Jordanië

 

 

De dag was aangebroken dat we afscheid gingen nemen van Bagdad en met onze huurauto de bijna 1.000 kilometer lange woestijn gingen trotseren naar Amman, de hoofdstad van Jordanië. Zoals al gezegd, het equivalent van de ANWB in Irak had alle, maar dan ook alle richting- en aanwijsborden grondig verwijderd. Door middel van een kaart van het Midden-Oosten én de wetenschap dat het vliegveld van Bagdad ten westen van de stad lag, was het toch vrij eenvoudig de autoweg te vinden die naar Amman voerde. Volgens mijn kaart die absoluut niet gedetailleerd was, kwamen we slechts één plaatsje tegen nadat we de agglomeratie van Bagdad achter ons hadden gelaten. Na toch nog een 60 km van min of meer bebouwing en voorstadjes lag daar een autosnelweg voor ons waar men in Duitsland nog een ‘puntje aan kon zuigen.’ Dwars door de zogenaamde Syrische woestijn (het woestijngebied wat zowel een gedeelte van Irak, als van Syrië en Jordanië beslaat wordt genoemd: de Syrische woestijn) met slechts één stopplaats in Ar Rutbah, vlak voor de Jordaanse grens. De weg echter was prima, maar ze waren ‘vergeten’ Raststättes (wegrestaurants) er langs te bouwen. Nergens een plaats om even een sanitaire stop te houden en niets meer van dat alles. Zo’n autobaan dwars door honderden kilometers woestijn doet toch vreemd aan. Autowrakken aan beide kanten van de weg alom. Die worden duidelijk niet weggeruimd en roesten totdat er simpelweg niets meer van over is. Oud ijzer schijnt niet al te waardevol te zijn in deze contreien. Dan het probleem van benzine tanken. Net voor de autobaan begon werd je gewaarschuwd met borden en zelfs in het Engels dat je nu moest tanken, want dat het volgende benzinestation pas even voor de grens gelegen was. Zoals al eerder gezegd in het verhaal van Irak, was benzine hier spotgoedkoop en gelukkig konden we dan ook nog tanken vlak voor de grens met Jordanië.

 

 

 

Overblijfsel van de Romeinen

 

 

Vermeldenswaardig is het feit dat de benzine in Jordanië overigens best duur is. Dit in tegenstelling tot Irak. In Jordanië heeft men vooralsnog geen druppel olie gevonden. Derhalve zijn ze daar ook van import afhankelijk en de ‘liefde’ van de Arabieren onderling is nou ook niet bepaald je dat! Ondanks dat het zogenaamde ‘broeders’ zijn moeten de Jordaniërs grof betalen voor de olie-importen. Onderlinge solidariteit is soms ver te zoeken in de Arabische wereld. Anders was bijvoorbeeld het zogenaamde Palestijnse vluchtelingenprobleem al tientallen jaren geleden opgelost. Toch bij de laatste en enige stopplaats in Irak hebben we nog een verrukkelijke shoarma gegeten voor ‘idioot’ weinig geld. Helaas als men de keuken zag zou menigeen al ‘gegeten en gedronken’ hebben. Dikke, ‘moddervette’ vliegen van een ‘onbekend en akelig soort’ vonden het vlees ook lekker. Maar ach, als het goed wordt geroosterd, zo wist ik, is er weinig aan de hand en … mijn immer begeleidende voorzorgsmaatregelen, zoals onder andere een busje Norittabletten (kleine zwarte koolpillen) had ik tenslotte ook nog bij me. Dus wat kon me gebeuren? Er gebeurde dan ook niets, met mijn maag althans! Gelukkig ben ik wel wat gewend en die maag van mij heeft dan ook in de loop der jaren al kennis gemaakt met de meest vreemde vormen en soorten van voedsel.

 

In het algemeen gesteld kan ik zeggen dat afgaande op sommige hele ‘gemene koppen’ van diverse voedselverkopers en soms ook hun ‘pretoogjes,’ vraag ik me soms nog weleens af wat mijn maag in de loop der jaren niet heeft moeten verstouwen. Slangen- en krokodillenvlees was me al wel bekend. Dat smaakt een beetje als kip of kalkoen. Doch kamelenvlees laat ik in het vervolg liever aan een ander over. Soms is het trouwens niet te definiëren wat je voorgeschoteld krijgt en de taalproblemen laten je dan dikwijls maar gissen wat je op je bordje krijgt en dat heus niet alleen in het Midden-Oosten. Dit even tussendoor. Maar we gaan we terug naar de reis anders dwaal ik teveel af. De laatste stop in Irak was dus gepasseerd en het uitkijken was waar precies de grens zou liggen én de douanepost. In zo’n ‘zandbak’ raak je compleet je oriëntatie kwijt en je gevoel van afstand. Dat bleek dus ook nog eens een goed uur rijden te zijn. Terwijl je volgens de kaart het idee kreeg dat de grens amper een kwartiertje rijden was.

 

Totdat plots en uit het niets, er ineens een gigantisch douanecomplex voor je opdoemt. De overigens enige grenspost en de daarbij horende grenscontrole tussen Irak en Jordanië. Zomaar midden in het niks gelegen. Je ziet het simpelweg niet aankomen, geen waarschuwingsborden, geen prikkeldraad, geen uitkijktorens. Niets van dat alles. De weg loopt wat naar beneden een soort heuvel af en dan ineens wordt de autobaan een smalle weg met allerlei obstakels en je bevindt je ineens in een vreemdsoortig douanecomplex. Dan moet je de auto uit. Om bij een armtierig hokje via een loketje, je paspoort af te geven. Dat loketje bevindt zich trouwens ver boven je hoofd uit, zodat je de dienstdoende ambtenaar onmogelijk in de ogen kan kijken. Ondanks een verhoging sta je toch meer dan een halve meter onder hem. Heel klein willen ze je daarmee dan doen voelen en machteloos. De pascontrole stelde eigenlijk niets voor, maar ik schrok me rot. Bij de douane waren lange tafels waar reizigers hun koffers open moesten doen en de hele inhoud van vele koffers werden nonchalant ondersteboven gekiept. De Irakese douanebeambten ‘snuffelden’ daarin ‘gelijk honden’ die naar een ‘stuk worst’ zochten in een afvalbak. In dergelijke gevallen kun je twee dingen doen. Het je ook maar laten welgevallen, of je zó gedragen dat je ver boven hen staat en met een paar goed gemikte woorden kun je dit ‘schorem,’ want meer was het niet in mijn ogen, dermate imponeren dat ze toch de ‘kriebels van angst’ krijgen. Kijk, dat is het voordeel van dictatoriale staten. Zoiets lukt je nimmer in een ‘normaal’ land. Maar in een dergelijk land waar iedereen bang is voor iedereen, kun je een dergelijk spel dikwijls met succes spelen. Tien minuten later waren wij dan ook de grens gepasseerd zonder de koffers geopend te hebben, zonder geldcontrole, ‘zonder niks’ en toen was de woestijn weer van ons en voor ons. Pas kilometers en kilometers verderop werden we tegengehouden door het ‘Jordaanse circus,’ annex grenscontrole. Eerlijk is eerlijk, dit ging wat prettiger en stukken beschaafder. Er was zowaar een geldwisselaar die tegen een alleszins redelijke koers mijn zwarte Irakese Dinars braaf omwisselde tegen de veel hardere en waardevolle Jordaanse Dinars. Ik rekende al snel uit dat de komende drie dagen me weinig zouden gaan kosten. Kijk, da’s vakantie vieren!

 

Maaaaaar … ondanks alle uiterlijke beschaving was daar toch een vrij jonge douanebeambte die het nodig vond mijn tas toch maar eens aan een nader onderzoek te onderwerpen. Naast de normale inhoud vond hij het al eerder gemelde doosje Norit. Die koolzwarte maagtabletten en dat vond deze ‘zoon van de woestijn’ toch wel erg verdacht.

 

 

 

Wachtpost met Jordaanse militair

 

 

Aan zijn hele houding kon ik merken dat hij zich al ‘gepromoveerd’ zag worden nu hij een, nota bene westerse vrouw te pakken had die zowaar drugs smokkelde. Dat stond voor hem al vast. Wat ik ook probeerde, geen enkel argument kon hem overtuigen. Zijn kennis van Engels of andere moderne talen was abominabel én mijn paar woorden Arabisch haalden ook geen ‘schoonheidsprijs’ qua communicatie. Wij werden geboden te gaan zitten in een klein kantoortje en te moeten wachten. Een kwartier werd een half uur. Een half uur werden twee uren en twee uren werden drie uren! en dat nog met 450 km voor de boeg! en God wist hoe die weg was in Jordanië!

 

Eindelijk na ruim drie uur wachten kwam een soort van chef, aan zijn sterren en ‘toeters en bellen’ te zien. Na enig smoezen met die ‘dienstklopper’ dook hij op de in beslag genomen buit, te weten: mijn busje Norit-pillen. Deze heel erg hooggeplaatste diender, getuigende de attitude ten opzichte van de andere geüniformeerde troepen van dit woestijnkoninkrijk, bekeek het busje en barstte los in een woordenvloed van Arabische excuses en verontschuldigingen naar mij én in een nog grotere ‘stortvloed’ van vloeken en andere verwensingen naar zijn ondergeschikten. Daarna hetzelfde verhaal in haast vlekkeloos Oxford-Engels en hij bood ons ter compensatie en excuus een door het ‘rijk’ betaalde maaltijd aan. Werkelijk de kebab en andere lekkernijen smaakten voortreffelijk, alsmede de platte Arabische broden en natuurlijk de immer aanwezige thee. Met ons allen lieten we het goed smaken. Onderwijl deed de zwaar gestreepte diender zijn uiterste best om alle belangrijke en niet te missen oorden van zijn land op te sommen. Dit wellicht ter compensatie voor het ongemak van het wachten. Met zijn persoonlijke zegen en goede wensen en alle excuses namens de hele ‘kliek’ werden we uitgeleide gedaan en naar onze auto gebracht. Met een hartelijk afscheid werden we uitgezwaaid richting Amman.

 

 

 

Petra, view of the Law Court

 

 

Door dit oponthoud aan de grens kwamen we veel te laat aan in de stad en het was al bijna elf uur voor we een goed hotel gevonden hadden. Amman kent twee soorten hotels, hele grote vijf sterren hotels en daar zijn er best veel van. Daarnaast ook een heleboel guesthouses van min vijf sterren. Ik was er redelijk op voorbereid en koos een hotel op een van de zeven heuvels waarop Amman is gebouwd in het noordoosten van de stad. De prijs was alleszins redelijk en het glanzende marmer blonk je tegemoet. Dat zou ook weer onze ‘uitvalsbasis’ worden voor de komende week. Op het programma stond: Amman zelf natuurlijk, de rotsstad Petra, de Dode Zee van de Jordaanse kant, de berg Nebo aan de Jordaan en een museum met catacomben waar onder andere de geraamtes te zien zijn van die volkeren die in de bijbel reuzen worden genoemd. Voor de fijnproevers bekend als de Amelekieten en dergelijke (wel 6 soorten).

 

 

 

Petra

 

 

Feit is dat je daar geraamtes kan vinden van zeker drie meter in lengte en alles in verhouding. Dus die bijbel spreekt ook in deze de waarheid. In dit grote hotel viel ik met mijn ‘neusje in de boter.’ Het leek wel of de halve regering van Jordanië dat hotel tot hun stamkroeg had gemaakt. Binnen één dag zat ik te ‘wauwelen’ en te kletsen met ministers, ambassadeurs en andere zogenaamde hoogwaardigheidsbekleders. Nu moet je je ook voorstellen dat Jordanië een heel aparte samenleving is. Niet te vergelijken met de onze! Het land telde toen ruim 3 miljoen inwoners waarvan zeer zeker ruim de helft in één stad woonachtig was, de hoofdstad Amman. Ruim 70% van de Jordanese bevolking is en was Palestijn. Dat wil zeggen: gewone Arabieren en nazaten van hen die uit het vroegere West- Palestina, nu Israël, zijn gevlucht. Of anderszins hun weg hebben gevonden naar Jordanië en daar toch min of meer niet helemaal voor vol worden aangezien. Althans niet als echte Jordaniërs! Echte Jordaniërs zijn Bedoeïenen. Dan is het land verder verdeeld in een hele kleine rijke toplaag en een hele grote armere onderlaag. Dus de kans dat je de ‘toplaag’ ontmoet in een van de tien, twaalf tophotels is dus niet zo verwonderlijk als het wellicht op het eerste gezicht lijkt.

 

 

 

Uitzicht vanaf berg Nebo

 

 

Diegenen die al meer van mij gelezen hebben of mij beter kennen, weten ongetwijfeld dat ik er specifieke meningen op na houd en zeker wat betreft de conflicten in het Midden-Oosten. De profetieën uit de bijbel spelen hierin een niet geringe rol! Maar ik ben ook geen echte kerkganger, noch een brave E.O.-er en ik lust ook best een goed glas en zo zaten we een avond met een stelletje hoogwaardigheidsbekleders te praten over de politieke situatie en het ‘probleem’ Israël in het bijzonder. Ik gaf zonder meer mijn visie op het hele gebeuren en men was daar erg in geïnteresseerd. Zoveel zelfs dat men mij de andere morgen beleefd doch dringend uitnodigde ‘ten paleize’ dit hele verhaal bij de toenmalige koning Hoessein nog eens uit de doeken te doen. Later heb ik met de koning hierover nog gecorrespondeerd. Doch na zijn dood is dit niet meer gecontinueerd met zijn zoon, de huidige Koning Abdullah. Die is toch wat minder genuanceerd dan zijn vader, Koning Hoessein. Amman zelf is en was een levendige stad met oude bouwwerken en een Romeinse arena van voor onze jaartelling. Enerzijds een echte Arabische stad, maar ook zeer modern en relatief weinig toeristisch. Des temeer is dat Petra, ruim 250 kilometer zuidelijk gelegen van Amman. Een in de rotsen uitgekapte stad en vroeger de hoofdstad van de Nabateeërs.

 

Alleen door middel van één lange schacht van zeker 6 kilometer lengte, dat met paarden goed te berijden is, kun je er komen. Schitterende in de rotsen uitgehakte tempels, woningen en paleizen. Nu gebruikt door de Bedoeïenen, maar toch in wezen onbewoond en volledig omgeven door massieve hoge rotsen en bergen, ligt die oude stad daar verscholen. Honderden jaren lang onbekend en pas een goede eeuw geleden weer herontdekt en nu ook massaal opengesteld voor de hordes toeristen, die vakkundig ‘behandeld’ worden door de plaatselijke Bedoeïenen. Na aanvankelijk kamelen en schapen als voornaamste bron van inkomsten te hebben gehad zijn het nu de toeristen die op ruime wijze bijdragen in hun dagelijks levensonderhoud. De kleurenpracht, de architectuur én de geschiedenis van deze oude stad Petra zijn meer dan fascinerend. Vanuit Jerusalem in Israël loopt er trouwens een weg heen die de Koninklijke Weg genoemd wordt. Velen geloven zelfs dat dit Petra ooit in de (naaste) toekomst gebruikt zal gaan worden door de Joden, die zullen vluchten vanuit Jerusalem naar Petra als Jerusalem belegerd en bezet zal worden. Nou, de toegangspoort is smal en eng, maar eenmaal binnen, hebben ze in ieder geval de ruimte. Om deze necropolis (dodenstad) echt goed te bekijken heb je niet genoeg aan een dag. Ondertussen zijn er buiten Petra om dan ook al diverse hotels gebouwd, om de toeristen die gelegenheid te geven, maar ook de toeristen die gebruik willen maken van de Wadi Rhum. Het gebied waar Lawrence of Arabia, zich ophield ten tijde van de oorlog tegen de Turken. (Ottomanen).

 

Jordanië is toch anders dan de meeste Arabische landen. De bevolking is vriendelijker, opener en hartelijk. Geraden is op te blijven letten of je met Palestijnen te maken hebt of met echte Jordaniërs. Ik persoonlijk, vind het verschil meer dan opmerkelijk. Naar mijn ervaring vind ik Jordanië het meest veilige Arabische land welk ik bereisd heb. Hinderlijke opdringerigheid zoals bijvoorbeeld in Egypte, ben ik daar niet tegengekomen. Ook het je nalopen en gênant om fooitjes vragen is er daar gelukkig niet bij. Natuurlijk is iedereen aangenaam verrast als hij of zij een welverdiende tip krijgt en terecht. Maar in Jordanië ging dit allemaal een stuk beschaafder dan in bijvoorbeeld Syrië, Egypte of Marokko. Later ben ik nog een paar keer in Jordanië geweest en zelfs op het vliegveld bij de douane is daar alles anders en soepeler dan in de andere Arabische landen.

 

 

 

Dode Zee

 

 

Een grappig voorval wil ik u toch niet onthouden. Op ‘n dag reden we naar de Jordaanse kant van de Dode Zee. Er stonden best een aantal hotels en restaurants en er waren zelfs Arabische dames, gehuld in chador, dus van top tot teen bekleed die het toch wel wilden wagen om hun zowaar blote voeten eens door het zoute water te laten bevochtigen. Toch was er een strand en mijn dochter, toen nog amper 15 lentes zag haar kans schoon en ging in het water. Neen, zwemmen kan daar niet, wel liggen, want zwemmen is onmogelijk gezien het zoutgehalte. Binnen de kortste keren was ze omringd met zwermen Jordaanse jongens, die meer dan normale interesse toonden. Want kijk, zo’n ‘westers wuft exemplaar’ dat zomaar in badpak rondloopt en dat zonder mannelijke begeleider … da’s pas ‘spek naar hun bek!’ Jammer voor mijn dochter toen, maar echt lekker liggen op het strand en genieten van het zonnetje was er dus niet bij. Meer dan 15 jongens lagen en stonden rondom haar heen en wel zo dichtbij, dat de zon geen kans kreeg haar lichaam te beschijnen! Maar alles is goed afgelopen en de andere dag gingen wij richting Irbid en de grens met Syrië tegemoet voor een volgend avontuur.

 

 

Silvia Videler.

 

Oktober 2006

 

Home