Slenteren door de Oranjeboompleinbuurt

Het Boeimeerveldje aan de Julianalaan
Het gebeurde in de beginjaren vijftig natuurlijk wel eens, als ik
naar buiten ging, er niemand, maar dan ook niemand van de speelkameraadjes te
zien was (uiteraard buiten schooltijd). Maar ik had dan vaak toch geen zin om
weer naar huis te gaan. Want de straat met alles daaromheen was toch wel
‘mijn lust en mijn leven.’ Ik liep dan meestal richting de
Verlaatbrug en net daarover had je het Boeimeerveldje
en keek dan of er daar iemand was. Als dat dan niet zo was en het was toch wel
redelijk weer, ging ik dan maar wat aan de waterkant van de Weerijssingel
zitten. Meestal waren er sportvissers aanwezig en keek daar maar naar. Nou viel
er natuurlijk maar weinig te beleven, want er gebeurde eigenlijk niks. Ze zaten
ook maar af te wachten of ze misschien iets zouden vangen. Uit verveling zat ik
dan maar wat grassprietjes uit de grond te trekken, of gooide wat steentjes in
het water. Maar dan kreeg ik boze ‘blikken’ van die vissers, want
daar schrikken die vissen natuurlijk van en daar moest ik dan onmiddellijk mee
ophouden. Dus dat was ook weer niks aan die waterkant. Dan ging ik maar wat
door de poortjes lopen, die waren er genoeg. Doch, daar viel natuurlijk ook
niks te beleven. Er bleef in feite maar een ding over. Ik ging toch maar naar
huis en pakte m’n fiets, of eigenlijk beter gezegd mijn step, want die
fiets was voor gezamenlijk gebruik en was vaak al in gebruik en ging dan maar
een eindje rijden. Die fiets had mijn vader zelf gemaakt. Volgens mij had hij
van 20 kapotte fietsen een nieuwe gemaakt. Hij zag er niet uit ook! Een soort
van ‘wonder op wielen.’ Hij kreeg al snel de bijnaam: “De
Bul.” Maar er viel mee te rijden. Alleen zaten er geen remmen op. Maar
die had je toen ook nog niet nodig, want die paar auto’s die er toen in
die tijd reden waren heel makkelijk te ontwijken. Immers, het was meestal zo
stil op straat dat je ‘m ’n kilometer in de verte al hoorde
aankomen. Dus ik met de step een eindje rijden en zag wel waar ik uitkwam. Doch
dat duurde dan ook weer niet zo lang en ging dan toch maar weer terug naar
huis. Inmiddels was er weer een uur of wat voorbij en ging toch maar eens
opnieuw proberen te kijken of ik een bekende tegenkwam. Al was het maar om
ergens een balletje te trappen of iets dergelijks. Kijk, met heel warm weer
gingen we altijd naar zwembad Het Ei. Maar als het zo’n 18 graden was,
bleef je toch maar liever thuis of in de buurt rondhangen. Een speeltuin was
nergens te bekennen in de buurt, dus dat was automatisch geen optie. In feite
was er eigenlijk helemaal niks geregeld voor kinderen Er was niet eens een
zandbak waar je lekker in kon ‘modderen.’ Dus voor een
‘alleenstaand’ kind waren het best wel moeilijke tijden, of je
moest thuis genoeg vertier hebben. Maar geen probleem hebben met thuiszitten,
dat moet natuurlijk wel in je aard zitten. Nou kwam deze situatie natuurlijk
maar zelden voor, maar toch, het gebeurde wel eens.

Weerijssingel
Op een bepaald moment werd ik het zat en ging dan gewoon bij de
een of andere aanbellen of hij misschien zin had om buiten te spelen. Dat
bellen viel natuurlijk niet altijd in ‘goede aarde,’ maar het was
toch het proberen waard. In een geval belde ik ’n keer aan bij Peter de
Jong, of ik bij hem thuis mocht komen spelen en hij zei door het
voordeurraampje tegen mij: “Nee, wij hebben geen aapjes nodig!”
Deze woorden vielen mij toen zo ‘koud op mijn dak’ dat ik gefrustreerd
en wel naar een steen zocht en met veel geweld deze dwars door hun voorruit
gooide. Gelukkig bestonden toen ook al glasverzekeringen, dus dat liep goed af
voor mij. Doch, in veel gevallen lukte het toch wel om een speelkameraadje mee
naar buiten te krijgen en dan gingen we meestal ergens een balletje trappen, of
samen gewoon ’n beetje rondlopen in de buurt. Kijk, als je zovast al met z’n tweeën was, was de kans gelijk
groter dat er nog meer kinderen naar buiten kwamen, wat dan dikwijls ook
gebeurde en dan hup… met z’n allen maar weer naar het Boeimeerveldje toe en het was dan alleen nog voetballen wat
de ‘klok sloeg.’ Dat was dus opgelost!

Oranjeboomstraat
U zult wel begrijpen, dat ik het in het bovenstaande verhaal had
over ‘een kind’ van tussen de acht en tien jaar oud. Het voordeel
van wat ouder zijn, werd dan het feit dat ik ook in de stad wat vertier kon
gaan opzoeken. Zoals een potje biljarten of naar de bioscoop of gewoon door V
& D heen wandelen. Ik noem maar wat. Zo tot en met een jaar of tien was het
best wel moeilijk om je de gehele dag te moeten vermaken. Je moest tenslotte
van je ouders min of meer bij de voordeur blijven en dat is natuurlijk nog
steeds zo! Daarna lag de wereld voor je open en werd je bijvoorbeeld ook lid
van ’n een of andere (sport) vereniging. Althans zo is het bij mij toch
wel gegaan.
Kees Wittenbols.
Februari 2007
![]()