat mijnheer zich hier gezellig thuis voelt en mevrouw zich hier heerlijk uit voelt. Kijk, dié ondernemers hadden ’t begrepen! Temeer daar ze het bord zelf hadden geschilderd en niet kant en klaar gekocht in de horecagroothandel. Dus: er was echt over nagedacht. Vakmanschap komt niet altijd op de eerste plaats, wel op een hele belangrijke tweede plaats. Daarom kon ik me ook helemaal vinden in het laatste regeltje van het artikel in de krant: “Gastvrijheid moet in de genen zitten.” Breda mag zich gelukkig prijzen met zoveel genetisch, goed materiaal!

 

Silvia Videler.

 

 

(87) Voetbal vond ik vroeger veel leuker.

 

 

 

Waarom ik vroeger het voetbal veel leuker vond is eigenlijk eenvoudig te verklaren. Wederom neem ik NAC als voorbeeld. NAC was vroeger een club met voetballers die praktisch alleen maar uit Breda of de directe omgeving afkomstig waren. Enkelen uitgezonderd natuurlijk. In de jaren vijftig had je bijvoorbeeld: Kees Kuijs, die kwam van Haarlem en heeft ook nog in de gelijknamige club gevoetbald. Maar hij vestigde zich wel in Breda als fysiotherapeut. Je had: Adri Pelkmans, die kwam van RAC uit Rijen. Geen Breda natuurlijk, maar wel vlakbij. Louis Overbeeke kwam van Dosko (of Meto?) uit Bergen op Zoom. Cock Luijten kwam van een amateurclub uit Rotterdam en Theo Lazeroms kwam van RBC uit Roosendaal. Nou ik toch bezig ben met het noemen van namen, noem ik gelijk maar even een aantal Bredanaars op, die in die tijd en nog even daarvoor in het eerste van NAC voetbalden en het was bovendien een tijd waarin NAC het zo slecht nog niet deed in de vaderlandse competitie. Dat waren onder andere: Rath Verlegh, Kees Rijvers, Leo Canjels, Frans Bouwmeester, Hein van Gastel, Daan Schrijvers, Kees Michielsen, Jan van Hoogenhuizen, Pauke v.d. Hoven, Bram Lussenburg, Puck Storimans, Jacques Visschers, Jan van Helden, Piet Vergouwen, John Geraerds en de keepers: Frans Goedhart, Jan Kools en Peter van Rijthoven en zo kan ik best nog wel even doorgaan.

 

  

In het huidige voetbal zijn de zaken radicaal omgedraaid. Geen enkele Bredanaar meer te bekennen. Overal worden ze vandaan gehaald. Op deze manier van spelers aan zich binden is mijns inziens een foutieve zaak. Ik ben van mening dat het weer moet gaan worden zoals het vroeger ook was. Ik pleit er min of meer voor dat andere clubs hier in Nederland dat ook weer gaan doen. Kijk, je kunt zo’n elftal, bestaande uit zeg maar buurt- of stadsgenoten, altijd wel voorzien van een of twee (gast)spelers uit ’n andere regio, maar dan houdt het toch echt op. Als supporter van een club zijnde lijkt mij het veel leuker om spelers aan te moedigen die uit je eigen stad komen. Dat niet alleen, maar ook geboren en getogen. Elke stedeling is toch wel enigszins chauvinistisch en trots op zijn eigen stad. De spelers maken ook deel uit van die stad en dat werkt mijns inziens allemaal veel beter. Verder heb je nog het voordeel dat je ze de hele week in je eigen stad kunt tegenkomen. Je kunt een praatje maken, dat zou kunnen gaan over vroeger vóórdat ze voetballer werden, omdat het toen al bekenden van je waren en dat is gewoon bevorderlijk voor de sfeer en dat ook straks weer in het stadion.

 

 

 

 

Het nieuwe NAC-stadion

 

 

Voetbal is veel te zakelijk geworden. Het zijn allemaal een soort van bedrijven geworden, die bovendien ook nog eens tegen het randje van hun faillissement aanzitten. Als een club niet al te best draait krijgt de trainer altijd de schuld en die vliegt dan ook gegarandeerd al heel snel de ‘laan’ uit. Ik vind het nog steeds heel erg dat ze nog niet zo lang geleden een ‘op en top’ Bredanaar eruit hebben ‘gesodemieterd.’ Even draaide het bij NAC niet en hup… d’r uit! Als we weer op de oude toer zouden gaan met enkel Bredanaars in het elftal op te stellen, ben ik er van overtuigd dat het allemaal beter zal gaan draaien. Er zijn voetballers genoeg in Breda en omgeving die talentvol genoeg zijn om dit karwei aan te kunnen. Breda, met een straal van zo’n 20 kilometer daaromheen, heeft pakweg zo’n 300.000 bewoners. Daar valt best een keus uit te maken. Als dit zou gaan gebeuren denk ik er weer sterk over om maar weer eens te gaan kijken. Lijkt me allemaal veel leuker! Nou pleit ik daar natuurlijk wel voor, maar ik ben bang dat het niet meer gaat. Het ‘geldmonster’ is te diep in onze samenleving geworteld. Heel jammer!

 

Nou ik toch weer over voetbal bezig ben, wou ik even een ander aspect van de voetbalsport gaan belichten: de voetbalcommentatoren. Ik weet nog de tijd dat er geen tv was en voetbalwedstrijden werden verslagen via de radio. Dit gebeurde alleen maar bij voetbalinterlands in zijn totaliteit, of tussentijdse verslagen van voetbalwedstrijden (altijd op zondagmiddag) uit de vaderlandse competitie. Als er interlandwedstrijden werden gespeeld en vooral tegen België bleef ik daar echt voor thuis. De commentatoren in die tijd wisten het altijd zo te verslaan, dat je het gevoel kreeg bij de wedstrijd aanwezig te zijn. Ze wisten het bovendien zo te brengen alsof je naar een spannend hoorspel zat te luisteren, maar dan natuurlijk veel opwindender. Jammer dat ik Han Hollander niet heb meegemaakt, dat moet een fantastische commentator geweest zijn. Die stopte al in 1940, dus ver voor mijn tijd. In mijn tijd had je onder andere Leo Pagano, Jan Cottaar en ir. Ad van Emmenes, door sommigen werd hij genoemd: de voetbalkundig ingenieur.

 

Maar even later kwam de ‘ster’ allertijden, in de persoon van Theo Koomen. Dat was een geweldenaar op het gebied van voetbalwedstrijden verslaan. Ook deed hij dat voor de wielersport, net zo kundig en interessant. Toen Theo Koomen voetbalcommentator werd was er inmiddels ook al televisie. Het gebeurde wel eens dat ik naar een voetbalwedstrijd zat te kijken en het geluid van de radio had aanstaan. Je lachte je rot. Je kon de wedstrijd gewoon aanschouwen op tv en dus alle situaties gewoon volgen. Theo Koomen wist van een waardeloze wedstrijd er toch nog een heel spektakel van te maken. Je kon bij zo’n wedstrijd maar beter de tv afzetten en naar zijn commentaar luisteren. Dan werd het gewoon weer een leuke wedstrijd. Dat heeft nooit meer iemand hem na kunnen doen. Ook ongeveer uit die tijd of iets later kwamen Herman Kuiphof, Koen Verhoeff en Heinze Bakker. Weer iets later Theo Reitsma en Evert ten Napel, dacht ik.

 

 

 

 

Helaas vind ik persoonlijk dat Evert ten Napel het niet al te best doet. Hij weet wel heel veel over de achtergronden van voetbal. Hij kent bij wijze van spreken ook alle echtgenotes van de voetballers en op welke datum ze zijn geboren, maar tijdens zijn commentaar over de wedstrijd zit hij er heel vaak compleet naast. Ik ben niet de enige die deze mening heeft, maar dat heb ik ook van anderen vernomen. Bij een verkiezing, nog niet zolang geleden, kwam hij er ook niet al te best vanaf. Daarentegen scoorde Theo Reitsma het hoogste en volgens mij zeer terecht! Heden ten dage rijst ook de vraag of de kwaliteit van het verslaggeven nog wel goed is. Persoonlijk ben ik van mening dat de meesten het echt wel goed doen. Ik kan eigenlijk niemand noemen, op Evert ten Napel na dan, waar wat over valt aan te merken. De andere hedendaagse commentatoren zijn, zover ik ze ken: Frank Snoeks, Arno Vermeulen, Jeroen Grueter, Ron de Rijk. Albert Mantingh en Leo Driessen. Ik zou zeggen: “ga zo door.” Het enige wat tegenwoordig toch wel ontbreekt zijn echte spannende wedstrijden. Maar dat is volgens mij dus op te lossen als alle voetballers voortaan in hun eigen stad gaan voetballen!

 

Kees Wittenbols.

 

 

(88) Onderzoek naar 52 koopzondagen.

 

 

 

Ginnekenstraat – Breda

 

 

Enige tijd geleden had onze krant - BN/DeStem - in een artikel het volgende: Breda gaat onderzoeken of de winkelbedrijven in de binnenstad behoefte hebben aan 52 koopzondagen per jaar. Dat bleek een besluit te zijn van de raadscommissie van Onderwijs en Economie. Verder vervolgt het artikel: dat gebeurde, nadat wethouder André Adank (economische zaken) verklaarde dat in navolging van Roosendaal, ook in Breda vanuit de markt onontkoombaar de vraag komt, om alle zondagen open te mogen zijn. Men besloot het artikel met een uitspraak van wethouder Adank, dat het hem goed lijkt te inventariseren welke wensen er leven bij de ondernemers. Nergens, maar dan ook nergens heb ik ook maar een zinnetje kunnen ontwaren, over wat het publiek nou wel niet denkt of vindt van een zevendaagse openstelling van winkels per week. Want laten we eerlijk zijn, voor een dergelijk plan zijn er toch twee partijen nodig: enerzijds de geopende winkels en anderzijds een voldoende publiek. Afgezien van het feit, dat de gemiddelde burger bij een langere openstelling van de winkels, op den duur geenszins meer zullen gaan besteden. Simpelweg omdat de meeste burgers nou eenmaal een bepaald budget (inkomen) hebben waar ze alles van moeten kopen. Of ze nou 6 of 7 dagen per week hiervoor de beschikking hebben, dat zal zeker op langere termijn, er niets aan toe- of aan afdoen, van de hoeveelheid geld die men spendeert. Het enige dat men kan stellen is dat de winkels in het centrum van de stad, qua omzet op de lange duur, er door worden bevoordeeld ten opzichte van de winkels die elders gelegen zijn (en dus op zondagen gesloten dienen te blijven). De mens is nu eenmaal een gemakzuchtig wezen en men is eerder geneigd om dan maar een bepaald artikel op zondag in de stad te kopen, als men er toch is, dan bijvoorbeeld bij een buurtwinkel waar men dan toch weer apart heen moet gaan. Alleen al vanuit dit standpunt bezien, vind ik de ‘52 koopzondagen-optie’ van wethouder Adank al een stukje oneerlijke concurrentie ten opzichte van winkels die niet in het centrum gelegen zijn.

 

Dan het feit dat honderden en nog eens honderden personeelsleden extra moeten inleveren van hun ‘weekend-rechten.’ Van oudsher waren de zondagen: vrije dagen voor vrijwel iedereen en waren het specifieke dagen dat gezinnen bij elkaar waren en ook aandacht aan elkaar konden besteden. Zonder gehinderd te worden door werkbeslommeringen (specifieke beroepen niet te na gesproken). Als men dit onzalige plan van Adank weet te verwezenlijken, gaat dit in ieder geval voor vele honderden gezinnen al niet meer op. Want vader of moeder of dochter of zoon moeten een extra zondagsdienst gaan draaien in de winkel. Zowel voor de eigenaars als voor het personeel is het eigenlijk alleen maar een belasting en zal het weinig extra voordeel opleveren. Zeker voor bedrijfsleiders, franchisehouders of eigenaars is de belasting erg groot. Personeel kan dan nog wel eens gecompenseerd worden door andere vrije dagen op te mogen nemen in de loop van de week. Maar voor de eigenaar/bedrijfsleider van een zaak gaat dit veelal niet op! Die levert alleen maar in, namelijk: kwaliteit van leven. Het is verre van mij om te pleiten voor een starre en wettische zondagsheiliging. Maar ik erken wel de wetmatigheid van zes dagen werken en een dag rusten en die rustdag die kan van mijn part ingevuld worden hoe men dat maar wilt. De een zal willen voetballen en de ander zal in z’n nest willen blijven ‘meuren’ tot een uur of een. Dat is mij allemaal om het even. Maar door een zevendaagse winkelopenstelling wordt het (gezins)-leven van veel mensen dermate ontwricht, dat men niet meer toekomt aan een hele dag echt vrij zijn. Althans niet meer mét elkaar als gezin en die hele dag ‘echt vrij zijn’ dat is een gegeven, waarvan psychologen en vele andere ‘logen en listen’ er al lang en breed achter zijn dat het een oergegeven is. Gaat men hieraan fundamenteel tornen en dan bedoel ik niet eens één weekendje doorwerken, maar als men echt de regelmaat van zes dagen werken en één dag rusten op z’n kop gaat zetten, dan gaat dat op den duur z’n tol eisen.

 

In het nog niet te lange verleden heeft men in de communistische tijd in de Sovjet Unie eens geëxperimenteerd met een 10-daagse werkweek, gevolgd door vier vrije dagen. Het werd een waar disaster. Biologische klokken gingen tekeer als gekken en mensen werden letterlijk ziek, door een ritme wat niet bij de mens past. Mensen werden overspannen en na vele klachten en arbeidsuitval heeft men node de zaak - het experiment, na rijp beraad - in dak gestoken en is men terug gegaan naar de aloude en beproefde werkweek van maximaal 6 dagen (niets ten nadele van een extra vrije dag!). Gezien de complexe samenleving zijn ruime openingstijden van winkels best fijn, praktisch en voor de handliggend. Maar ik denk dat het gemiddelde publiek meer baat heeft bij een iets soepelere openstelling van overheids- en semi-overheidsinstellingen, dan een zevendaagse winkelweek. Bij veel loketten erger je je rot, dat de openingsuren soms zeer beperkt zijn en als je als werknemer iets gedaan wilt krijgen van de overheid of semi-overheid, dat je soms een halve of hele vrije dag op moet nemen om het te kunnen regelen. Alle verandering behoeft geenszins een verbetering te zijn en wie het ‘onderste uit de kan wil’… juist ja, die krijgt de ‘deksel op z’n neus.’ Voor alles is een tijd. Laat dat ook zo zijn voor de winkelier en zijn of haar personeel, zodat ze ook eens toekomen aan andere zaken dan ‘de zaak!’

 

Silvia Videler.

 

 

(89) Breda, Iowa. Ook een Breda in de Verenigde Staten.

 

 

 

Een poosje terug heb ik een artikeltje geschreven over een plaats genaamd: Bredasdorp in de republiek van Zuid Afrika. Kort daarna over een dorp in Catalonië-Spanje, tussen Barcelona en Gerona in. Al verder zoekende heb ik nog melding gemaakt van het overigens minuscule dorpje Breda in Italië, in de buurt van de hoofdstad Rome. Maar dat plaatsje is zo klein dat er zelfs op het wereldwijde web amper iets noemenswaardig over te vinden is. Tot mijn persoonlijke verbijstering ben ik er nu achter gekomen dat er in Amerika en wel in de staat Iowa, een redelijk welwarend, bijna geheel blank plaatsje is gelegen met de naam: “Breda” en dat dit plaatsje wel degelijk is vernoemd naar ons eigen Breda in Brabant. Waarom schrijf ik consequent plaatsje? Terwijl de officiële website spreekt over city! (letterlijk: stad) Nou simpel: volgens de opgave woonde er in het jaar 2000 maar liefst 477 mensen! Waarvan 99,16 procent blank was. De rest - en die kun je tellen op je vingers - waren zwart of van andere afkomst. Waarom ben ik zo verbijsterd? Wel, ik heb de kaart eens goed bestudeerd en het kan niet missen dat ik door, of liever gezegd langs dit plaatsje heen gereden ben. Dat kan niet anders dan dat ik op dat moment zelf niet achter het stuur gezeten was en een ‘uiltje aan het knappen’ was. Want de enige andere chauffeur die toen in onze auto zat, was nog maar amper op de hoogte dat ik ‘iets’ met Breda had in Nederland, dus waarom zou hij mij ook wakker gemaakt hebben. Achteraf verdraaid jammer!

 

Breda, Iowa, ligt in een vlakke vruchtbare landbouwstreek in het westelijke gedeelte van de staat Iowa. Het blijkt er best goed te gaan, want het gemiddelde inkomen is daar (in 2000) $ 41.458 per gezin. Een gemiddeld gezin bestaat daar uit 2,97 personen. Typerend is dat bijna het hele dorp rooms-katholiek is, in een toch redelijk protestants/evangelische streek. Het dorp ligt aan een spoorweg en op de website is zelfs een oude ansichtkaart van het oude spoorwegstationnetje afgebeeld. Nergens werd melding gemaakt of er nog een reguliere treinverbinding wordt onderhouden, maar de VS een beetje kennende en het aantal inwoners in acht nemende, zal er waarschijnlijk geen trein meer stoppen. De nederzetting Breda is gesticht in 1869 door mensen afkomstig uit Illinois en Wisconsin, die daar op de prairies van Iowa hun geluk gingen beproeven. Deze eerste ‘settlers’ waren Duitsers en Hollanders en hebben de toenmalige grond gekocht voor $ 4 per acre. Dit was land zonder ook maar een enkele boom of struik en was oorspronkelijk hét gebied waar de vele buffels hun voedsel haalden en de Indianen op hun beurt weer de buffels. In 1877 werd het plaatsje aangesloten op de railverbinding en werd dus ontsloten voor de buitenwereld en pas toen werd de plaats mede door de treinverbinding van enige betekenis. De naam kreeg het van ene mevrouw John (haar man’s voornaam) LeDuc. Leuk is te lezen wie de toen 44 personen tellende lijst van stemgerechtigden waren om zoals het hoorde in Amerika, een naam te kiezen. Mevrouw LeDuc haar partij wilde de naam Breda hebben en wel als vernoeming naar ‘ons’ Breda.

 

Let wel dat namen in de VS dikwijls verengelst zijn, maar je kunt nog steeds de Nederlandse stam gemakkelijk terugvinden. Het waren: S.N. McCordmick, J.H. Knobbe, J. Vaneventer, A.J. Powell, J. Dyke, Ubba Alberston, H. Scott, Henry Brunig, Henry Olerich, U.C. Jones, H.W. Lammerding, W. Lammerding, J.H. Bohnen-Kamp, Frank Salmen, J. Kempker, J.B. Eberly, R. Ricke, J.L. Perry, A.T. Olerich, J. Olerich, Frank Lake, Anton Stork, Joseph Olerich, J. Franzen, T. Loch, John LeDuc, J. Schelle, Fred Geets, G. Hanssen, J. Frank Derner, N. Cortenbach, C. Knobbe, Henry Pape, Wim Leets, B. Bruning en J.H. Bruning, V. Jackson en nog enkele anderen.

 

Silvia Videler.

 

 

(90) Muziek opnemen met een bandrecorder.

 

 

 

Als u zo rond de vijf en zestig bent, dan kunt u zich dat natuurlijk ook nog wel herinneren. Dat niet alleen, maar u heeft mogelijk wel hetzelfde gedaan. Namelijk: muziek opnemen met de bandrecorder. Als er iets moeilijk was in die tijd, dan was het dat wel. Ik zal u in het kort vertellen hoe het bij mij ging:

 

Mijn eerste bandrecorder was een apparaat van Philips. Het was ook nog de tijd dat je alleen in mono kon opnemen, dus dat is al lang geleden. Zeg maar ergens beginjaren zestig. Aan een bandrecorder alleen had je natuurlijk niet veel. Je moest ook nog een bron hebben om van daaruit muziek op te kunnen nemen. Een oudere broer van mij had half jaren vijftig al zo’n ding. Het is bijna niet te beschrijven wat voor een onooglijk apparaat dat was, maar hij leek meer op een miniwasdroger dan op een bandrecorder. Ik dacht van Duitse makelij. Maar ja, daar waren die Duitsers altijd al goed in. De meest vreemde vormen wisten ze aan allerlei ‘tuig’ te geven, maar wel degelijk! Enfin, bij hem kon je er alleen muziek mee opnemen via een microfoon. In die tijd hadden we ook nog gewoon de radiodistributie, dus mijn broer zat dan met de microfoon bij die luidspreker en iedereen moest natuurlijk zijn mond houden, anders was dat later natuurlijk bij het afspelen te horen. Doch, het apparaat wat ik toen aanschafte had in ieder geval al verbindingssnoeren, zodat je rechtstreeks van de radio kon opnemen. Uiteraard was je er dan nog niet, want je moest hem eerst in de opnamestand zetten en zodra er een nieuw nummer kwam, moest je onmiddellijk indrukken. Dat dit vaak fout ging hoef ik u natuurlijk niet te vertellen. Doch oefening baart kunst en op den duur raakte ik daar toch wel bedreven in. Precies op tijd de opnameknop indrukken, maar dan ook weer op tijd stopzetten. Dat stopzetten precies op tijd was zeker zo moeilijk. Het was natuurlijk nooit bekend wanneer een muziekstukje precies begon en eindigde, dus menige vloek heb ik wel eens gelanceerd in die tijd. Later ook nog wel, maar dit terzijde.

 

Het beste was altijd, muziek op te nemen van een programma waar van te voren de nummers al in de radiogids stonden vermeld, zoals bijvoorbeeld de arbeidsvitaminen. Dan was het slechts even attentie en drukken maar. Dat ging dan meestal wel goed. Zo kwam ik dan toch wel aan een behoorlijk aantal muziekstukken, die dan geheel volgens mijn smaak waren en ik kon er zo vaak naar luisteren als ik maar wilde. Een nadeel bleef er natuurlijk wel en dat waren de schakelklikken, die je aan het begin en eind van elk nummer hoorde. Maar daar had ik iets op gevonden: ik ging dan met het bandgedeelte precies naar de plek waar deze schakelklik zat en deed dan in de opnamestand handmatig deze band een heel klein stukje terugdraaien en verdraaid, dat werkte nog ook.

 

Bij deze manier van opnemen bespaarde ik natuurlijk veel geld uit. Immers, ik behoefde nu geen grammofoonplaten te gaan kopen, want die waren in die tijd best duur. Ik weet nog dat die in 1960 ruim 3 gulden per single kostten. Later werden die bandrecorders alsmaar moderner en er kwamen er ook met van die hele grote spoelen, zodat je wel zo’n 5 uur achter elkaar naar muziek kon luisteren. Doch, weer wat later kwam de cassetterecorder en weer later de cd’s en alles ging toen in een stroomversnelling. Ik heb nu nog steeds een bandrecorder, maar gebruik deze uiteraard allang niet meer. De computer heeft inmiddels alles overgenomen en mijn bandrecorder is ‘rijp’ voor een museum!

 

Kees Wittenbols.

 

 

(91) Smartshops en softdrugs in de binnenstad van Breda.

 

 

 

Haagdijk – Breda

 

 

Het moet voor menig bezoeker van Breda en zeker voor oud-Bredanaars een grote schok zijn te moeten constateren dat in Breda zoveel smartshops en soortgelijke gelegenheden te vinden zijn. Ik hoor het wel eens van mensen die Breda bezocht hebben en ietsjes verder gelopen hebben dan de meest voor de handliggende toeristische attracties, zoals het Begijnhof, de Grote kerk aan de Markt, de KMA en het Spanjaardsgat enzovoorts. Met name rond de Boschstraat en zeker ook op en rond de Haagdijk/Nieuwe Haagdijk is het aantal smartshops groter dan het aantal adressen (winkels) waar je vroeger sigaren of sigaretten kon kopen. Onlangs hoorde ik dat de regering het plan heeft opgevat om deze gelegenheden in ieder geval niet meer in de buurt van scholen toe te staan. Nimmer heb ik ooit van een meer belachelijke maatregel gehoord. Denken die hooggeleerde heren en dames politici nou echt dat een 500-tal meters meer of minder voor de hedendaagse jeugd een belemmering, dan wel een rem zal geven om dat soort spul te kopen?

 

Ik spaarde vroeger postzegels en de postzegelhandel in de Passage vond ik met mijn beperkt budget vrij duur. In de Prins Hendrikstraat was een sigarenzaakje en die verkocht ook postzegels en was aanmerkelijk goedkoper. Dus… wat deed ik? Op het fietsje naar het Ginneken en daar mijn fel begeerde postzegeltjes halen en ik was voorwaar niet verslaafd, noch lichamelijk afhankelijk van het al of niet bemachtigen van een paar zegeltjes. Toen moest ik nog fietsen. Tegenwoordig heeft elk zichzelf respecterende tiener een brommer dan wel scooterachtig ding, om zich op voort te bewegen. Met andere woorden: zonder een noemenswaardige lichamelijke inspanning is die vijfhonderd meter extra wel te overbruggen. Zouden die dames en heren politici uitgaan van hun eigen lichamelijke lamlendigheid. Want ik vrees als zíj vijfhonderd meter moeten lopen dat ze dan eerst de telefoon pakken en de dienstdoende chauffeur oproepen, die hen dan op ’s rijkskosten die vijfhonderd meter verder transporteert, met de dienstauto van het ministerie.

 

Maar terug naar Breda. Zelf ben ik geen gebruiker van de artikelen die deze smartshops in de verkoop hebben, noch ben ik een bezoekster van coffeeshops. Ik ken die dingen dan eigenlijk ook alleen maar van de buitenkant en dan moet ik zeggen: “het maakt er het straatbeeld nou niet bepaald aantrekkelijker op. Integendeel, een toch wel wat louche sfeer brengt het met zich mee.” Zo ervaren straks ook al die bezoekers, die ongetwijfeld door de Boschstraat of de Haagdijk en omgeving zullen gaan wandelen, om van de andere lokaliteiten nog maar niet te spreken. Natuurlijk is Breda niet de enige plaats met dit soort zaakjes. Ik ken er die zelfs nog luguberder tonen dan de gemiddelde Bredase coffee- en of smartshop. Maar één ding staat voor mij en velen anderen vast: het is zeker geen visitekaartje voor de stad. Enerzijds is men nu zo rigoureus bezig het roken van tabak aan banden te leggen. Niet alleen door in openbare gebouwen het roken geheel en al te verbieden, nee zelfs in bedrijven, winkels, werkplaatsen enzovoorts. Nu zelfs in de horeca. Anderzijds kan men vrijelijk spul kopen, wat direct na gebruik toch een heel stuk gevaarlijker is voor de gebruiker zelf en de omgeving. Wat te denken van een autobestuurder die zo stoned als een eierkoek is? “Mag niet,” zult u zeggen. Klopt, vloeken ook niet! Wie controleert dat? Ik ben nog nimmer gehinderd geweest een voertuig te besturen na het gebruiken van een sigaretje, maar ik heb wel gezien hoe volledig van de wereld soms jongeren waren en toch op de brommer of scooter stapten en als een raket zichzelf het verkeer in lanceerden. Maar terug naar de smartshop en dergelijke. Verbieden zal inderdaad heel veel problemen geven. Ik ken de juridische én medische aspecten dan ook niet voldoende om hier een fundamenteel oordeel over te geven. Ik zie alleen de verloedering die deze zaken uitstralen en de gevolgen die dat heeft op de directe omgeving.

 

Daarom pleit ik voor één centraal punt waar men dit spul kan aanschaffen, als men dan toch zonodig moet. Dan zijn er een aantal buurten tenminste verlost van zaken, die de sfeer er nou niet bepaald prettiger om maken én is er een betere controle mogelijk. Bezoekers van onze mooie stad hoeven dan ook niet meer steeds geconfronteerd te worden met uitwassen van een maatschappelijke uitwas wat drugs nu eenmaal zijn.

 

Silvia Videler.

 

 

(92) Breda van oudsher een internationaal knooppunt voor het openbaar vervoer.

 

 

 

 

In de annalen zijn er weliswaar geen berichten te vinden over “Breda International Airport,” noch is het bekend als internationale zeehaven. Echter, nadat de tijd aanbrak dat de postkoets en de trekschuit zijn langste dagen hadden gehad en de kalender 3 mei 1855 aanwees, werd het toen ingeslapen provinciestadje Breda duidelijk wakker. Vanuit België werd via Roosendaal een spoorlijn aangelegd van de toenmalige Société Anonyme de Fer d’Anvers é Rotterdam. Het eerste toenmalige station lag ter hoogte van de huidige Etnastraat. In diezelfde eeuw werd de Mark uitgediept en Breda kreeg een goede waterverbinding met de rest van Nederland. Diverse spoor- en tramwegen volgden aldra. We nemen een grote stap voorwaarts van een kleine 100 jaar. Dan slaan we de tramwegen die vanuit Breda liepen naar Oosterhout, Antwerpen, Roosendaal enzovoorts, maar even over en komen terecht in de periode van kort na de oorlog.

 

Breda, in casu West- en Midden-Brabant, kende in de jaren 50 en 60 een fijnmazig net van interlokale lijndiensten, naar welhaast elk dorp of gehucht in de wijde omgeving. Bij mijn weten waren alleen Achtmaal en Schijf verstoken van openbaar vervoer en alle lijnen begonnen of eindigden bij het Bredase Stationsplein. Breda zelf kende in die tijd - jaren 50 en 60 - al een goede uitgebreide stadsdienst van zes lijnen, verzorgd door de BBA, die indertijd zijn hoofdkwartier had aan de Haagpoort en tevens was daar de grote remise/busgarage aan de Tramsingel/hoek Beekstraat. Vijf echte stadslijnen en een semi-stadslijn, lijn 7 naar Galder-Grens. Pas later kwam daar lijn 6 bij naar de nieuwe wijk: de Ypelaar. Waren de stadsbussen aanvankelijk nog beige/bruin, later werden ze rood gekleurd. Alle stadsbussen, met uitzondering die naar de Belcrumpolder, reden en later naar het Liniekwartier en Doornbos, alsmede naar het Brabantpark, vertrokken vanaf het Stationsplein. De andere lijnen volgden in het centrum zo goed als allemaal dezelfde route: via de Sophiastraat, Korte Boschstraat, Boschstraat, Catharinastraat, Grote Markt, Ridderstraat, Eindstraat, Ginnekenstraat hun weg tot aan de Nieuwe Ginnekenstraat. Daar werden de lijnen gesplitst naar bijvoorbeeld: Boeimeer, Heuvelkwartier, Tuinzigt, Ginneken en de Blauwe Kei. De bussen die terug in de binnenstad kwamen reden eveneens weer via de Nieuwe Ginnekenstraat, de Keizerstraat, Oude Vest, Halstraat, Grote Markt, Veemarktstraat en zo vervolgens naar de Boschstraat, Korte Boschstraat, om weer op het Stationsplein uit te komen. Dat Bredase station in oude vorm was hét verkeersknooppunt voor de stadsdienst, evenals voor de buitenlijnen die toen ook allemaal verzorgd werden door de BBA. Aanvankelijk vanaf de Stationsweg en later vanuit de Emmastraat. Nou, niet allemaal, lijn 14 was de lichtblauwe bus van de Zeeuw-Vlaamse-Tramweg-Maatschappij de ZVTM, die via Antwerpen en de tunnel aldaar rechtstreeks en zonder te stoppen naar Axel en Hulst in Zeeuws Vlaanderen reed. Dat was een combinatievervoer van de BBA en de ZVTM. Onderweg op Belgisch grondgebied werd niet gestopt en mocht men niet in- of uitstappen. Ook werd begonnen met internationale diensten op Antwerpen en Turnhout. Lijn 15, de bus naar Rijsbergen en Zundert tot de grens, net achter Wernhout werd in 1964, toen de tram van Antwerpen naar de grens was opgeheven, doorgetrokken naar Antwerpen. Ook hier werd het een samenwerking met de Belgische vervoersmaatschappij. Indertijd zeer gemakkelijk te herkennen door hun felrode kleur. Dat waren de bussen van de NMVB (lijn 64), de voorloper van de hedendaagse Vlaamse vervoersmaatschappij: De Lijn. Vanaf het station (Emmastraat) vertrok het ene uur een bruine BBA-bus naar Antwerpen en het volgende uur was het een Belgische rode NMVB-bus. Evenzo werd er een samenwerking gevonden met het vervoer op Baarle-Nassau en vervolgens naar Turnhout. Ook daar was het ‘t ene uur een Belgische bus en het andere uur de bekende BBA bus, lijn 32.

 

Wat echter bijna niemand weet was het feit dat Breda ook enkele directe buslijnen had op Menton in Zuid-Frankrijk en Barcelona in Spanje. Ook deze bussen vertrokken vanaf het Stationsplein te Breda. De halteplaats was voor de stationswachtkamer 1e klasse en tegenover het oude VVV-kantoortje op het Stationsplein. Uiteraard vertrokken deze bussen niet zo frequent, maar om de paar dagen reden ze toch en op tijd! De toenmalige redelijk grote hotels aan het Stationsplein, te weten het vermaarde Oranjehotel en het hotel Cosmopolite, hadden vaak gasten die daags tevoren aankwamen, een nachtje overbleven, om vervolgens de bus tegenover het hotel te pakken en af te reizen naar de Rivièra of de Spaanse Costa’s. Daarnaast was Breda (Stationsplein) ook de halteplaats voor de zogenaamde Europabuslijnen. Een internationale onderneming die gelijk de Greyhound in de Verenigde Staten een groot lijnenstelsel bediende tussen allerlei Europese grote steden. Deze Europabus was aanmerkelijk goedkoper dan de spoorwegen en had als extraatje dat je op de diverse stopplaatsen onderweg gemakkelijk even de benen kon strekken en wat kon gebruiken in de diverse plaatsen die de bus aandeed. Ook hierin was Breda, mede gezien de internationale ligging, vlak bij de grensovergang, een gewilde stopplaats. Echt groots van de grond gekomen is deze vorm van vervoer in Europa niet echt. Alhoewel er nog steeds buslijnen lopen naar alle mogelijke Europese hoofdsteden en dan met name naar die naar landen en steden achter het voormalige IJzeren Gordijn. Ook had Breda in de jaren 50 en 60 een rechtstreekse treinverbinding, zonder overstappen naar Keulen in Duitsland. Via Tilburg, Eindhoven en Venlo en dat enkele malen per dag!

 

Eveneens en zonder overstappen kon men naar Maastricht, of naar Bergen op Zoom, Goes, Middelburg, Vlissingen en naar Den Bosch, Nijmegen, Arnhem, Deventer en Zwolle rijden. Langs de andere kant naar Rotterdam, Den Haag, Leiden, Haarlem en Amsterdam. Als men de juiste trein maar nam, kon dat allemaal zonder overstappen. De treinverbinding met Oosterhout, Gorinchem en Utrecht is er nooit van gekomen. Dit hebben we aan de Oosterhouters te danken, zegt men, die zo nodig ‘eerst moesten eten’ tijdens de vergadering waar werd onderhandeld, over hoe en of er een spoorwegverbinding zou komen tussen Breda-Oosterhout en Utrecht. Maar het heeft heel, heel lang geduurd voor al eer er een rechtstreekse busverbinding kwam, met het knooppunt van de Nederlands Spoorwegen te weten: Utrecht. Binnenkort zal Breda dan ook rechtstreeks worden aangesloten op de reeds nieuw aangelegde spoorlijn naar Antwerpen, Brussel en Parijs.

 

Samenvattend mogen we stellen dat Breda al meer dan een eeuw lang ver over zijn grenzen heeft gekeken en dat ‘openbaar vervoer’ zowel ín als rond, als vanuit Breda naar ver daarbuiten, vaak beter geregeld was dan in menige andere Nederlandse stad. Toch nog even terug naar de beginjaren van de spoorwegen. Breda en directe omgeving hadden meer stations dan heden ten dage het geval is. Er was een stop/halteplaats bij Dorst aan de lijn naar Tilburg. Aan de andere kant was er een stationnetje bij Beek (Prinsenbeek), maar ook de lijn naar Roosendaal kende een halte Heilaar, een stationnetje Princenhage, zelfs een halte Liesbos! Zelfs Leur had een halteplaats, alsmede was er al het station Etten. Laten we Etten en Leur dan even terzijde, dan had Breda/Princenhage/Beek en met Dorst aan de andere kant (wel gemeente Oosterhout, maar zó dichtbij) toch zes stations c.q. halteplaatsen en dát in een tijd, dat lopen de gewoonste zaak van de wereld was! Misschien is alle vooruitgang toch geen verbetering? In ieder geval, zeker met de nieuwste plannen op spoorgebied, zal Breda een nog grotere en belangrijkere plaats gaan innemen in het (West)-Europese internationale transport en zal het zeker goed en snel te bereiken zijn.

 

Silvia Videler.

 

 

(93) Zo’n 100 jaar geleden.

 

 

 

 

Hierbij een verhaaltje over mijn oma (Adriana Bernaards) die in 1890 geboren is in Steenbergen. Maar eerst een andere kwestie met betrekking tot mijn ouders en grootouders. Ik weet natuurlijk niet hoe het bij u is. Maar ik weet eigenlijk niet veel van wat mijn ouders en grootouders vroeger allemaal meemaakten. Het leek wel alsof ze daar gewoon niet over wilden praten. Vonden ze de vroegere tijd een gesloten boek, omdat de levensomstandigheden niet al te rooskleurig waren, of was hun geheugen te slecht om een en ander nog naar voren te halen? Daar heb ik over nagedacht en ik denk dat ze het een gesloten boek vonden. Mijn vader heeft nooit iets verteld over zijn kindertijd. Ook mijn moeder heeft bijna niks losgelaten. Ja, een keer had ze een bijzondere ervaring als kleuter van 3 á 4 jaar oud. Dat heeft ze vaak verteld, maar andere dingen? Ik zou het echt niet weten. Nou even dat verhaaltje. De opa van mijn moeder woonde vroeger in de Walstraat in Breda. Hij was eigenaar van 2 huisjes naast elkaar. In de een woonde hij zelf en de andere verhuurde hij. Hij had ook een grote hond. Mijn moeder vertelde, toen ze daar ’n keer logeerde, dat ze als klein kind ’n keer op de rug van die hond ging zitten. Je weet natuurlijk hoe kinderen zijn, die kijken niet zo nauw. Doch, dat beviel die hond natuurlijk niks, hij stond op en ging aan de haal. Mijn moeder hield zich stevig vast aan die hond en het was voor de medebewoners in die Walstraat een echte circusact, die hond met mijn moeder bovenop door heel de straat zien rennen. Ja, dat moet een leuk voorval zijn geweest, nu inmiddels zo’n 90 jaar geleden. Een ding is praktisch zeker: er leeft niemand meer die dit voorval gezien heeft. Het is natuurlijk ook niet echt belangrijk, maar ik, als kind van haar, voor mij toch wel. Het is het enige wat ik van haar weet uit die tijd.

 

Vermeldenswaardig vind ik toch nog wel het volgende: mijn moeder was in feite een weeskind. Haar vader (mijn opa dus), ging er vóór haar geboorte tussenuit en haar moeder (mijn oma) kwam tengevolge van haar geboorte te overlijden. Later trouwde hij nog wel met een Belgisch ‘madammeke’ en kreeg drie dochters, die in feite halfzusters waren van mijn moeder. Dat ‘weerzien’ vond net na de oorlog plaats, maar een erg goed contact is het eigenlijk nooit geworden. Ze kwamen later wel bij ons en wij bij hun, maar het liep niet echt over. Een van deze halfzussen leeft nog steeds en woont in Kontich bij Antwerpen. Zij heeft ook nog twee kinderen, maar we hebben weinig contact. Mijn moeder was dus wees en hoe ze dat heeft ervaren weet ik in feite niet. Zou ze daar moeite mee hebben gehad of gold hier: wat niet weet wat niet deert? In elk geval heb ik nooit iets aan haar gemerkt. Wel dat ze vanaf haar geboorte de naam van haar moeder kreeg. Dus geen Baks, zoals mijn opa heette, maar Zodenkamp. Van die ‘goede’ man weet ik slechts dat hij een buschauffeur was ergens in Limburg en ik heb ook nog een foto van hem. Mijn moeder is verder opgegroeid bij een broer van haar moeder en die woonde toen in Dordrecht in de Louis Apolstraat, alwaar ik ook wel eens ben geweest. Later, ja veel later kwam mijn oom in Breda wonen en hij werd in feite zo’n beetje de opa van mij, maar wel een heel strenge! Doch, mijn moeder wist wel te vertellen dat ze bij mijn oom een fijne jeugd heeft gekend. Ik ben niks tekort gekomen, zei ze wel eens. Mijn vader die in Halsteren geboren is en daar ook is opgegroeid heeft nooit iets verteld over zijn kindertijd daar. Ik kom toch wel vrij vaak door Halsteren heen en dan denk ik van: al die dingen die daar te zien zijn heeft hij vroeger ook gezien en in die prachtige bossen daar in de buurt zal hij toch ook wel gespeeld hebben. Maar ik weet werkelijk niks van hem.

 

Ook bij mijn schoonfamilie had je een soortgelijke situatie. Mijn schoonvader heeft ook nooit iets verteld over zijn jeugd. Daarentegen was mijn schoonmoeder wel iets opener. Die wilde vooral veel vertellen van wat ze in de Tweede Wereldoorlog allemaal had meegemaakt. Maar hier wilden de kinderen in zekere zin niet veel over weten. De oudste kinderen van haar hadden de oorlog zelf doelbewust meegemaakt en waren daarom mogelijk niet meer geïnteresseerd in haar verhalen. Elke keer dat ze er over wilde beginnen werd min of meer haar mond ‘gesnoerd.’ Ja, later, toen ze inmiddels was overleden, dacht men wel eens van waarom hebben we eigenlijk niet geluisterd. Ze heeft toch behoorlijk wat meegemaakt in die oorlog en wie niet? Ze is ook met haar hele gezin op de vlucht geslagen voor de Duitse bezetter en zo gezellig was dat niet te noemen. Ze wilde kennelijk toch vele nare ervaren situaties van zich afpraten. Want dat is zeer goed voor de gemoedsrust, wisten de kinderen later dan toch wel te begrijpen, maar het was te laat.

 

Het meeste weet ik nog van mijn oma. Die verhuisde met het gehele (grote) gezin vanuit Steenbergen al snel naar Lepelstraat toe. Lepelstraat ligt slechts een ‘steenworp’ van Steenbergen verwijderd. De plek waar ze neerstreken heette de “Kladde.” Dat is min of meer een buurtschap bezijden het dorpje Lepelstraat. Maar heel veel vertelde ze in feite ook niet en eerlijk gezegd toen ze vroeger bepaalde dingen vertelde, was ik ook nog een kind, dus de interesse lag bij mij zeker niet al te hoog om dit alles aan te horen. Toch heb ik nog wel wat onthouden. Slechts een paar zinnen bij elkaar, maar met een beetje fantasie erbij valt er toch wel een aardig verhaaltje over te schrijven. Je had dus de “Kladde” en ze vertelde dat ze meestal uitging naar “de Vossemeer” zoals ze dat toen noemde. Nou, “de Vossemeer” leek mij later dus heel duidelijk: Nieuw Vossemeer. Vóór het schrijven van dit verhaaltje was ik er net geweest voor een wandeling. Maar ik was al wel meer in Nieuw Vossemeer geweest. Dat was en is een soortement van rustpunt tijdens mijn vele fietstochten.

 

Tijdens mijn tochten door deze streek moest ik vaak aan de woorden van mijn oma terugdenken: “de Kladde” en het uitgaan in “de Vossemeer.” Ik reed dan over de Moorseweg, een 7 kilometer lange oude weg tussen Lepelstraat en Nieuw Vossemeer en dacht dan van: hier reed mijn oma vroeger ook op de fiets, nu 100 jaar geleden, op weg naar een dansgelegenheid. Op de fiets? Dat was nog maar de vraag. Niet iedereen had toen een fiets. Maar mogelijk geleend van haar ouders. Vermoedelijk nog een fiets met houten banden of iets dergelijks, want zover ik kan nagaan bestonden er nog geen luchtbanden in die tijd. Het kan zelfs zo geweest zijn dat haar vader met paard en wagen, haar met vriendinnen daar naar toebracht. Die weg is al wel vrij oud, maar was toen zeker nog niet bestraat. Een karrenspoor dus. Kunt u zich het ’n beetje voorstellen, honderd jaar terug? Dus misschien wel een wagen volgeladen met ‘grieten’ richting “de Vossemeer” op weg naar die danszaal. Allen in het bezit van een paar centen voor een glaasje prik. Een glaasje prik? Wel nee! Prik bestond nog niet, het was hooguit ‘zuurballenwater’ of iets dergelijks. Met ’n beetje geluk werden ze vrijgehouden door de daar aanwezige knullen. Misschien mijn latere opa wel, maar dat weet ik natuurlijk niet. Die heeft ze in ieder geval later in Halsteren ontmoet en zijn later getrouwd en daarna is mijn oma in Halsteren gaan wonen, alwaar mijn vader toen in 1914 is geboren. Want laten we eerlijk wezen: Lepelstraat was slechts een gehucht waar maar weinig viel te beleven. De bomen langs die Moorseweg schat ik toch wel zo’n 150 á 200 jaar oud. Dus ik zag zowaar ook de bomen die zij toen ook zag en dan niet te vergeten die oude boerderijen langs de kant van de weg, die mogelijk wel eens een schuilgelegenheid waren tijdens een onweersbui. Want ik heb ook wel eens heel hard moeten rijden om in Lepelstraat te komen om zo’n bui voor te blijven. Prachtig toch nietwaar?, zo’n honderd jaar later!

 

Het is omdat mijn opa destijds bij Aannemingsmaatschappij Vriens in Breda werkte als uitvoerder en hun naar Breda verhuisden, anders waren ze beslist niet uit Halsteren vertrokken. Maar ja, dan was het leven toch wel anders verlopen. Misschien was ik zelfs niet eens geboren, als vierde kind uit een gezin. Tenslotte nog een ding van mijn opa (Wittenbols), die slechts 50 jaar is geworden. Naast dat hij uitvoerder was, weet ik slechts alleen nog dat hij gespecialiseerd was in het bouwen van watertorens. Die watertorens welke uit beton zijn opgetrokken, zoals bijvoorbeeld die van Etten-Leur. Maar welke precies allemaal zal altijd wel een vraag voor mij blijven. Toch wel jammer, dat ik niet kan zeggen: “Kijk, aan die watertoren heeft mijn opa nog gewerkt!” Dan nog even één opmerking: mijn kinderen en kleinkinderen kunnen ondertussen al zoveel over mijn jeugd lezen, dat ze het misschien zelfs wel de ‘strot’ uit komt!

 

Kees Wittenbols.

 

 

(94) Open stukken land zomaar in de stad.

Zéér typerend voor de jaren ’50 en ‘60.

 

 

 

 

Trapveldje

  

 

Kent u ze nog, die trap- en speelveldjes zomaar en schijnbaar lukraak liggend in de stad? In de meeste gevallen waren dergelijke ongebruikte stukjes grond al snel ingepalmd door de jeugd, meestal door jongens die er graag gingen voetballen. Als kind kwam ik wel eens in Eindhoven en de stad maakte een grote indruk op mij vanwege de her en der liggende open stukken grond en veldjes waarop niets was gebouwd. Naar mijn stellige overtuiging waren er wel tientallen zoniet meer van die terreintjes. Ideaal leek me dat als kind. Maar gauw terug naar onze eigen buurt. Ook daar hadden we niet te klagen over speelruimte. Het meest bekend was wel het zogenaamde “Weike,” het woeste stuk grond achter de huizen van de Oranjeboomstraat, tussen de Scheldestraat en de Oosterstraat enerzijds en de Amstelstraat aan de zijde van het Westeinde. In andere verhaaltjes van ons kan men genoeg lezen over dit stukje grond waarop menige vechtpartij heeft plaats gehad. Vechtpartijen, nee… hele veldslagen met heuse gewonden aan beide zijden waren vaak het trieste resultaat. Maar we hadden nog veel meer terreintjes waar we als jeugd naar hartelust konden ravotten. Zoals de alom bekende ‘gasjesvelden,’ het grote braakliggend stuk land tegenover de Vredenburchsingel en de Fellenoordstraat. Een prachtig open veld. Alleen moest de jeugd het soms wel eens afstaan als er een of ander circus letterlijk met zijn tenten neerstreek. Maar die waren na een dag of wat meestal weer verdwenen en ook een dergelijk circus gaf de jeugd weer genoeg aanleiding om zich daar niet te vervelen. Helaas is er van overheidswege een kantoorgebouw geplaatst waar veel Bredanaars wat minder warme gevoelens bij hebben. Maar er was meer, het Dr. Jan Ingenhouszplein aan het begin van de Oranjeboomstraat, hoek Haagweg was en is nog steeds een open stuk. Nu echter heeft het rijdende ‘blik’ grotendeels daar de macht, terwijl enkele decennia terug de voetbalminnende jeugd van de Vestkant en ook van de Havermansstraat daar vrij spel hadden.

 

 

 

 

De wei – tussen de Oranjeboomstraat en Amstelstraat

 

 

Een ander geliefd veldje was het open stuk terrein naast de voormalige kerk in de Oranjeboomstraat en de Dr. Struyckenstraat. Je kon daar in het bijzonder prima verstoppertje spelen. Speciaal te noemen daar was de grot, een soortement van replica van wat er in Lourdes zou moeten staan. Ideaal om er bovenop te klimmen! Dan was er nog dat open stuk land aan de Jacob Catssingel en de Julianalaan (het Boeimeerveldje). In de winter stond het vaak blank en als je geluk had en het had enkele dagen gevroren dan was het een meer dan ideale natuurlijke schaatsbaan. Zonder kans om door het ijs te zakken en mocht dat tóch gebeuren dan haalde je maximaal een paar natte en dus koude voeten. Bijzonder aantrekkelijk waren de toen net aangelegde en geasfalteerde fiets- en wandelpaden achter het tweede gedeelte van de Oranjeboomstraat. Het stuk vanaf de Dr. Struyckenstraat tot achteraan toe, langs de AA of Weerijs. Vooral voor de wat oudere jeugd was dit een zeer romantisch voetpad, zij het dat er altijd bekenden woonden aan de zijde van de Oranjeboomstraat, die je dan weer eens gewaar werden en dit zonodig aan sommige ouders moesten doorbrieven. Later is men deze doorbrieverij ‘sociale controle’ gaan noemen. Wij echter, hadden er een héél ander, minder vleiend, woord voor! Maar dat alles hoorde bij het tijdsbeeld en maakte dergelijke wandelingetjes nóg spannender! Zo was ook het tweede gedeelte van de Oosterstraat, het stuk vanaf de Verbeetensstraat tot aan de Haagweg ook een geliefkoosd oord voor dergelijke wandelingetjes. Weinig huizen en vele open stukken. Niemand meer die ons daar kende en het was eigenlijk een stukje dorpsachtig gebied, liggende in de stad met veel mogelijkheden om ongezien en dat mede door de slechte verlichting aldaar, eens een kusje te stelen. Ook achter ons huis en tuin lag een dergelijk stuk ongebruikt land. De oude woning/schuur van olieboer Jansen stond er dan wel en verder het krot/schooltje waar de kinderen van het Westeinde kleuterschoolfaciliteiten in hadden. Maar verder was het een woest gebied waar je heerlijk kon ravotten en ook een fikkie kon steken. Zaken waar heden ten dage de politie onmiddellijk voor zou uitrukken en je voor zou oppakken en waarschijnlijk kwam een verplicht bezoek aan het bureau “Halt” dan ook wel in aanmerking. Gelukkig hadden wij alleen te maken met wijkagent Koenders en alhoewel hij toen niet onze beste vriend was, integendeel, wisten wij wel dat hij zich weinig tot nooit liet zien in dát gedeelte van de wijk. Al met al, die open stukken in de wijk, die zo typerend waren voor haast elke stad in die jaren boden de jeugd toch enorm veel vrijheid én mogelijkheden. Stukjes braakliggend land zonder enige voorziening of structuur. Nu helaas allemaal volgebouwd of gecultiveerd tot het reguliere huisje-boompje-beestje sfeertje. Jammer, ook dát is: Voltooid Verleden Tijd.

 

Silvia Videler.

 

 

(95) Hoe mensen door hun beroep getekend werden.

Reactie op een verhaal van Cas van Rooij.

 

 

 

 

Mede met behulp van anderen kon ik mezelf na lang speuren in de grijze massa de naam weer herinneren van een wel een bijzonder span in onze vroegere buurt. En dan hebben we het over een echtpaar wat woonachtig was in dat stukje van de Vestkant wat inmiddels is afgebroken. Het stukje tussen de familie Husson aan de hoek van de Oranjeboomstraat en het cafeetje aan de hoek van de Walstraat. Hoeveel huizen er stonden weet ik niet meer, maar veel zullen het er niet geweest zijn, hooguit een stuk of tien, twaalf. In een van die huizen woonde een toen al wat ouder echtpaar met de naam Doorakkers. Zonder kinderen, dat was maar goed ook, want wat zouden die eventuele kinderen anders vreselijk geplaagd zijn geweest met zo’n vader, maar daarover later in deze bijdrage.

 

Ik herinner mij dat ze uitermate vroom katholiek waren, voor mijn toenmalige begrip al op het absurde af. Zelfs mijn toen toch erg kerkse moeder gaf hen al de betiteling van zijnde ‘poep- en poepkatholiek.’ Hij, de heer Doorakkers was werkzaam voor de een of andere begrafenisverzekeringsmaatschappij en was daarnaast nog druk doende als ‘drager’ bij een van de lokale begrafenisondernemers en nam tevens de taken waar als aanzegger. Dat waren mensen gestoken in een zwart, uiteraard zwart, uniform met gedrapeerde zwarte koorden over hun jas en die gingen dan in de buurt deur aan deur ‘aanzeggen.’ Vertellen dat er iemand in de buurt was overleden. Veelal wist je al lang van zo’n overlijden, zeker als het een naaste buurtgenoot was, maar soms kwam het toch wel als een verrassing. De heren die dit werk deden waren zeker met de grootste zorg uitgekozen. Heel serieus, heel donker, heel droevig en bezwaard kijkend en vooral niet lachen! Dat was het typerende van die man.  Wat me ook altijd is bijgebleven, van deze ‘dooie diender,’ zoals we hem wel eens noemde, dat ik de man in al die jaren dat ik hem gekend heb nog nooit had zien lachen. Ook niet privé. De godganselijke dag was hij gekleed in stemmig zwart, met glad achterovergekamd haar, superglad geschoren en als ‘drager’ hadden ze dan ook geen beter type kunnen vinden dunkt me. Een prototype van een ouderwetse begrafenismedewerker. Op zich is daar nog allemaal niks mis mee. Alhoewel ik vind dat zijn beroep en zijn bijverdienste als drager en aanzegger wel erg eenzijdig waren.

 

Tot op de dag dat ik als kind even meemoest met mijn moeder om een paar boodschapjes te doen. Bij de Vestkant aangekomen liep ze de straat in en ik had nog niks in de gaten. Ik dacht die gaat even naar van Rooij, vis halen. Dat deed ze wel meer. Maar neen, tot mijn grote verbazing stapte ze het tuintje binnen bij de doodgraver zoals hij ook wel eens werd genoemd. Het gesprek ging over een of ander verzekeringetje, dat staat me nog wel bij, het fijne weet ik er al lang niet meer van. Wel was nieuw voor mij dat ik nu eens voor de eerste keer in mijn leven bij deze mensen de kans had om binnen te kunnen kijken. Want vanaf de straat zag je nooit veel meer dan wat bloempotten voor de ramen die verder het gezicht geheel ontnamen. En van het begrip doorzonkamer hadden ze zeker in de Vestkant nog nooit gehoord. Ik stapte via de drempel van de voordeur in een totaal andere wereld. Een wereld die zeker de mijne niet was, noch die van onze buren of kennissen en ook niet die van vriendjes en vriendinnetjes in de buurt. Donker en bedompt, een vreselijk ouderwetse inrichting. Dat alles was op zich zeker in die tijd nog niet echt een openbaring. Maar de foto’s en allerlei kleine prullaria die gaven maar een ding te kennen: hier woont iemand die in het begrafeniswezen werkzaam is. Maar dat ging niet bij iedereen in die branche op, want ik kende twee begrafenisondernemers en daar kwam ik ook wel eens over de vloer, meerdere keren zelfs. Dat waren hele normale mensen, met een normaal huishouden en dito interieur. In feite was aan niks te zien dat de man van een dergelijk gezin begrafenisondernemer was. Bij deze dooie diender echter, verbaasde me het nog meest dat de asbak niet de vorm van een doodskistje had. Voor ons kinderen gold het als een vaststaand feit, dat als de man zijn zwarte pak uitdeed, dat er dan alleen maar knoken en doodsbeenderen te zien waren. Alles ademde de donkere, sombere kant van de dood uit in dat huis. Muziek werd er niet ten gehore gebracht. Later maakte mijn vader nog wel de grap van: “draaiden ze dan de dodenmars niet?” Maar ik denk dat ze een grammofoon of pick-up, zoals dat toen heette, of te wuft vonden of te duur vonden. Maar zelfs een radio kon ik er niet ontwaren (natuurlijk geen bewijs dat er geen aanwezig was).

 

Stapels foto’s van zerken en doodskisten sierden de tafel en het dressoir. Zelfs de heer des huizes stond op een foto parmantig afgebeeld als een van de zes mannen die een doodskist op de schouder lieten rusten. Kortom letterlijk alles stond in het teken van de dood, doodgaan, begraven worden en van grauwe grijze zerken. Dit dan samen met allerlei crucifixen en heilige beeldjes waar een aantal waxinelichtjes voor stonden te branden en niet te vergeten de diverse afbeeldingen van martelaren en andere vermeende zielenpoten. Gelijk een Chapelle Ardente (rouwcentrum), maar dan een van twee eeuwen terug. Elke vorm van levensvreugde hield bij dit gezin bij de voortuin op, althans naar mijn idee, getuige allerlei afbeeldingen en uitingsvormen die met het ‘einde’ te maken hadden en waarmee dit gezin hun ‘dagelijks brood’ verdiende. De familie Doorakkers stond voor mij dan ook geenszins model voor de overige bewoners van de Vestkant. Die ondanks de soms moeilijke maatschappelijke strijd, toch meer de vrolijke kant van het leven ambieerden. Een grotere tegenstelling, mede door de religie ingegeven sombere en naargeestige zijde van het leven, was haast niet voor te stellen. Hetgeen zich zeker in die dagen wist te manifesteren in de tijdsgebonden funeraria.

 

Silvia Videler.

 

 

(96) Leden van het Koninklijk Huis woonden eens in Ulvenhout.

 

 

 

 Villa Anneville (voorzijde)

 

 

Velen van u zullen wellicht nog weten dat op dit landgoed Koningin Wilhelmina, Prinses Juliana en Prins Bernhard hier een tijdje verbleven. Ook de allerbekendste Soldaat van Oranje: Erik Hazelhoff Roelfzema had hier tijdelijk zijn intrek. Persoonlijk gezien vind ik dit zeker de moeite waard daar iets over te vermelden.

 

Op een warme zomerdag, nog niet zolang geleden, ben ik met mijn fotocamera daar naar toegegaan en heb wat sfeervolle ‘plaatjes geschoten,’ Het pad dat door dit landgoed loopt is vrij toegankelijk, doch, je mag je officieel zich niet buiten dit pad begeven. Toch was het maar een kleine moeite dit te doen en de bedoeling was slechts om wat foto’s te maken van deze historische plek. Momenteel is het wel wat verwilderd, maar ondanks dat maakte het juist, mijns inziens, daarom alles bijzonder interessant en het was een spannende bezigheid. Ook wetende dat op deze zandpaadjes onze voormalige koninginnen en ook Prins Bernhard ongetwijfeld wel eens gewandeld hebben. Althans, die sfeer straalt het uit. Hier en daar zie je nog een oude bloembak staan. Ook zijn er een paar vennen en er staat ook nog een witte (koninklijke) zitbank, die mij de indruk wekte dat deze daar al zo’n honderd jaar staat. Daar heeft Koningin Wilhelmina zeker wel ’n keer op uitgerust tijdens een van haar wandelingen in dit gebied. Alleen is hij ondertussen zo gammel, dat ik het niet waagde even daarop plaats te nemen. Ook prachtig zijn de eeuwenoude bomen die her en der staan. Ook al die bosschage’s zijn een lust voor het oog. Er zijn ook prachtige doorkijkjes naar de achterzijde van het landhuis.

 

Nu iets over de historie van dit landgoed:

 

Anneville is in 1844 gesticht door Prosper Cuypers van Velthoven in het buurtschap Geersbroek (lokaal bekend als Gatbroek) bij Ulvenhout, even ten zuiden van Breda. Zoals bij vele landgoederen ligt de oorsprong van het landgoed bij een pachtboerderij, waar de eigenaar een ‘zogenaamde Herenkamer’ liet aanbouwen. In 1851 werd een aanvang gemaakt met de bouw van het landhuis, naar het ontwerp van de architect Trappeniers.    

 

Over de allereerste aanleg van het park (rond 1851) is niets bekend. Uit kadastrale gegevens blijkt dat dwars door het huidige park nog een pad liep, waar zelfs huisjes stonden. Een eventueel oorspronkelijk park was in ieder geval kleiner dan het huidige. Het eerste bekende ontwerp stamt uit ca. 1865. De ontwerper is onbekend, maar waarschijnlijk is hier sprake van een ontwerp door een boomkweker die ook het plantmateriaal leverde. Later is er opnieuw een ontwerp gemaakt. Hiervan zijn zowel jaar van aanleg als ontwerper onbekend. Het park zoals dat er nu bij ligt lijkt voor wat betreft de structuur van paden en bomengroepen nog sterk op dit laatste ontwerp, hoewel er ook van het eerdere ontwerp nog elementen terug te vinden zijn. Tot de jaren twintig is het huis gebruikt voor bewoning door de eigenaren. Vervolgens werd Anneville gehuurd door een Bredase restaurateur, die van Anneville een Hotel-Restaurant en Theeschenkerij maakte. Dit gebruik heeft tot 1955 geduurd, met een korte onderbreking tegen het einde van de tweede wereldoorlog. In de laatste maanden van de oorlog werd Anneville door de Duitsers gevorderd en gebruikt als bakkerij, met name rond het Koetshuis. Na de bevrijding van Zuid-Nederland was Anneville tot mei 1945 het verblijf van Z.K.H. Prins Bernhard, toen deze zijn hoofdkwartier in Breda had. Na zijn vertrek werd Anneville op 3 mei 1945 voor ongeveer zes weken de residentie van H.M. Koningin Wilhelmina. Hier bereikte haar het nieuws van de capitulatie van de Duitsers in Nederland. Anneville werd daarop het toneel van enkele grote defilés door onder andere de bewoners van Breda en omgeving en van de buurtschap Geersbroek. Haar verblijf werd afgesloten met een feest voor diezelfde buurtschap. Het Koetshuis deed in deze periode dienst als legering voor de wacht en als garage. Ten behoeve van dit gebruik is in 1944 door de Engelsen de achterzaal gebouwd.

 

Zoals ik al eerder heb vermeld, verbleef ook onze Soldaat van Oranje hier een bepaalde tijd. Hier een stukje uit de autobiografie van deze oorlogsheld:

 

Soldaat van Oranje beleefde sprookjestijd met Wilhelmina.

 

De tijd die zij in 1945 doorbracht in de villa Anneville in de Ulvenhoutse bossen in Brabant, was voor koningin Wilhelmina haar ‘sprookjestijd.’ Dat blijkt uit “Op jacht naar het leven” van Erik Hazelhoff Roelfzema, de Soldaat van Oranje. De Tweede Wereldoorlog liep op zijn eind en Wilhelmina was al op vaderlandse bodem. Ze bivakkeerde met onder andere Hazelhoff Roelfzema in het niet al te grote huis. “Al met al scheen zij zich te koesteren in de knusheid die de bescheiden villa ons opdrong, hoewel mij het huis tenminste eenmaal te klein leek. Op de eerste avond, toen ik naar de badkamer zocht, zag ik hare majesteit boven door de gang aankomen, gehuld in een peignoir. Tactvol dook ik de eerste de beste ruimte in, hetgeen een nauwe kast bleek te zijn vol emmers en huishoudgerei, waarin ik maar net paste met een bezem in mijn hand. Maar ook de koningin bleek op speurtocht te zijn. Plotseling trok zij de deur open. “Goedenavond, majesteit,” zei ik, bij gebrek aan inspiratie. “Goedenavond, kapitein,” antwoordde de Koningin met een schichtige blik op de bezem en sloeg de deur pal in m’n gezicht weer dicht.” Bij de laatste keer dat de Koningin en de Soldaat van Oranje elkaar zagen, zei Wilhelmina: “Anneville... Dat was onze sprookjestijd.”

 

Hier nog ’n stukje 1945:

 

Op vrijdagavond 4 mei 1945 stormde Peter Tazelaar, adjudant van Hare Majesteit Koningin Wilhelmina de kamer van Anneville binnen waar zij net een onderhoud had met Luitenant-generaal Kruls: “De wapenstilstand is getekend, de vrede is er!” Het nieuws was inmiddels ook al bekend in Breda en ver daarbuiten. Hierop trok een grote menigte naar Anneville. Het hek was gesloten. Men had natuurlijk niet op zo’n optocht gerekend en was vergeten de wachtpost aan de oprijlaan van de capitulatie op de hoogte te brengen... Zo stond half Breda voor een gesloten hek met een zenuwachtige wacht. Na herhaald gezang van “In naam van Oranje, doe open die poort” werd het hek dan toch geopend en trok een lange stoet tot diep in de nacht aan Koningin Wilhelmina en Prinses Juliana voorbij. 1986 was een dieptepunt in het bestaan van het landgoed. Door de aanleg van de A58 werd het noordwestelijk deel van het landgoed afgesneden. Ruim 1 hectare Anneville ligt onder de A58 zelf en wordt dagelijks door zo’n 60.000 auto’s gebruikt. Voor de gebruikers van de A58 wijzen alleen de naam van het viaduct en de eik-restant van een houtwal op het landgoed in de middenberm nog op het bestaan van Anneville.

 

 

 

De Eik

 

 

De villa Anneville en de vogelkooi nabij het koetshuis zijn Rijksmonument. Het koetshuis en Annevillelaan 95 zijn gemeentemonument. Het park en een deel van de historische aanleg staan op het punt aangewezen te worden als beschermde buitenplaats.

 

Kees Wittenbols.

 

 

(97) Tafeltennissen is heel goed voor je conditie.

 

 

Ja, deze tak van sport heb ik ook jarenlang beoefend. Ook in wedstrijdverband, maar niet in een al te hoge klasse. Want als er ergens veel klassenverschil in bestaat, dan is het wel in deze sport. Het is een sport die makkelijker lijkt dan het in werkelijk is. Doch, het is ook weer niet zo belangrijk om een heel goede speler te zijn, want er zijn maar genoeg beoefenaars die ongeveer dezelfde sterkte hebben als jij en daar is het gewoon aangenaam tegen te spelen.

 

Ik werkte in 1963 en 1964 bij een ingenieursbureau in Rotterdam en daar deden wij altijd met het personeel tussen de middag partijtjes tafeltennissen. Maar net als het schaken bij mij, wilde ik dat toch wel wat beter leren. Doch, het duurde wel tot 1968 alvorens ik naar een vereniging ging. Omdat ik niet al te professioneel bezig wilde zijn ben ik toen naar een buurttafeltennisvereniging gegaan en wel naar een club die toen gehuisvest was in Gemeenschapshuis Doornbos in de gelijknamige wijk. Daar deed men nog niet aan de competitie mee. Het was pure recreatie en toch wel gezellig. Bovendien is de sport als zodanig sowieso al heel goed voor je conditie en je krijgt een heel goed reactievermogen, dat in je verdere leven wel eens bij bepaalde situaties goed van pas kan komen. Zoals het snel reageren bij bepaalde verkeerssituaties. Echt waar, dat helpt. Ik heb er menigmaal profijt van gehad. Of je laat per ongeluk iets uit je handen vallen en je kunt voordat het op de grond valt nog snel opvangen. Doch een jaar of wat later ging deze tafeltennisvereniging zich ook aansluiten bij een tafeltennisbond. In het begin was dat nog wel even wennen, maar bleek toch wel een positieve uitwerking te hebben. De speelsterkte van de meeste leden ging dan ook heel snel vooruit. Want hoe je het ook wendt of keert, je speelt uiteindelijk toch om te winnen en winnen geeft toch een extra fijn gevoel. Behalve verliezen dan, maar dat is een ander verhaal.

 

Persoonlijk vond ik het op een bepaald moment voor mijzelf beter om het toch maar eens hogerop te gaan zoeken en werd lid van de Bredase tafeltennisvereniging: Belcrum. Het eerste team van Belcrum speelde op dat moment in de hoogste afdeling van Nederland. De Ereklasse heette dat toen. Van de drie die daarin speelden kan ik er nog twee goed herinneren en een vaag. Dat waren Van Zantvliet, Mertens en ik dacht Cornelis. Mertens woonde ergens in de Spoorstraat. Hij had ook nog een tweelingbroer, dacht ik, maar speelde niet op zo’n hoog niveau. Ik ben maar kort lid geweest, want ik vond het persoonlijk daar niet zo gezellig, dus ging ik weer terug naar Doornbos. Doch in 1973 verhuisde ik naar Etten-Leur en werd daar gelijk lid van Tanaka. Omdat ik inmiddels al rond de dertig was, zat een ‘professionele’ carrière als tafeltennisser er al lang niet meer in. Ik ben toen op een bescheiden manier maar blijven tafeltennissen. Na 3 jaar in Etten-Leur gewoond te hebben ging ik weer terug naar Breda en werd weer lid van Doornbos. Zo heb ik toch nog een aantal jaren op een bescheiden manier de tafeltennissport beoefend. Maar eerlijk gezegd, ik vond wel dat ik aanleg had. Maar daar koop je weinig voor als je al dik in de dertig bent. Toch speelde ik wel met het eerste team steeds mee. Dat niveau had ik toch nog wel.

 

Om een goed tafeltennisser te worden kun je het beste, reeds op vrij jonge leeftijd, in de leer bij een professionele club. Daar leer je de ‘kneepjes’ van deze sport. Het is niet zomaar een balletje opgooien en er tegen slaan. Neen, het zit boordevol met techniek. Het is niet alleen de conditie die belangrijk is, maar ook de manier van spelen. Alles begint uiteindelijk om een goede service aan te leren. Het opgooien van het balletje, zeg maar. Als gewoon recreant kijk je nauwelijks hoe je tegenstander zijn balletje opgooit. Maar een sterke speler kijkt wel degelijk hierna. Hij kan heel snel constateren hoe het effect in het balletje wordt geslagen. Immers, hij moet daar op reageren en met zijn batje dit effect er min of meer weer uitslaan en dan op zo’n wijze dat hij het balletje ook weer op zijn specifieke wijze snel terugslaat. Dan pas, zou je een volwaardig tegenstander kunnen zijn. Dat het zo moet gaan heb ik vaak genoeg ervaren. Als je tegen een sterke speler bezig bent moet je goed op dat effect letten, anders raak je geen bal! Ze hebben mij, als toch wel redelijk sterke speler, zodoende wel eens alle hoeken van de tafel laten zien. Nou heeft natuurlijk elk zijn specialiteit in het tafeltennisspel. Er zijn spelers die constant aanvallen en je hebt spelers die alleen maar verdedigen en spelers die dat regelmatig afwisselen. Dat laatste lijkt mij wel het beste. Persoonlijk had ik een goed ‘wapen.’ Dat was mijn backhandsmash. Daar was ik zo bedreven in dat wanneer ik die kon gebruiken wel zo hard was, dat die door mijn tegenstander meestal niet te pareren viel. Maar ja, er komt toch nog wel meer bij kijken en ‘oefening baart kunst’ moet u maar denken. Doch, als je het allemaal wat rustiger aan wilt doen dan zijn er genoeg mogelijkheden voor jou. Er is altijd wel een vereniging in de buurt en het is gewoon een zeer aangename bezigheid. Je bent eens weg en je houdt automatisch je conditie op peil. Tafeltennissen kun je tot op hoge leeftijd blijven uitoefenen en je ontmoet ook andere mensen. Wat ook belangrijk is: het is altijd binnen, dus weersinvloeden spelen geen rol, of het moet er heel erg warm zijn daarbinnen.

 

Maar ook in deze sport heb ik vaak tegenstanders gehad waarvan ik wel eens dacht, met welke bedoeling hij eigenlijk hiermee bezig was. Puur om te winnen, of een combinatie van winnen met gezelligheid? Ook hier zou ik hele verhalen kunnen vertellen over onsportiviteit van mijn tegenstanders. Het was soms heel erg. Ik heb een keer meegemaakt, je houdt het niet voor mogelijk, maar hij verloor zijn wedstrijd tegen mij. Hij zei gelijk dat het aan mij lag dat hij had verloren. Dat was een waarheid als een koe! Doch, hij vertelde dat ik zo eigenaardig had gespeeld dat hij daardoor niet in zijn spel kon komen en daardoor verloor. Ik had nog nooit zoiets stompzinnigs gehoord. Ik ben er maar niet verder meer op ingegaan, want de man had het al zwaar genoeg. Ja, bij tafeltennissen ontmoet je steeds heel veel verschillende tegenstanders met een eigen speelstijl en vervelende situaties kunnen u natuurlijk ook overkomen, maar meestal loopt alles wel goed af en omdat deze tak van sport zich meestal ’s avonds voordoet en derhalve ook laat zal thuiskomen, zult u snel daarna in slaapvallen en bent ‘s morgens weer zo fris als een ‘hoentje!’

 

Kees Wittenbols.

 

 

(98) Burgemeester Peter van der Velden wil meer toezicht op de Horeca.

 

 

 

Burgemeester van Breda: Peter van der Velden

 

 

Normaliter ben ik niet gauw geneigd gemeentebesturen of burgemeesters naar de mond te praten. Kortgeleden echter, las ik in de BN/DeStem dat Burgemeester P. van der Velden grote prioriteit gaat geven aan de bestrijding van de georganiseerde misdaad en dan met name die misdaad, die greep wil krijgen op de zogenaamde ‘bovenwereld,’ de maatschappij, waarvan u en ik deel uitmaken en waar we dagelijks mee van doen hebben. Nou kun je jezelf wel kritisch gaan afvragen of we al niet erg veel te lijden hebben onder een bovenwerelds en gecriminaliseerd systeem van ondermeer banken, verzekeringsmaatschappijen, projectontwikkelaars en meer van dat soort financiële instellingen, die vaak doen waar ze zelf ‘brood’ in zien en dat veelal zonder enige compassie met de ‘gewone man.’ Maar dat is een soort van ‘misdaad’ waar we het nu niét over hebben. Burgemeester van der Velden doelt in dit geval op die soorten van misdaad die hun rekruteringsactiviteiten en handel én beleggingen vaak doen en laten plaatsvinden via allerlei vormen van horeca. Van oudsher en dan mogen we teruggaan naar tijden van vóór de middeleeuwen, trof het geboefte elkaar in herbergen en lokalen waar de drank rijkelijk vloeide. Ze konden ook niet anders en er waren simpelweg geen andere plaatsen waar men elkaar in een zekere mate van legaliteit kon ontmoeten. In principe is er door de loop der jaren fundamenteel niets aan dit gegeven veranderd.

 

Het zou wel van erg veel naïviteit getuigen om te stellen dat vertegenwoordigers van de onderwereld zich hadden teruggetrokken uit de horeca. De horeca is in zijn veelvoud van schakeringen nu eenmaal dé ontmoetingsplaats bij uitstek voor alle soorten branches, groepen, verenigingen, mensen én dus ook voor louche zaken. Daarom ben ik ervoor, dat wat de burgemeester voorstaat, mensen die een horecabedrijf willen starten of overnemen goed te doen laten checken. Na te gaan op hun antecedenten, zodat men min of meer weet wat voor vlees men in de kuip heeft. Het uitoefenen van een beroep als horeca-exploitant is dan ook mijns inziens een beroep dat veel vergt en vraagt van degene die het uitvoert. Niet alleen qua kennis van het vak an sich, kennis van de broodnodige hygiëne en dergelijke. Maar een eigenaar of uitbater van een horecabedrijf dient mijns inziens ook betrouwbaar te zijn en dat ook naar de samenleving toe. Als men bijvoorbeeld weet dat de eigenaar of eigenaren van een bepaalde zaak absoluut niets van doen willen hebben met drugs of daaraan gerelateerde zaken, dan zal men als ouder een dergelijke zaak ook minder wantrouwen als zoonlief of dochterlief daar af en toe hun tijd doorbrengen. Het hoeft nou ook weer niet zo te zijn dat een horeca-ondernemer de taak van de opvoeder dient over te nemen, maar een gezond toezicht op het wel en wee van wat er gebeurt in een bedrijf is toch een der allervoornaamste taken dunkt mij, die men van een horeca-ondernemer mag verwachten. Als de onderwereld grip krijgt op het horecagebeuren dan is dat een zeer kwalijke zaak. Dan gaan er in een dergelijk soort zaak, na verloop van tijd, ook de regels en normen van de onderwereld of de jungle gelden. En zoiets gaat van kwaad tot erger.

 

Horeca moet zijn waar het voor staat: een ontmoetingsplaats waar mensen gezellig en aangenaam kunnen verpozen, relaxen, eten en drinken en elkaar kunnen ontmoeten. En geen oorden waar jongeren gerekruteerd worden voor louche zaken, waar je je leven niet veilig bent en waar handel wordt gedreven, die grote tot zeer grote schade kan aanbrengen aan mensen hun gezondheid en leven. Zeker gaat zoiets gebeuren als men toelaat dat lieden van bepaald kwalijk allooi zelfs gaan beleggen in de horeca en zeker in het onroerend goed, waarin de horeca is gehuisvest. Is men eenmaal zover dan kun je er donder op zeggen dat de exploitanten ook geheel in de lijn van die georganiseerde misdaad passen. Het personeel wat in een dergelijk bedrijf tewerk wordt gesteld zal dan ook zeer beslist normen en waarden hanteren, die niet overeenkomen met de normen en waarden van de gewone burgerij. Dit alles in overweging nemende zie ik veel heil in de plannen van de burgervader. Ervan uitgaande dat hij geen al te brave pastoor of dominee achter de tap zal prefereren, maar gelukkig ook geen misdadigers. Laten we hopen dat met deze te zetten stappen en plannen van de gemeente Breda een super gezellige, Bourgondische, vrije, open en eerlijke uitgaansstad blijft. Da’s een best streven!

 

Silvia Videler.

 

 

(99) Vier rode routes in Breda

 

 

Vier rode routes in Breda.

 

Stadswandeling:

een sociale geschiedenis in Breda met verwijzing naar slechte woontoestanden,

opkomst van het socialisme en oprichting van SDAP afd. Breda

in de periode 1880-1920.

 

 

Samensteller Drs. J.F.A. Smit, Breda tel. 076-5411782

 

 

 

 

Grote kerk van Breda

 

 

Inleiding.

 

Deze wandeling door het centrum van Breda frist het geheugen op en haalt wat beelden terug uit een periode - nog niet eens zo lang geleden - toen het hebben van werk, inkomen, een plek om te wonen, een huisarts als het nodig is, tijd om je te vermalen, voor een omvangrijke groep bewoners van Breda niet was weggelegd. Mensen hebben zich verenigd en een sociaal-politieke strijd gevoerd om hun levensomstandigheden te verbeteren. De route voert langs plekken die destijds van betekenis waren, omdat er zich gebeurtenissen afspeelden die alle reden gaven om te strijden voor nieuwe rechten en betere omstandigheden dan wel omdat daar mensen hun belangen organiseerden.

 

In 1878 was de Sociaal-Democratische Vereniging ontstaan en drager van de nieuwe tijd en strijd, vanaf 1881 voortgezet als Sociaal-democratische Bond. Toen kwam de splitsing tussen de meer anti-parlementairen en degenen die vooral langs parlementaire weg maatschappelijke veranderingen wilden bereiken. Op 26 augustus 1894 leidde dit in Zwolle tot oprichting van de SDAP.

 

H.H. van Kol, een bemiddeld man - ingenieur - met een staat van dienst in het toenmalige Indië en woonachtig  van 1898 tot 1904 in Princenhage bij Breda, was een van de oprichters, naast H. Spiekman, W.H. Vliegen, J.H. Schaper en P.J. Troelstra.

 

In Breda werden diverse pogingen ondernomen om tot een afdeling te komen, maar gebrek aan geld, menskracht, visie, tegenwerking en bedreiging, maar ook onderlinge onenigheid, stonden dit in de weg. In 1905 was er echter wel sprake van voldoende bewustwording na een reeks van propagandistische bijeenkomsten en publicaties. Dr. Jan van den Brink - priester-socialist - in Breda was de drijvende kracht achter de socialistische beweging en met medestanders als C. Evertse, W.C. van Oordt, C.J. Ferger, werd tot heroprichting van de afdeling Breda van de SDAP overgegaan op 18 maart 1905. Het ledental liep snel op tot 77 maar daalde in 1907 al weer tot de helft. Er volgden enkele grote publieke bijeenkomsten in verband met Tweede Kamer verkiezingen en in 1907 werd van den Brink het eerste gekozen SDAP-lid in de gemeenteraad van Breda. Ondertussen was er een vereniging van arbeiders in vakverenigingen aan de gang, vonden er stakingen plaats en liepen er dwarsverbanden. Jan Meyvis,  sigarenmaker van beroep en strijder voor arbeidersbelangen op socialistische grondslag. Hij personifieert de samenwerking tussen de partij en de vakbeweging in die beginjaren. In 1919 werd hij raadslid voor de SDAP, een van de vele functies naast voorzitter van de Bredasche Bestuurdersbond. Hij werd benoemd tot ereburger van de stad.

 

De wandeling laat zich gemakkelijk onderbreken. De eerste ronde gaat van Station via Boschstraat-Park - Schoolstraat - Reigerstraat naar de Grote Markt en Café De Bommel in de Halstraat.

 

Een tweede deel van de wandeling volgt de Haagdijk met de woongebieden aan de rechter en linker zijde: Middellaan, Leuvenaarstraat en de Achterom/Nieuwe Huizen. Café Kop Nieuwe Huizen is een vanzelfsprekende halte.

 

Een derde deel volgt de Fellenoordstraat, Jan van Polanenkade en Oede van Hoornestraat. Voor de liefhebbers is er dan nog een wandeling naar de Weerijssingel en Van Vlietstraat. En daarna het voormalige Concordia op het Van Coothplein eindigend bij vroeger het schouwburg café-restaurant Charelli. Daarna blijft er nog een korte wandeling over langs de Keizerstraat, de Lange Stallen, Nonnenveld en eindigt U bij het Bredaas Museum en het Stadsarchief op het Chasséterrein.

 

 

 

Stationsweg nr. 4 - Volksbierhuis De Toekomst

 

 

 

Stationsweg

 

 

Leden van de Socialistenbond hadden het pand ingericht van hun weinige middelen. Het werd gehuurd in 1891 door de voorzitter van de NBvAKS, van Koert. Op 30 juni 1895 sprak Domela Nieuwenhuis zo’n 250 tot 400 belangstellenden toe. In het naastgelegen café Van Boxtel begonnen anti-socialisten de bijeenkomst te verstoren. Desondanks werd het vaandel voor de Socialistenbond Afdeling Breda ontvouwd met de tekst: “Voor het volk, door het Volk, SB afdeeling Breda.” Op die avond werden ruiten ingegooid en zou er zijn geschoten. De volgende dag verzamelde zich opnieuw publiek in het café en in de loop van de avond leidde dit tot een aanval van vernielzucht. Het pand "De Toekomst" werd grondig vernield en de inventaris kort en klein geslagen. Ook de bovenwoning van beheerder Baeylé en zijn gezin moest er aan geloven. Deze bewoners konden ontsnappen met anderen via de achtertuin en het er achtergelegen huis van kamerlid Tydeman aan de Delpratsingel. Het schandaal kreeg landelijk bekendheid.

 

In de Bredasche Courant en de Nieuwe Bredasche Courant werd het politie-optreden ter discussie gesteld en vastgesteld dat kei-stenen geen argumenten waren tegen socialisten. De Bredanaar, een advertentieblaadje, was echter zeer tevreden over de kloppartij en stelde dat ‘de woekerplant van het socialisme in Breda niet zou kunnen gedijen.’ De panden aan de Stationsweg zijn inmiddels gesloopt en hebben plaats gemaakt voor het kantoorgebouw Fontana.

 

 

Vervolg rechtdoor en om de hoek rechts:

 

 

Terheijdenstraat 29.

 

 

Terheijdenstraat

 

 

 

 

Terheijdenstraat in 1940 (na bombardement)

Op de achtergrond de Sint Josephkerk.

 

Een persoonlijke herinnering: Na het bombardement werden vrij snel de puinhopen opgeruimd, maar nimmer werd op deze plek nog iets teruggezet. Het bleef een open plek, met het eerste inzichtzijnde pand alwaar later drankenhandel Priem zich vestigde. Aan de andere kant vestigde zich een brood- en banketbakkerij van der Corput (een oom en tante van mij). Aldus, Kees Wittenbols.

 

 

Leeslokaal-boekhandel en ontmoetingsplek van de vrije socialisten. Eigenaar was P. Hopman, die propagandist was voor de nieuwe beweging. In zijn lokaliteit kon men alle socialistische bladen, boeken, liederen en gedichten lezen zonder verplichting om een consumptie te nemen. Het pand lag gunstig omdat zo vlak bij de spoorwegovergang er altijd wel mensen moesten wachten. Met bladen als De Volkstribuun en Recht voor allen werd gecolporteerd. Soms werden colporteurs gemolesteerd.

 

 

Vervolg in de richting van de Delpratsingel:

 

Oversteken naar de Mauritsstraat, oversteken naar Korte Boschstraat en Valkenstraat. Achter het nieuwbouwcomplex met jongerenhuisvesting van Singelveste via parkeerplaats doorgang, via stegen naar de Boschstraat. Huisnrs. 113a en 93a. Ook aan overzijde diverse stegen naar achtererven.

 

 

Boschstraat: gangen, stegen en achtererven.

 

 

 

Boschstraat

 

 

Bossche barakken, Achter Doelen, Abrahamsschoot, Mosterd gang, Duivelshoek. Ellendige woonomstandigheden in oud-legerbarakken met eenkamerwoningen en stegen. De Bouwerijstraat aan het einde had omstreeks 1875 een zeer slechte naam: het Vlooienest. In 1603 brak een epidemie uit met 1823 doden op de verschillende achtererven van de omgeving van de Boschstraat en de Haagdijk. De Kleine Doelstraat komt voor in het cijnsregister van de aalmoezenierarmen van 1780. In 1851 is er sprake van klachten over de vuiligheid en de modderpoel op deze plek. In 1872 heet deze hoek de Duivelshoek als naam voor een beruchte buurt met arme drommels. Er woonden bedelaars, kunstenmakers, kramers, ratten- en mollenvangers. In het Verslag van den Toestand der Gemeente over 1872 wordt er op aangedrongen - die vuile gracht bedoeld wordt - de Oude Vest, waar de Duivelshoek op uit kwam, zo spoedig mogelijk weg te ruimen. In 1877 vindt dit plaats en volgt woningbouw op de nieuwe Sophiastraat. In deze omgeving Bouwerijstraat en hoek Valkenstraat werd café Vogels het trefcentrum van de Vrije Socialisten.

 

De drijvende kracht van deze groepering was Matheus Pieter Vermeeren, wonende in de Van Goorstraat 31. Kleermaker van beroep. Hij stichtte de Socialistenvereniging in Breda in 1898. Hij schreef stukken in de Vrije Socialist en De Toekomst.

 

In de jaren 1903 en 1904 kwamen de vrije socialisten vrijwel iedere zondagmiddag hier bijeen. Na 1905 was het vrij socialisme min of meer een eenmanszaak van Vermeeren. Hij bleef publiceren en ontwikkelde studieclubjes.

 

Bouwerijstraat verbindt nog steeds de Boschstraat met de kop van de Valkenstraat. De Duivelshoek, naast het voormalige woonzorgcentrum Raffy op nr. 57, loopt uit op een parkeerplaatsje dat bij Raffy hoort.

 

 

Vervolg via Bouwerijstraat richting park, recht oversteken en park inlopen richting kasteel.

 

 

Aan de rechterzijde het beeld De Vlucht, verwijzend naar de evacuatie van inwoners van Breda, zo’n 15.000 mensen naar het dorpje Achtmaal en zo’n 24.000 mensen naar Hoogstraten en Antwerpen op 13 mei 1940. Op de kruising linksaf richting Kasteelplein. Let op het restant van de stadsmuur-toren uit de periode 1332-1538 en de achterzijde van het Begijnenhof en de kapel. Op het Kasteelplein het Kasteel (KMA), het voormalige HBS-gebouw en het pand Justinus van Nassau, de 17de eeuwse gouverneurswoning. Met daarnaast aan een binnenplaats, Kaatsbaan, jongerenhuisvesting van Wonen Breda.

 

 

KMA Kasteelplein.

 

 

 

Kasteelplein

 

 

De eerste beschrijvingen van het kasteelplein dateren uit 1361. In 1622 wordt op een kaart van Blaeu gesproken over het Pleyn voor het kasteel. Het kasteel zelf is gebouwd in opdracht van Jan van Polanen in het midden van de veertiende eeuw. Ten tijde van de Nassau’s was het een ontmoetingsplaats van de belangrijke edelen. Engelbrecht van Nassau huwde in 1403 Johanna van Polanen. Langs die lijn kwam de Nassau-familie in de toenmalige Nederlanden. In de zestiende eeuw was het kasteel de verblijfplaats van Prins Willem van Oranje. In 1826 werd door Koning Willem I de Koninklijke Militaire Academie opgericht en gevestigd in het Kasteel. De opleiding tot officier duurde twee tot vier jaar. Het aantal studenten varieerde steeds tussen 200 en 400 cadetten. Hier gaven in de 80- en 90-tiger jaren van de negentiende eeuw leraren les, die voorstanders waren van nieuwe maatschappelijke verhoudingen. Zij worden de KMA socialisten genoemd en hebben hun opvattingen moeten bekopen met ontslagen en gedwongen vertrek:

 

B.P. Korteweg, Karel van den Bussche (oprichter van NBvAKS propagandist en organisator), J. Cock en D.H. Meyer.

 

Domela Nieuwenhuis trad op, alsmede anderen die de nieuwe tijdgeest aankondigden, zoals Wilhelmina Drucker, W. Helsdingen, W. Vliegen, Ds. W. Bax, A.H. Gerhard en H. van Kol. Allen op uitnodiging van de NBvAKS.

 

 

 

Domela Nieuwenhuis

 

 

De Bredasche Courant deed geen aankondiging noch verslag van deze bijeenkomsten. Deze courant wenste niet mee te werken aan verspreiding van socialistische beginselen.

 

Cock, Meyer en G.L. Jansen, redacteur bij de Nieuwe Bredasche Courant, richtten het blad De Sociale Gids op. Jansen schreef artikelen onder pseudoniem: Zondig Paterken in de Volkstribuun. Onduidelijk is gebleven of onderwijzer Willem van Doorn niet ook dit pseudoniem gebruikte.

 

 

Vervolg de route rechtdoor via de Cingelstraat en buig naar links af de Schoolstraat in.

 

 

Synagoge, Schoolstraat.

 

 

 

Schoolstraat

 

 

Straat komt al voor op vestbrief uit 1522 van het huis De Arend. Mogelijk stond de Latijnse school aan het eind van de straat .

 

In 1808 werd de joodse gemeenschap in Breda opgericht. Veel joodse inwoners woonden in de omgeving van de Haagdijk waar ook een synagoge was. In 1844 werd de synagoge in de Schoolstraat gebouwd. De joodse gemeenschap telde in 1940: 217 leden. In juli 1942 werd de Joodse gemeenschap - 197 Bredase joodse medeburgers - afgevoerd naar concentratiekampen van het Nazi-bewind in Duitsland. Er kwamen drie van hen levend terug uit de kampen. 26 personen hadden onderduikadressen gevonden en overleefden de oorlog. 12 Joodse medeburgers waren bijtijds naar het buitenland gevlucht en overleefden eveneens de catastrofe. De synagoge raakte ernstig in verval omdat er geen gemeenschap meer over was in de na-oorlogse tijd. In 1986 werd een initiatief genomen en door wethouder Welschen, PvdA en het kollege van B en W. van de Gemeente gesteund, om de synagoge te herbouwen. Architect Frits Haverman Breda heeft dit verzorgd. Zie de gevelsteen met de jaartallen 5752 en 1992. Bekende SDAP-ers uit de Joodse gemeenschap waren: P. Paalman (raadslid) en B. Cohen (eveneens lid van de gemeenteraad in Breda) en beiden omgebracht in Sobibor.

 

 

Vervolg de Schoolstraat. Deze komt uit op de Reigerstraat. Links af. Op de plaats waar nu bioscoop Casino is gevestigd was vroeger het café-restaurant annex zalencomplex Hof van Holland.

 

 

Reigerstraat. Hof van Holland.

 

 

 

Reigerstraat

 

 

Naam Reigerstraat verwijst naar bomen met reigernesten omstreeks 1570. Vroegste woonpanden al van 1350-1450 in steeg tussen panden nrs. 10 en 14.

 

De Hof van Holland was een belangrijke vergader- en lezingenlokaliteit met een openbaar karakter. De NBvAKS organiseerde hier belangrijke bijeenkomsten o.a. in 1887 met Hoofdbestuurslid W.P. Koopman over Algemeen stemrecht en volkswelvaart, een tweede lezing met Dr. J.M. Smit, een ontslagen leraar uit Apeldoorn en enkele maanden later met A.H. Gerhard over weerplicht en vrouwen- en kinderarbeid. In 1899 hielden SDAP-ers hier propagandabijeenkomsten. Jelle Troelstra en H.H. van den Kol traden hier op, nadat enkele weken te voren stationschef F.P. Oudens uit Etten-Leur aan het hoofdbestuur had meegedeeld, dat er een SDAP-afdeling Breda door hem was opgericht. Deze poging tot vorming van een SDAP-afdeling liep op gebrek aan organisatie, geld - leden die er openlijk voor uit durfden te komen - vast. In 1905 lukte het definitief wel om een afdeling te vormen en te ontwikkelen. Van Kol, socialist van het eerste uur, trad veel op in den lande en ook in Breda. Hij vatte zijn streven alsvolgt samen:  “de aarde bewoonbaar te maken voor allen, een samenleving van gerechtigheid te stichten.”

 

 

Vervolg de Reigerstraat.

 

 

Op de hoek staat het pand De Prins Cardinaal. Hier zijn groepswoningen voor jongeren op de bovenverdieping, net zoals in het markante hoekpand met torentje aan de overzijde in de Catharinastraat, met beneden horeca en boven studentenkamers. Beide projecten zijn van WonenBreda. Steek over naar de Grote Markt, passeer de Grote Kerk van Breda en het Stadhuis en de vele café’s en loop rechtdoor de Halstraat in. Let op de mooie glas-in-lood-ramen in het pand De Bommel.

 

 

Halstraat. Café De Bommel.

 

Halstraat

 

 

Voorheen café De Moriaan. In 1898 werden hier protestbijeenkomsten gehouden tegen de uitspraken in de Hogerhuiszaak. Het gerechtshof in Leeuwarden had de drie gebroeders Hogerhuis tot 6, 11 en 12 jaar gevangenschap veroordeeld voor onbetekenende diefstalzaken: Klassejustitie! Het café was een pleisterplaats van de Vrije Socialisten.

 

 

De wandeling wordt verplaatst van de noord-oostelijke kant - de Boschstraat - zijde van de stad naar het westelijke deel.

Via de Grote markt, langs de Kerktoren, naar de Havermarkt, een van de markante uitgaanscentra vooral voor de jeugd uit Breda en omstreken.

Daar de Vismarktstraat door naar de Haven.

Oversteken naar de Adriaan van Bergenstraat.

 

 

Zoutstraat 6 - Adriaan van Bergenstraat: Café Paesie.

 

Zoutstraat

 

 

Hier werd in de zeventiende eeuw een nieuw stadsdeel gebouwd. Aan de zuidzijde van de Zoutstraat lag een kort doodlopend straatje genaamd Stads-arbeidershuisje. W.J.G. Paesie vestigde in de Zoutstraat een SDAP-boekhandel annex geheelonthouders- café. In het jaar 1905 was het de pleisterplaats van vakbonden, geheime SDAP-leden, sociaal-democratische jongelingsvereniging De Zaaier. Spreekster Roosje Vos trad er op. Na onenigheid met de SDAP in 1906 namen de Vrije Socialisten het café als plek over. De SDAP-aanhang vertrok naar het Volksgebouw "Vooruit" aan de Jan van Polanenkade 58.

 

 

Vervolg de A. van Bergenstraat, rechtsaf de Nieuwe Dieststraat, dan linksaf de Middellaan tot aan de Leuvenaarstraat.

Rechts vooruit het nieuwbouwcomplex van kantoor, studentenwoningen en binnenstadsappartementen van WonenBreda. Linksaf via Leuvenaarstraat en Nieuwe Leuvenaarstraat langs Verpleeg- en Zorgcentrum St. Elisabeth naar de Donckvaart en Dieststraat naar de Haagdijk/Rozemarijnstraat.

 

 

 

Donckse of Leuvenaarse barakken - Dieststraat - Donckvaart - Middellaan - Gasthuisstraat.

 

 

 

Middellaan

 

 

Deze omgeving was een van de diverse beroerde woon- en werkplekken van de stad. De Donckse barakken dateren van omstreeks 1646 en waren bestemd voor huisvesting van soldaten. De naam Leuvenaar is een verbastering van het oorspronkelijke leugenaar, de naam van een 1682 aangelegd bolwerk in de vestingwerken rond de stad.

 

Omstreeks 1890 waren er diverse bedrijven gevestigd. Onder andere De Kwatta, Tabakskerverij Charles en Henri v.d. Vin en Co, Chocoladefabriek De Bont, Sigarenfabriek Meeuwesen en Co., De Voorzorg, steenhouwerij Petit. Aan de overzijde aan de Tramsingel de Etna, een gieterij met al 74 arbeiders in 1890, in 1902 al 250 arbeiders. In 1909 brak er een twee maanden durende staking uit over arbeidsvoorwaarden. Het was zwaar en ongezond werk in die tijd.

 

Daar tussenin stond woonbebouwing die eigenlijk die naam niet mocht hebben. Langs de Middellaan en in de zijstegen stonden slechte bebouwing tot na de 2-de wereldoorlog. Aan de Middelaarstraat stonden 12 Van Coothwoningen, een schenking van de arts Van Cooth aan de Gemeente Breda. Deze zijn in 1974 gesloopt. Wbv. Volkshuisvesting Breda bouwde, na jarenlang braakliggen van het terrein, in 1995 op de hoek woningen voor stadsbewoners, studenten en een kantoor dat zij zelf ging gebruiken. De naam van de woningcorporatie wijzigde in WonenBreda.

 

In het gebied liep de Donckvaart evenwijdig met de Haagdijk. Aan de andere zijde van de Haagdijk liep de Gampel. De samenstroom in de Mark van beide waterlopen is het befaamde hart van Breda. “Waar Mark en Aa tesamen stromen, daar ligt ons eigen stad Breda.” In 1838 had hier een cholera-epidemie plaats. Door de zusters van de Congregatie der Gasthuiszusters van Breda werd in een verslag in 1819 geschreven:

 

“dat vele noodlijdende inwoners van Breda bij ziekte zich in allerjammerlijkste toestand bevonden en de uiterste ellende ten prooije dikwijls voor hunnen tijd omkwamen” en verder “dat zij zich dan nog soms in verblijven bevonden, waarin zij alles, wat hun enigszins op herstellingen kon doen hopen, moesten missen.”

 

In dat jaar werd het het R.K. Burger Gasthuis gesticht door L. Ingen-Housz, F. Hoppenbrouwers en F. Eeltiens. Het latere Elisabethziekenhuis.

 

 

 

Vervolg met wandeling over de Haagdijk en verbaast u over het verspringen van de huisnummering.

Dit verwijst naar de oorspronkelijke stegen en gangen en naar achtergelegen woningen, dat wil zeggen:

één-kamer hokken en krotten.

Keer terug naar de Rozemarijnstraat aan de kant van de Haagdijk en Markendaalseweg.

 

 

Haagdijk.

 

 

 

Haagdijk

 

 

Oorspronkelijk een zandruggetje tussen Donckvaart en Gampelvaart van de stad Breda naar Princenhage. Wordt al vermeld in 1368 als Haghedijc op een oorkonde van het Begynhof.

 

De Haagdijk kende een groot aantal gangen en stegen met woonbebouwing en kleine nijverheid.

 

In 1832 was in een van de stegen de synagoge gevestigd. In deze omgeving woonde veel joodse bevolking. Tussen nr. 99 a en 117 is de Zaadgang, met woninkjes die pas na 1962 werden opgeruimd. Tussen de nrs. 119  en 133 is een gang, genaamd Achter de blauwe hand, die doorloopt naar Achterom. Hier was een ververij. Een muurschildje in de steeg met vermelding 153-171 a/b verwijst naar voormalige adressen op het achtererf. Tussen nrs. 171 en 181 a bevindt zich (achter een deur) de Watergang. Door de poort bij 197 en 205 a op het achterplaatje twee woonpanden nr. 195 en 195a. Aan de Noordzijde ligt de Raapse gang, ook wel Robse gang genoemd. Onbewoonbaar verklaard en ontruimd in 1901. Tussen de nrs. 86 en 106 de poort van Mermans met in 1931 onbewoonbaar verklaarde woningen. Tussen nrs. 134 en 142, Achter Tarpot. Tussen nrs. 180 en 198 een hofje met vijf woninkjes in eigendom bij WonenBreda en de kapel uit 1899 behorende bij St. Elisabeth verzorgings- en verpleeghuis. Verder op de Hopsteeg, die verdween bij de bouw van het Gasthuis. Armoe en ellende alom. Bij gemeentelijke inspectie in 1905, op de dag van de oprichting van de SDAP afd. Breda d.d. 18 maart 1905, van een bouwval in een van de stegen trof men iemand aan half hangend met z’n benen buiten het bed. Omwonenden gaven commentaar: “dood door ermoei.”

 

Bij de uitmonding van de Gampelvaert in de Marck was vroeger (1517) een scheepstimmerwerf en aan de Gampelvaert waren vijf brouwerijen gevestigd in de late middeleeuwen.

 

Dr. Jan van den Brink - priester en socialist - trad in de jaren 1904-1912 naar voren in Breda als de organisator/propagandist voor de socialistische idealen. De sensatie van een ex-priester zal wel hebben meegespeeld bij de belangstelling voor zijn redevoeringen. Een van de brochures van hem had de titel: “Kan of moet een katholiek Socialist zijn, uitgave 1904.

 

Hierna werd hij door de bisschop uit zijn functie geschorst. In 1905 was hij kandidaat voor de Tweede Kamer, in dat jaar richtte hij met anderen de afd. Breda van de SDAP op. Hij had veel aanhang onder de bevolking van de Haagdijk en de woonbuurten aan beide zijden, waar de woonomstandigheden ellendig waren. In 1907 werd hij gekozen met forse steun uit kiesdistrict III, de arbeidersbuurten rond de Haagdijk, in de Gemeenteraad van de stad Breda. Hij was enkele jaren erg actief in de raad met als belangrijk moment zijn beschuldigingen aan het adres van de politie, wegens hun optreden bij een groot arbeidersconflict in 1909 bij de Etna-fabriek.

 

 

Vervolg de wandeling terug naar de Rozemarijnstraat.

 

 

Rozemarijnstraat/zijstraat Haagdijk.

 

 

Rozemarijnstraat (hofje)

 

 

Deze steeg heeft ook de naam gehad Peerloopseersteeg. Dit is een verwijzing naar Peter Cornelis Jan Schelkens die moeilijk ter been was (1553). In 1644 wordt gesproken van Rosemarynstraetken. Vermoedelijk werd er rozemarijn gekweekt die werd gebruikt voor het vlechten van kransen voor bruiloften, doopfeesten, begrafenissen. De woonsituatie was er aller-beroerdst in de 18de eeuw.

 

De slechte bebouwing werd in 1909 opgekocht door N.V. Volkshuisvesting, gesloopt en herbouwd. In de vijftiger jaren waren er kunstenaars aan het pleintje woonachtig. Een van de broers Korenman, kunstenaarsfamilie heeft hier een pand gerestaureerd en uitgebouwd.

 

In 1988 werd de oude bebouwing door wbv. Volkshuisvesting gesloopt voor vervanging door 32 woningen en 2 kleine winkelpanden. Zie gevelsteen met vermelding van de steenlegging door Dr. Jan van den Dam, oud gemeentesecretaris en voorzitter van wbv. Volkshuisvesting Breda.

 

Een voormalig fabriekspand Van Gils, pakhuis naast het wooncomplex huisvest een kunstenaarscollectief. Zij bouwden in de tachtiger jaren het pand op voor het huidige gebruik.

 

 

Vervolg de wandeling door de Achterom naar de huidige Gerardus Majella buurt, de Pelmolenstraat - Provooststraat en Nieuwe Huizen.

Vandaar via de Schorsmolenstraat naar de Fellenoordstraat.

 

 

Achterom - Antwerpse Barakken - Leuvenaarswal, Gasthuisvelden - Gampelstraat - Pelmolenstraat.

 

 

 

 

Antwerpse Barakken

 

 

 

 

Achterom

 

 

Het gebied Gasthuisvelden is het industrieterrein van de 17de eeuw in Breda.

 

In 1828 werd een onderzoek gedaan naar de inkomenspositie van ingezetenen van Breda. 3919 personen hetgeen ruim 39 % van de bevolking van de stad was, leefde rondom het bestaansminimum. In de periode 1865 doet zich de meeste armoede voor. De omgeving van Achterom-Gasthuisvelden-Gampel huisvestte een aanzienlijk deel van in armoede levende mensen in zeer slechte woningen, wat veelal niet meer dan een-kamervertrekken waren. De Antwerpse barakken dateren van 1640, huisvesting voor soldaten in lange rijen kamerwoninkjes. In 1840 is het particulier eigendom en ingericht tot woningen voor schamele lieden. Vanaf 1870 heet het Korte en Lange Gampelstraat, ook wel Gribus genoemd. In 1890 rapporteert Dr. Abraham van der Loeff in het verslag van de staatscommissie voor de Arbeidsenquete, over die ellendige woontoestanden in Breda… ”De meeste zijn ellendige krotten.” In 1904 was de situatie nog nauwelijks anders. Toen kwam het onderzoeksrapport uit van de afd. Volksbond tegen drankmisbruik over de ellendige woon- en leefomstandigheden in Breda. Het werd de aanleiding tot de oprichting van de N.V. Volkshuisvesting die daadwerkelijk overging tot het opkopen en opruimen van krotten en het bouwen van nieuwe woningen.

 

 

 

Lange Gampelstraat

 

 

Vanaf 1909 werden diverse bouwprojecten uitgevoerd met name in het gebied Gampel. In 1980 bouwde wbv. Volkshuisvesting een nieuwe jongerenhuisvesting opnieuw aan de Korte Gampelstraat. De straat kreeg de naam Pelmolenstraat. De Gampelvaart werd in 1897 gedempt. Op een achterterrein tussen nrs. 10 en 12 ligt het Oud Kanon. De naam komt het eerst voor in 1780 in het cijnsregister Aalmoesenie Armen. De woningen op het pleintje worden in 1920 gesloopt en er worden 10 noodwoningen teruggebouwd plus later diverse pakhuizen. E.e.a. terug te vinden in de administratie van N.V. Volkshuisvesting. Dr. R. Verlegh rapporteerde aan de Gemeente Breda dat er veel clandestiene prostitutie voor kwam in de omgeving van de Antwerpse barakken. In fasen heeft er sloop- en nieuwbouw in deze omgeving plaatsgevonden. Een bijzonder plekje in dit gebied was de Provooststraat. Hier bevond zich het gevangenisgebouw Provoost-Geweldiger, daterend uit 1684. Het werd in 1825 omgebouwd tot huisjes. “Huisjes achter het ziekenhuis.” In 1915 staat het hier bekend als Rattenvang. Het wordt in 1919 gekocht door NV. Volkshuisvesting en in 1928 ontruimt en gesloopt.

 

In 1912 werd grond gekocht en bouwde men 69 woningen Hollandse tuin, een jaar later nogmaals 15 woningen en vervolgens in 1918 nog eens 225 woningen aan de Jan van Polanenkade.

 

 

 

Jan van Polanenkade

 

 

Gevelstenen aan de woningen langs de Fellenoordstraat nr. 67 verwijzen naar Caroline Badon Ghyben, een van de oprichters van de eerste woningcorporatie de N.V. Volkshuisvesting in Breda. De teksten in de gevels van de huisnrs. 83 en 85 spreken boekdelen over de opvattingen achter deze woningbouw. Dit deel is moeizaam gerenoveerd omstreeks 1980. De gevels van de blokjes woningen langs de Fellenoordstraat zijn eind negentiger jaren gerestaureerd door Wonen Breda. Grote delen van de woonbebouwing van de Gampel zijn in de zeventiger jaren vervangen door nieuwe woningen door Woningbouwvereniging St. Joseph.

 

 

Vervolg de wandeling via de Reinierstraat, een van de zijstraten van de Fellenoordstraat naar de Oede van Hoornestraat.

Na het gerestaureerde pand van de voormalige ijsfabriek aan de linkerzijde van de Jan van Polanenkade, achterzijde Kadaster.

 

 

Jan van Polanenkade 58.

 

 

Dr. Jan van den Brink werd op 24 februari 1905 ingeschreven als lid van de SDAP.

 

In de jaren rond 1905-1907 speelde de interne richtingenstrijd tussen de dogmatisch marxistisch georiënteerde linkervleugel en de revisionistische vleugel, die veranderingen langs parlementaire weg vooropstelde.

 

In het gebouw “Vooruit” Jan van Polanenkade 58 werd een verbruikerscoöperatie opgericht in 1905 naar voorbeeld van zo’n coöperatie uit Gent met aanbod van brood, koffie, thee en sigaren. In een aantal jaren tijd verdubbelde het ledental van 60 naar 120 leden. Na de zomer van 1906 kwam er ruimte in het pand vrij, zodat de SDAP na verwikkelingen met Paesie hier introk en over een eigen vergaderlokaal beschikte, dat tevens boek- en brochurehandel was. Met een leestafel. Het gebouw heette voortaan “Vooruit Volksgebouw.” Een van de eerste openbare vergaderingen was van de sociaal-democratische Jongelingsvereniging ”De Zaaier.” Zij lieten de bekende spreekster Koosje Vos optreden. Ook de sociaal-democratische vakbeweging trok bij het gebouw in.

 

 

Vervolg de wandeling met een uitstapje over de singel.

 

Wandel terug naar de Fellenoordstraat door de Landsheerstraat en steek over naar het hoge belastingkantoor schuin rechts.

Via het Arsenaalpad bereikt U de brug naar de aan de overzijde gelegen Vredenburchsingel.

Vervolg deze rechtsaf langs het water naar de Weerijssingel.

Daar treft U de Nuijtsstraat - Van Vlietstraat en Havermansstraat.

 

 

 

Van Vlietstraat.

 

Van Vlietstraat

 

 

Jan Meyvis heeft als geen ander de moeilijke jaren 1895 -1920 aan den lijve ervaren.

 

Hij droeg de socialistische beginselen uit, organiseerde de sigarenmakers in een bond hetgeen hem geregeld op broodroof kwam te staan: ontslag. Vanuit de katholieke leiding in Breda werd hij bestreden.

 

Hij was vanaf het begin lid van de SDAP-afdeling in Breda. Hij was jarenlang voorzitter van de Bredasche Bestuurdersbond en raadslid vanaf 1919. Hij richtte talrijke organisaties op socialistische grondslag op, o.a. de Muziekvereniging “Kunst aan het Volk.” Hij was ook jarenlang bestuurslid van de socialistische Algemene Bouwvereniging Breda e.o., die in 1920 werd opgericht en enkele jaren later woningen bouwde aan de  Havermansstraat en Van Vlietstraat en later aan de Nuijtsstraat, nadat al enkele jaren eerder door N.V. Volkshuisvesting begonnen was met de bouw van arbeiderswoningen.

 

Jan Meyvis werd in 1947 tot ereburger van Breda benoemd na een levenslange inzet voor “zijn arbeiders.” Hij woonde in de van Vlietstraat. Bij zijn begrafenis begeleidde een grote groep vooraanstaande personen uit de kring van PvdA en Vakbeweging, maar ook uit de gemeenteraad van Breda, de stoet van zijn huis naar de Begraafplaats Zuilen. Onder begeleiding van muziek door Kunst aan het Volk.

 

 

Vervolg de wandeling door terug te lopen langs de Vredenburchsingel naar Markendaalseweg.

 

Ga linksaf richting stadscentrum.

Sla rechtsaf naar het Van Coothplein.

 

 

Het Concordiagebouw is in de negentiger jaren verbouwd tot een appartementencomplex. Op de plaats van de grote zaal en de toneeltoren is nu een binnenplein met appartementen.

 

 

Concordia, Van Coothplein.

 

 

 

Van Coothplein

 

 

In juni 1905 was Dr. Jan van den Brink kandidaat voor de Tweede Kamer en trad hij op met een twee uur durende redevoering en debat in Concordia. Van der Kallen, redacteur van het Dagblad van Noord Brabant was tegenspeler. De zaal was afgeladen met circa 1300 personen. Enkele dagen later vervolgde hij zijn verkiezingstoespraak in de Hof van Holland.

 

In het najaar volgden opnieuw SDAP-bijeenkomsten met landelijke kopstukken als Helsdingen, Spiekman, Hermans en Troelstra. Van den Brink sprak opnieuw voor een overvolle zaal Concordia. In juli 1907 stond Van den Brink kandidaat voor de gemeenteraad van Breda en sprak opnieuw in Concordia voor een geestdriftig publiek. De Bredase courant - van liberale snit - deed verslag op 9 juli onder de kop “stampvolle zaal juichte en jubelde telkens.” Het leidde tot zijn verkiezing na een herstemming tussen de kandidaten omdat niemand de volstrekte meerderheid haalde bij de eerste ronde. Op 15 juli 1907 plaatste de Bredasche Courant een hoofdartikel, waarin zij uitvoerig uit de doeken deed voor welk probleem de redactie zich geplaatst zag. Wie van de kandidaten moest zij nu aanbevelen voor de twee beschikbare plaatsen?

 

Zij hadden een voorkeur voor de liberale Jacoby, maar zagen het probleem dat onthouding van stemmen de clerikale kandidaten in de kaart speelden. De tweede kandidaat was een keus tussen een conservatief of een socialist. Na allerlei afwegingen van kwaliteiten, het gebrek eraan en kijkende naar de samenstelling van de raad en de problemen in de stad, kwam de redactie tot de conclusie: “dan moeten wij den laatste wel kiezen.” Het is niet met volle en blijde toestemming dat we den sociaal-democraat aanbevelen, doch liever toch een man van de uiterste linker, dan van de uiterste rechterzijde. Na de retorische vraag of het gevaarlijk is een sociaal-democraat in de raad te brengen, vervolgt de krant dan met opsomming van kenmerken van Van den Brink: persoonlijke kwaliteiten, integriteit, goed bekend met de zaken van gemeente en staat.

 

Op 19 juli 1907 wordt hij gekozen tot raadslid. Het eerste SDAP-raadslid in Breda en in de zuidelijke gemeenten.

 

 

Sluit de wandeling af met een bezoek aan Café-restaurant “Wilhelmina” nu bekend als Café-restaurant Charelli, naast het oorspronkelijke Concordia-schouwburg gebouw voor een kopje koffie of thee en lekkere appeltaart.

 

 

Vervolg de wandeling met een kleine uitstap naar de Keizerstraat aan uw rechterzijde vanuit Charelli.

 U hebt uitzicht op recente nieuwbouw in de luxe sfeer op het kazerne terrein Chassé.

 

 

 

Achter de Lange Stallen - Keizerstraat - Nonnenveld - Chassé.

 

 

 

Nonnenveld

 

 

 

Achter de Lange Stallen

 

 

 

 

Openbare lagere school aan de Keizerstraat

 

 

 

De huidige Lange Stallen zijn gebouwd in 1765 op de plaats van oudere houten stallen. Die dateren van omstreeks 1682. Zij dienden als onderkomen van cavaleriepaarden. Het pand is van een tweede laag voorzien en in 1980 verbouwd tot winkel-kantoorruimten, jongerenhuisvesting en zolderruimten met de fraaie naam: atelier-woningen. Het pand staat op de gemeentelijke monumentenlijst ter bescherming tegen sloop of verbouwingen die het pand verwoesten, nu op het achterterrein een uitbreiding van het winkelgebied wordt voorbereid.

 

De Keizerstaat is afgeleid van het Keyserhoff, een woonpand op de hoek van Oude Vest en Keizerstraat. Eind negentien, begin twintigste eeuw is deze omgeving een van de slechte woonplekken van de stad. Armoede troef in beroerde woninkjes. Wat niet uit bleef in dit gebied was prostitutie. In 1729 was het Nonnenveld in de stad bekend als “den verachtelijksten hoek binnen Breda” volgens Jacob Campo Weyerman. Oorspronkelijk hoorde het gebied bij het klooster St. Catherinadal. Na aanleg van nieuwe stadswallen werd het Nonnenveld afgesplitst en tussen 1531 en 1534 aangelegd. Het terrein kreeg toen de functie van veemarkt annex turfmarkt. In 1873 wordt het terrein overgedragen aan het Rijk om te dienen als militair oefenterrein. In 1885 werd er een blok van tien militaire woningen gebouwd dat in de volksmond de naam kreeg van de Tien Geboden.

 

Een volstrekt nieuwe ontwikkeling vormt het Chassé-terrein. Op dit voormalige militaire terrein zijn onder supervisie van stedenbouwkundig buro O.M.A. en architect De Geyter en stimulerende leiding van projectontwikkelaar Proper Stok en directeur Peter van de Gugten, met ontwerpen van diverse architecten een aantal woningbouwprojecten gerealiseerd, in de tweede helft van de negentiger jaren tot heden. Het gaat om een campus-concept met los van elkaar in de ruimte gesitueerde appartementenblokken op een ondergrondse parkeerkelder, temidden van een parkachtige aanleg met eikenboombeplanting. Met enige moeite slaagden de plaatselijke woningcorporaties er in, dat ook hier in het bouwprogramma woningen in de sociale huursector werden opgenomen. Op de hoek van de Keizerstraat herbergt een koper omhulsel het plaatselijke pop-centrum Mezz. Het is geïntegreerd in de voormalige officiersmess. Het voormalige kazernegebouw Chassé fungeert nu als Bredaas Stadsarchief en Bredaas Museum. Het Museum biedt u een aardige plek ter afsluiting van deze wandeling.

 

 

Gebruikte bronnen:

 

De opkomst van het socialisme in Breda Dr. C.W. Ten Teije, Stichting Zuidelijk Historisch Contact

 

De straten van Breda, Gerard Otten, Gianotten B.V. Breda 1988

 

De Rode Droom, een eeuw sociaal-democratie in Nederland, Uitgeverij Sun Nijmegen 1995

 

 Geschiedenis van Breda deel III, Drs. M.J.M. Duijghuisen, Gianotten Boekhandel Breda.

 

Breda en het wonen van het volk, artikel ten behoeve van 100 jarig bestaan van S.D.A.P.- P.v.d.A. Breda,  Drs. J.F.A. Smit

 

Ach lieve tijd, uitgeverij Waanders

 

 Breda’s Museum, Breda in Kaart

 

Breda na 750 jaar, Sectie D 2002

 

Singelboek Sectie D 1999

 

 

 

Voor correcties en aanvullingen gaarne reacties aan J.F.A. Smit

 

Kantenbeemd 32 - 4824 NB Breda – 076-5411782

 

Foto’s zijn van stadsarchief Breda.

 

 

 

Bewerkt door: Kees Wittenbols.

 

 

 

(100) Breda en Tilburg: één stad?

Ter afsluiting: een horrorverhaaltje? Ja of nee?

 Jazeker, de titel zegt al genoeg!

 

 

 

 

Het was op een zonnige dag in de zomer van 2007 en ik ging daarom weer eens een rondje fietsen. Ik moet natuurlijk wel mijn conditie op peil zien te houden. Ik reed eerst van Ulvenhout naar Bavel en net vóór Bavel ging ik rechtsaf. Je hebt dan een mooie weg die uiteindelijk in Gilze uitkomt. Het is weliswaar een provinciale weg, maar met een mooi fietspad er langs. Ik was nog maar net de contreien van Bavel uit en wat zag ik tot mijn verbazing? Die hoge woontoren van Tilburg in de verte staan. Toen werd ik heel erg bang, dat niet alleen, maar ik kreeg ook enigszins last van mijn maag. Want dat ding staat in feite maar zo’n 12 kilometer van het uiterste puntje van Bavel vandaan. Dat niet alleen, maar ik weet dat de eerste bebouwing van Tilburg amper 10 kilometer van Bavel ligt verwijderd. Ja, duidelijk is natuurlijk dat die Tilburgers maar blijven uitbreiden richting west. Ik had in een ander verhaaltje al eens aangegeven dat Rijen binnen niet al te lange tijd beslist ‘opgeslokt’ gaat worden door die ‘hongerige’ Tilburgers. Maar dat vind ik nog niet zo erg. Doch, Breda is ondertussen ook flink aan het uitbreiden richting oost. U voelt ‘m natuurlijk al aankomen. Binnen een jaar of tien komen Tilburg en Breda aan elkaar vast te liggen en wat dan? Weet u wat daar de consequenties van zouden kunnen zijn? Hoe gaan we deze samengesmolten gemeentes dan noemen? Tilburg, met een wijk die Breda gaat heten? Of Breda, met een wijk genaamd: Tilburg? Of wordt het Tilbreda, of Bredatil? Ik moet er even niet aan denken. Wat dacht u van die grote plaatselijke voetbalclubs, zoals NAC en Willem II? Die gaan dan natuurlijk fuseren. Wat dacht u van Willem-Nac? Dat lijkt mij niks. Dat lijkt teveel op onze bekende Bredanaar Harry Nac, maar dat is een ander verhaal. Beter lijkt mij: NAC-Willem-Combinatie (NWC). Want mocht het fout gaan – wat beslist zal gebeuren – dan gaat Willem-Combinatie verder als WC en dat lijkt mij een toepasselijke afkorting voor die club in de wijk Tilburg. Nou denkt u waarschijnlijk dat dit allemaal grappig is bedoeld. Nou, vergeet het maar. Ik kom na dit gezien te hebben de laatste tijd maar moeilijk in slaap en menig nachtmerrie heb ik al moeten ondergaan.

 

 

Kees Wittenbols.

 

 

November 2007

 

 

-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-

 

Voor Nostalgisch Breda Deel 2A: Klik hierop

 

Voor Nostalgisch Breda Deel 1 Klik hierop

 

 

Home

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

stats count