Vroeger Deel 2

 

Door: M. Kuypers

 

 

Het NAC-terrein

 

 

Vredenburghsingel – Breda

(Foto: Kees Wittenbols – 14 januari 2012)

 

 

In de dertiger jaren, de jaren van de crisistijd met zeer veel werkeloosheid, werd door de Regering het een en ander gedaan, om de ergste ellende op te vangen. Werkelozen konden een uitkering ontvangen, mochten echter niet stilletjes wat bijverdienen en ter controle moesten ze dan enkele malen per dag ‘stempelen,’ een controle-pasje laten afstempelen. Jaarlijks moest belasting betaald worden voor een fiets. Je kreeg dan een zogenaamd fietsplaatje dat goed zichtbaar aan de fiets bevestigd diende te worden. Als werkeloze kon je een gratis plaatje krijgen, dat voorzien was van een rond gaatje in het midden. Zo kon iedereen zien, dat je werkeloos was, hetgeen toen als een schande gevoeld werd.

 

Het voormalige NAC-terrein was in de dertiger jaren een dieper liggend stuk weiland, dat uitgegeven werd aan geïnteresseerden om daar wat groenten te verbouwen. Wij hadden daar ook een perceeltje. Dit waren de zogenaamde volkstuintjes. Er was ook nogal wat grasland en daar konden we gras plukken voor ons konijn. We deden ook aan konijn vetmesten, als aanvulling op ons mager menu. Maar dan moesten we er wel regelmatig op uit om gras te organiseren. En dat deden we op genoemd veld. Toen de ellende van het ophogen begon, werd de zaak afgegrendeld en was deze mogelijkheid er niet meer.

 

In 1939 werd dit hele terrein bewerkt om als voetbalveld gebruikt te worden. Er werd een groots opgezet project gemaakt: de Vredenburghsingel moest schoongemaakt getransporteerd worden en de modder daarvan zou op genoemd terrein gedeponeerd worden. De singel werd afgedamd ter hoogte van de Bernhardbrug en aan het andere eind, ter hoogte van de (verdwenen) militaire zwemkom. Toen kon het water weggepompt worden. Er werd een smalspoor aangelegd, waarmee de modder naar het toekomstige speelveld vervoerd kon worden. Het was toen mobilisatietijd en militairen kwamen af en toe ook hun belangstelling tonen. Ik herinner me nog, dat op een gegeven ogenblik praktisch al het water weggepompt was en er nogal wat vissen zichtbaar werden, die in de laatste resten water rondspartelden. Militairen gingen toen ‘vissen.’ Met hun bajonetten haalden ze de vissen uit het modderige water. Of ze deze inderdaad ook verorberd hebben, vertelt de geschiedenis niet. Ik had indertijd gehoord, dat deze vissen een modderige smaak hadden. In ieder geval, toen het water verdwenen was, begon de eigenlijke arbeid: het verwijderen van een grote hoeveelheid modder, die met zogenaamde kiepwagentjes over het genoemde smalspoor naar het veld gebracht werd. Om een goede afwatering te verzekeren, werden over de hele oppervlakte van het veld takkenbossen gelegd en daaroverheen kwam dan de laag riviermodder. Tenslotte zand en aarde en het veld kon verder afgewerkt worden. De Beatrixstraat met huizen werd pas naderhand op orde gebracht. Voor de belangstellenden werden toen perceeltjes in Boeimeer ter beschikking gesteld, zo ongeveer op de plaats van het Baronie Ziekenhuis. Ik dacht zelfs, dat wij daar nog één seizoen geplant en geoogst hebben.

 

 

 

De oorlog

 

 

 

De oorlog

 

 

Mijn vader heeft als ‘bezigheidstherapie’ nog een tekencursus gevolgd en een paar werkstukken van hout gemaakt: een ronde tafel voor onze vóórkamer, een hekwerkje voor onze tuin en een droogrek om bij de kachel het wasgoed te kunnen drogen. We zijn intussen bij de oorlog aangekomen. Sinds de lafhartige overval-zonder-oorlogverklaring op Polen op 1 september 1939 en de oorlogsverklaring van Frankrijk en Engeland aan Duitsland was het duidelijk, dat een algehele oorlog onvermijdelijk was. Echter, een halfjaar lang gebeurde er niets. In het Engels werd deze periode ‘kat-uit-de-boom-kijken’ genoemd: The Phoney War. De Duitsers noemden het: Der Sitzkrieg. In het Nederlands heette het: De schemeroorlog. De Nederlandse Regering had, net als in 1914-1918, geprobeerd neutraal te blijven, maar dit maal bleef ons land niet buiten de strijd. Om het een en ander goed te begrijpen, moeten we een idee hebben van de strategie van Adolf Hitler, de leider van het Duizendjarig Rijk (dat na 12 jaar in één grote puinhoop veranderd was). Hij wilde ‘Lebensrau’m’ veroveren in het oosten en daartoe wilde hij die volkeren aldaar ófwel verdrijven, ófwel uitroeien. Om in zijn rug gedekt te zijn, wilde hij eerst Frankrijk en Engeland onderwerpen. Omdat Frankrijk langs de grens met Duitsland een zware verdedigingslinie had gebouwd (de Maginot linie), wilde Hitler Frankrijk niet direct aanvallen, maar langs een omweg: door Nederland en België heen. En om meer zekerheid te hebben, werden Noorwegen en Denemarken ook onder de voet gelopen. Om de eigen verliezen daarbij te beperken werden al deze landen door verrassingsaanvallen en met een overmacht aan mensen en materiaal uitgeschakeld. Dit geheel nieuw type van oorlogvoeren werd ‘Blitzkrieg’ genoemd. En zo begon voor ons land en ook voor België op 10 Mei 1940 de oorlog. Ineens uit het niets verschenen grote horden vliegtuigen, die diverse vliegvelden bombardeerden en daarmee de Nederlandse Luchtmacht, die toch al niet al te veel te betekenen had, bij voorbaat uitschakelde.

 

De Duitsers hadden maar liefst 911 toestellen ingeschakeld, van bombardementsvliegtuigen tot jagers en transporttoestellen. Van de 139 Nederlandse - veel verouderde toestelletjes - werden meer dan 90 op de grond vernietigd. Tevens werden op strategische punten grote aantallen parachutisten ingezet, zodat ons land in minder dan geen tijd volkomen verlamd werd. Tóch heeft de Duitse Luftwaffe een gevoelige klap gekregen, dank zij onze luchtafweer, die gedurende die oorlogsdagen niet minder dan 328 Duitse vliegtuigen kon vernietigen. Denemarken viel na één dag. Nederland had na twee dagen uitgeschakeld moeten zijn. Na vier dagen kreeg onze legerleiding de boodschap: “Weerstand staken, zo niet, dan wordt Rotterdam gebombardeerd.” Onze Generaal Winkelman heeft toen bevolen, de wapens neer te leggen. Wat toen gebeurd is, weet nog steeds niemand, maar op woensdag werd het centrum van Rotterdam volledig verwoest, met 1000 doden. Een van de mysteries van de tweede wereldoorlog.

 

 

 

 

Rotterdam na het bombardement (en puinruiming) met de ruïne van de Laurenskerk.

(Wikipedia)

 

 

Engeland had intussen een grote macht aan mensen en materiaal naar Frankrijk gestuurd, maar België en Frankrijk werden ook vlot onder de voet gelopen. In Frankrijk echter leed de Duitse Luchtmacht een gevoelig verlies: Maar liefst 1469 toestellen werden vernietigd. Een groot gedeelte van de Franse en Engelse strijdkrachten kon toen via Duinkerken aan krijgsgevangenschap ontsnappen. Met man en macht heeft Engeland alles wat maar varen kon ingezet om deze evacuatie mogelijk te maken, echter met achterlating van alle materiaal. Men kan rustig zeggen, dat deze geslaagde evacuatie van het grootste deel van de Franse en Britse strijdkrachten tot de mysteries van de tweede wereldoorlog behoort.

 

De invasie van Engeland kon door het grote verlies aan vliegtuigen niet uitgevoerd worden. De Duitsers wilden onvoorwaardelijk de overmacht in de lucht hebben en die liep thans gevaar. Daarom werd de operatie ‘Seelöwe’ enige malen verschoven en tenslotte afgeblazen. Naar ik begrepen heb, bestond de Duitse invasie vloot uit een ratjetoe van schepen, min of meer in grote haast bij elkaar geschraapt. En de Duitse troepen maar marcheren en zingen: “Und wir fahren, und wir fahren, und wir fahren gegen Engeland.” Op het internet heb ik nog een interessante foto gezien van een Duitse stormboot op weg naar Engeland.

 

In 1941 begint de zegevierende intocht in Rusland, overal dood en verderf zaaiend; hier echter begint de definitieve ondergang van het Duizendjarig Rijk. In 1942 wordt de Afrikadroom beslissend beëindigd. De Mof kan hier inpakken. Het doel van dit Afrika avontuur was: het Suezkanaal veroveren om zodoende Engeland de pas af te snijden. In 1944 tenslotte de opening van het Tweede Front: de landingen van de Geallieerden in Frankrijk. Intussen wordt Het Onoverwinnelijke Derde Rijk (DUITSLAND WINT OP ALLE FRONTEN) - kon men op grote aanplakborden lezen - dag en nacht door steeds grotere luchtvloten aangevallen. “Geef mij vijf jaar en je zult Duitsland niet meer terugkennen,” aldus het gebral van Adolf Hitler. Inderdaad, na vijf jaar was het land van de edelgermanen in één grote ruïne veranderd. Dat had deze Grote Veldheer van alle tijden toch maar bereikt.

 

Dit zijn zo de algemene lijnen van deze tijd van de totale oorlog, die het leven kostte aan meer dan vijftig miljoen mensen, waarvan meer dan tien miljoen op vaak beestachtige wijze in concentratie-kampen omkwamen. Maar hoe beleefde de kleine man deze tijd van bruut geweld en chaos? Op die beruchte vrijdagmorgen 10 Mei 1940 hoorden we om zes uur ‘s morgens ontploffingen. Natuurlijk dacht iedereen, dat de Moffen ons bombardeerden. Dit was echter niet het geval. Breda was er trots op, eindelijk een rondweg ten zuiden van de stad te hebben: de Graaf Engelbertlaan.

 

 

 

 

Graaf Engelbertlaan (in de volksmond de Nieuwe Weg genoemd) – Breda

(Foto: Kees Wittenbols – 27 mei 2011)

 

 

Deze begon bij de Baronielaan en eindigde bij de Rijsbergseweg. Hier stonden nog bomen langs de weg. Maar vanwege de oorlogsdreiging waren die nog niet opgeruimd. Men had ze echter ondermijnd met blokjes explosieven aan een band rondom de stammen. Als de Duitsers zouden komen, zouden die bomen tegen de vlakte gaan om zodoende de doorgang van de vijand te belemmeren. De een of andere op-hol-geslagen figuur had in alle vroegte die bomen opgeblazen, maar voor de Fransen, die ons met de verdediging zouden komen helpen. Die konden dus eerst die puinhopen opruimen en toen konden de Duitsers vrij gebruik van de weg maken. Ik was toen 12,5 jaar oud en herinner me, dat ik tamelijk uitgelaten was. Dat kon nog eens spannend worden. Mijn vader werd toen kwaad vanwege mijn uitgelaten houding en zei: “dat komt, omdat je niet genoeg gebeden hebt.” Wij hadden geen radio, we wisten dus niet, wat ons boven het hoofd hing. Ik kan me ook niet herinneren, dat ik die dag naar school gegaan ben.

 

 

De vlucht

 

 

Monument De Vlucht in het Valkenberg – Breda

(Foto: Kees Wittenbols – 17 juli 2012)

 

 

 

 

 

Ouderlijk huis – Rembrandtstraat 6 – Breda

(Foto: M. Kuypers)

 

 

‘s Middags onverwachts een luchtgevecht boven de stad, of wat daarvoor moest doorgaan. We hoorden en zagen twee (primitieve) vliegtuigjes, die op elkaar losknetterden, echter zonder resultaat. Beide dropen af. De volgende dag kregen we een huis-aan-huis melding, dat we op zondag, Pinksterzondag nog wel, moesten vluchten, want de stad zou het middelpunt van de verdediging worden. De volgende dag, Pinksterzondag 1940 gingen we niet meer naar de H. Mis. De kerk bleef gesloten. Wij hadden toen nog zo’n oude vierkante, zwarte kinderwagen.

 

 

 

 

Kinderwagen uit vroegere tijden

(Foto: M. Kuypers)

 

 

Daarin werd het een en ander aan levensmiddelen gedaan. De jongste, Frans, kon hierin zitten en zo namen we afscheid van ons huis om tien uur. Waarheen? Dat wist geen mens. Gewoon vluchten, richting België. En zo sjokten we langs de Julianalaan de Boeimeersingel, de Wilhelminastraat en de Ginnekenweg richting Ulvenhout. Ook de Broeders van de Kweekschool deden mee. In toog, natuurlijk en ieder met een kussensloop met wat spul erin. Het was eigenlijk een belabberd gezicht. Vermoedelijk hoek Dillenburgstraat zagen we een kruidenierswinkel met vernielde ruit. Blijkbaar was hier al geplunderd.

 

 

 

 

Kerk van Maria Onbevlekte Ontvangenis – Oranjeboomstraat 194 – Breda

(Foto: M. Kuypers)

 

 

Toen we tenslotte Ulvenhout achter ons hadden, kwamen we langs bossen, waar brand heerste. Waarom? Raadselachtig! Ik zag daar ergens aan de bosrand een revolver liggen, maar als jongen kun je zo’n ding natuurlijk niet meenemen. En zo trok onze karavaan steeds verder zuidwaarts. We hadden die dag het mooiste vroeg-zomer-weer van de wereld. En de natuur zag er op z’n mooist uit. Helemaal geen weer om te moeten vluchten. Zo af en toe knetterde er een Franse motor met zijspan voorbij richting Breda. Deze had een mitrailleur als wapen bij zich. Het viel me op, dat die Franse militairen er erg onverzorgd uitzagen, ongeschoren en blijkbaar vermoeid. Velen hadden een grof brood onder de arm. Het deed me denken aan het bekende Nederlandse soldatenliedje: “Rats, kuch en bonen.”

 

 

 

 

Minderhout

(Foto: Kees Wittenbols – 5 juli 2011)

 

 

Op een gegeven ogenblik kwam een Franse officier naar ons toe, begon met zijn armen te zwaaien en riep “sous les arbres.” Het was de eerste keer dat ik echt, levend Frans hoorde, ditmaal geen schoolboekjestaal. We moesten dus onder de bomen lopen en niet midden op de weg. Wat was het geval? Er waren twee stromen vluchtelingen, de menigte, waartoe wij behoorden die over Ulvenhout naar België trok; de tweede stroom, die over Achtmaal - Zundert de wijde wereld in trok. Bij deze tweede stroom kwamen al gauw tamelijk veel Franse soldaten op doortocht naar Breda. Blijkbaar hebben de Moffen dit bemerkt en zijn er jachtvliegtuigen op afgekomen. Toen deze de soldaten zagen, begonnen ze te schieten En zo werden nogal wat burgers geraakt. In totaal hebben veertig mensen daarbij het leven gelaten. Wij hebben geluk gehad: ons is niets gebeurd, ofschoon ook bij ons regelmatig Franse soldaten tussen de burgers kwamen. Zo rond de middag hebben we ergens aan een bosrand een pauze gemaakt en wat gegeten. En toen maar verder sjokken. Na uren lopen kwamen we door het dorpje Minderhout (in België). Hier was de ‘oorlog’ al voorbijgetrokken, want we zagen er diverse bomtrechters, terwijl verschillende huizen kapot waren. Van één huis herinner ik me dat de hele voorgevel verdwenen was. De vloer van de slaapkamer hing zo half hellend naar de straat toe, schilderijen hingen nog aan muur en het bed stond nog op die hellende vloer.

 

We hebben de hele middag gelopen, tot we ‘s avonds tegen zeven uur in Hoogstraten aankwamen. Wie het verzorgd heeft, is me onbekend, maar we konden naar de openbare school in een zijstraat voor onderdak. Het hoofd van de school deed zelf de deur open, opende de deuren van de diverse klaslokalen en was zelfs behulpzaam met het opstapelen van de schoolbanken. Bedden waren natuurlijk niet aanwezig. Met mijn vader ben ik toen meegegaan op zoek naar een paar bussels stro. Bij de eerste boerderij kregen we niks, bij de tweede konden we twee bussels meenemen. Die hebben we toen op de vloer uitgespreid en zo konden we de nacht doorbrengen. Moeder heeft op een stoel zittend de dagen doorgebracht. Ze kón niet meer. In 1938 had ze in september een zware kankeroperatie gehad en daarvan was ze nauwelijks opgeknapt. En dan zo’n hele dag sjokken naar een onbekend doel.

 

 

 

Voormalige Gemeentelijke Jongensschool, momenteel Muziekschool en kinderopvang Stekelbees – Karel Boomstraat 44 – Hoogstraten

(Foto: M. Kuypers)

 

 

 

 

Idem

 

 

De volgende dag, tweede Pinksterdag, is vader het stadje ingegaan om brood te kopen en eventueel werk te zoeken. Het eerste lukte: hij bracht een paar ronde broden mee, die we spoedig verslonden. Maar het was brood zonder zout, smakeloos. Werk kon hij niet vinden. Ikzelf was even het stadje ingegaan tot aan de hoofdstraat. Daar zag ik een vreemde verschijning: een Duitse soldaat te paard met een speciaal uniform. Later hoorde ik, dat dit een ulaan was. Sprookjesachtig. Hij zou zó in een operette passen, maar hoogstwaarschijnlijk had hij ‘Die Heimat’ met dat doel niet verlaten. Met een moderne, gemechaniseerde oorlog is zo’n figuur niet op zijn plaats.

 

 

 

 

Een Ulaan

 

 

Hoe ik die maandag en dinsdag heb doorgebracht, weet ik niet meer. Op de tafel van de schoolmeester vond ik een interessant boek over biologie. Daarin heb ik wat geneusd. Op woensdagmorgen, maar liefst om zes uur, vertrokken we met drie families terug naar huis. Aanvankelijk hadden we gehoord, dat de stad gebombardeerd was, dat de Grote Kerk verwoest was, maar naderhand kregen we andere berichten door en zo werd besloten, de terugweg te aanvaarden. Natuurlijk… lopen.

 

We hebben misschien een half uur gelopen, toen ons een vrachtwagen van machinefabriek Backer en Rueb achterop kwam. Hij was leeg. We staken onze handen op, even leek het, dat hij door zou rijden, maar hij stopte toch. En zo konden we met minder moeite de terugreis aanvaarden. We waren nog maar goed onderweg, toen plotseling uit het niets een laagvliegende Duitse jager opdook. Hij vloog ons voorbij, maar kwam terug. Nu hadden we al van die schietpartijen bij die andere groepen gehoord en zo dachten we onmiddellijk: nu gaan wij eraan. Hij legde het toestel op z’n zij, keek blijkbaar eens goed naar ons, zag dat we geen militairen waren en vloog verder. Verlicht haalden we adem. Onderweg passeerde ons een colonne Moffen op weg naar het front. Om niet door eigen vliegtuigen beschoten te worden, hadden ze allemaal een gele doek over de wagen gespannen.

 

Bij Minderhout zagen we tot onze vreugde een soort Duitse verkenningswagen ondersteboven in een van die bomtrechters liggen, die we op zondag al gezien hadden. Waarschijnlijk was hij er pardoes ingereden. Tenslotte kwamen we redelijk snel in de stad, we stapten uit en gingen te voet naar ons huis. De hele stad was verlaten en overal zwierven honden rond op zoek naar wat te eten. Bij ons huis aangekomen, zagen we de hond van de buurman. Daar hadden we het nooit op, want dat beest was enigermate agressief. Hij kwam op ons af. We hadden nog een broodje en dat gooiden we naar hem toe. Zo werd de vrede gesloten. In de keuken vonden we de emmer met de reeds geschilde aardappels. Maar door het lange staan in het water zagen ze er niet appetijtelijk meer uit. Dus: nieuwe aardappels schillen, zodat we tenminste ’s middags eens een normale maaltijd konden hebben. Wat konden we doen? In de hele buurt was niemand thuis, waar konden we nog wat eten kopen? Ik herinner me er niets meer van, ook niet meer hoe het zat in de Karrestraat. Het bleek dat die gebouwen gevorderd waren door het Duitse leger en dat er dus geen school gedaan kon worden. Het was toen, dat ik in de gaten kreeg, dat onze wereld op zijn kop stond.

 

 

Hoe het verder ging

 

Die vreemde indringers pasten niet in het normale beeld. En ze baaierden daar maar rond alsof het hun eigendom was geworden. Wij moesten maar oprotten. Op een gegeven ogenblik kreeg ik door, dat ik me moest melden bij de school van Br. Alfonso (de Fons) aan de Lunetstraat. Op de een of andere manier kon onze zesde klas daar enkele dagen gebruik maken van een lokaal. Wederom moet ik zeggen: ik weet niet, hoe lang, maar de laatste twee maanden van mijn leven als leerling van de lagere school heb ik nog op de Karrestraat meegemaakt. Eind juli was mijn tijd als lagere schoolleerling definitief voorbij. Onze klasgenoot, Jozef Rand, die zijn ouders verloren had gedurende de vlucht hebben we nog even gezien. Hij heeft afscheid genomen en is naar een oom in Eindhoven gegaan. Ik heb me vaak afgevraagd, wat er van hem geworden is. En zo zaten we midden in het oorlogsgebeuren. Dagenlang zijn er eindeloze colonnes Duitse militairen door de stad getrokken. Ik stond voor de kweekschool en zag, hoe ze over de Haagweg richting Rijsbergseweg trokken. Alles met paard en wagen en naar ik later hoorde: al dit materiaal gestolen in Polen. Zo af en toe een keukenwagen, dwz. een wagen met een grote etensketel erop. “Und wir fahren…”

 

 

 

 

Het voormalige hoofdkantoor van de IGB aan de Willemstraat in Breda was ten tijde van de oorlog het hoofdkwartier van een Duitse eenheid

(Foto: Kees Wittenbols – 4 juni 2011)

 

 

Toen de zaak een beetje genormaliseerd was en de kazernes vol vreemde militairen zaten, konden we de zelfverzekerde indringers vaak door de stad zien en horen marcheren. En het moet gezegd worden, ze kónden zingen. Talloze malen heb ik het beroemde “Und wir fahren” gehoord. Het schalde tegen de muren  omhoog. Ik zie ze in gedachten nog altijd op de Nieuwe Haagdijk marcheren. Zachtjes zeiden we dan “plons, plons.” Niet hardop, want dan liep je gevaar een pak slaag te krijgen. De onoverwinnelijke supergermaan bespotten. Dat was ongehoord. Ze zongen in ieder geval beter dan het Nederlandse leger later met z’n “potje vet al op de tafel gezet.”  Dan hadden ze nog een liedje van “Heidemarie” of zo iets. Ons kleine groepje was een van de eerste die terugkeerde. Sommigen, waaronder diverse broeders hebben het klaargespeeld tot in Zuid-Frankrijk te komen. Ik kan me nauwelijks voorstellen, dat ze dit te voet klaargespeeld hebben. Die hebben beslist een lift gehad. Maar zo tegen het eind van juni was praktisch iedereen weer terug op eigen stekkie. Intussen kreeg de stad een beetje ander aanzicht door de vele Duitse verkeersborden. En natuurlijk, we kregen een Ortskommandant, die in de Ortskommandantur zijn onderkomen had in een fraai herenhuis aan de Academiesingel / Delpratsingel.

 

 

 

 

De Seeligkazerne – Breda

(Foto: Kees Wittenbols – 22 februari 2012)

 

 

De Seeligkazerne bood van oudsher onderdak aan de cavalerie. Vandaar dat er een grote paardenstal langs de straat stond. Laat er nu een storm opsteken, waardoor deze hele bouw tegen de vlakte geblazen werd. Wat ze met hun (geroofde) paarden gedaan hebben, weet ik niet. Maar ons deed het goed, dat ze ineens met een probleem zaten. Op zekere dag liep ik daar voorbij en toen zaten er enkele exemplaren van deze edelgermanen zo maar met ontbloot bovenlijf lekker te zonnen. Dit was voor ons toen het toppunt van onbeschaamdheid. En al gauw bleek dat de Moffen ook gemotoriseerd transport kenden. Ook verschenen er vrachtwagens van de Duitse Reichsbahn met stinkende en herriemakende dieselmotoren. Dat was voor ons iets nieuws. Wij kregen ook een nieuwe baas: Reichsmarschall Seyss-Inquart, een Oostenrijkse SS-man. Aanvankelijk probeerde de Mof zoete broodjes te bakken, maar daar trapten we niet in. Ze hadden tenslotte ons zonder oorlogsverklaring overvallen en bovendien zo’n duizend Rotterdammers vermoord door hun terreur-bombardement. Onze krijgsgevangen militairen mochten algauw weer naar huis. Maar al gauw begonnen er allerlei geniepigheden tegen de Joden gericht. Ze moesten zich allemaal laten registreren en kregen de plicht om altijd een persoonsbewijs bij zich te hebben, waar een duidelijke letter J in stond. Trouwens spoedig moest iedereen vanaf 15 jaar zo’n persoonsbewijs bij zich hebben.

 

 

De Joden

 

 

Synagoge in de Schoolstraat – Breda

(Foto: Kees Wittenbols – 14 februari 2012)

 

 

Een foto en de afdruk van de rechterduim diende als controle. En doorlopend kwamen er nieuwe beperkingen of verboden voor de Joden. Het ene was nog niet koud, of het andere kwam. De meest absurde toestanden. Ook werd bijvoorbeeld het de Joden verboden te reizen zonder speciale vergunning, die natuurlijk geweigerd werd, als men daarom vroeg. Op een gegeven ogenblik werd het de Joden verboden een fiets te hebben. Bots daarop werd het de Joden verboden te fietsen (op een gehuurde fiets). Geleidelijk werden alle openbare gelegenheden verboden voor Joden. Ik herinner me nog heel goed, dat er verbodsbordjes met VOOR JODEN VERBODEN verschenen bij de parken, de bioscopen, de cafés en restaurants, ook in Breda. En zo regende het verboden, iedere keer weer opnieuw. Joden mochten bijvoorbeeld alleen ‘s morgens tussen bepaalde uren inkopen doen. Kortom, hun werd het leven steeds meer onmogelijk gemaakt, door steeds nieuwe pesterijen. Tot tenslotte in 1942 de grote deportaties naar de vernietigingskampen begonnen. In Amersfoort samengesteld en van daaruit vertrokken de veewagens met hun menselijke last richting concentratiekampen. En zo raakte de bevolking steeds vaster in de ijzeren greep van de nieuwe ‘heren.’

 

 

Ga naar:

 

Vroeger Deel 1

Vroeger Deel 3

Vroeger Deel 4

Vroeger Deel 5

Vroeger Deel 6

Vroeger Deel 7

Vroeger Deel 8

Vroeger Deel 9

Vroeger Deel 10

 

 

 

Zie ook:

 

Minderhout in beeld

Hoogstraten in beeld

 

 

 

M. Kuypers.

 

Brazilië - 2008

 

Home