Herinneringen
broeder Casimiro Kuypers
aan
binnenstad
Breda en de Lambertus School
“U kunt iedere kleur van uw
auto kiezen als hij maar zwart is,” zei Henry Ford.
Broeder Casimiro
ging naar de Lambertusschool in de binnenstad van Breda.
“Die lag in ‘de reet van
de Klep.’
Jozef Rand moest 12 mei 1940 op de
vlucht.
In één klap verloor
hij zijn ouders!...
“De jaren dertig van
de stad Breda, zoals ik me die als jonge knaap herinner, geeft mij in eerste
instantie een zwart wit beeld zoals op een film. Op een dag ging ik aan de hand
van moeder de stad in. Vlak bij het Van Coothplein
zag ik onze witte kat liggen - dood. Hartstikke dood! Het beest was al enkele
dagen spoorloos. Hij was waarschijnlijk op de ‘versiertoer’ en is
toen door een auto gegrepen. Het was vermoedelijk het jaar 1931 en toen reden
er al een paar auto’s in de stad: vierkante zwarte bakken, maar indertijd
een statussymbool! De Grote Henry Ford, grondlegger van de Amerikaanse
auto-industrie had in die jaren gezegd: “U kunt iedere kleur voor uw
automobiel kiezen, die u wilt, als hij maar zwart is.” Bij het zien van
onze dode kat in witte vacht, zo te zien zo dood als ‘n pier op de
straatstenen tussen voorbijglijdende zwarte automobielen, heeft mij in zijn
contrast toen erg geraakt.
De
voorloper van de Fort auto jaren dertig.
Het
is de zogenaamde Fort tuit in 1919.
Beeld
in Breda van notabelen die zo’n auto in bezit hebben en ermee door de
stad rijden.
De familie Van Mierlo
Toen ik in de zesde klas
van de Lambertusschool aan de Karrestraat 16 zat, (1939-1940) werd Hans van
Mierlo, zoon van de bankiersfamilie Van Mierlo iedere dag door zo’n
zwarte bak-met-chauffeur naar school gebracht en ook afgehaald. Voor zover ik
me kan herinneren, was hij de enige leerling van de Karrestraat 16 die dit
voorrecht genoot. Ze hadden hun bank in de Tolbrugstraat. Later overgenomen
door ABN-AMRO. Het lokale geldtempeltje was een streng vormgegeven gebouw in
rode baksteen en met tralies voor de ruiten. De gevel was niet zo lang als de
Pius op de Haagdijk. Maar hij besloeg een aanzienlijke lengte. De
conciërge was Jacob Spelter. Mathieu Dalinhaus zorgde met hem tijdens Breda 700 in 1952 voor de aluminaties in de Drie Brugstraten. Ik had Breda toen al
lang verlaten. De familie Van Mierlo is erg Bredaas. Het buitenverblijf Heylaar met omgrachting is hun
woonoord geweest. Voorouders zaten in comités voor processies en KMA
kroonfeesten. Ook waren ze regent van het wees- en oudemannenhuis in Breda. Van
Mierlo behoort tot de bekende Bredanaars. Over de
ex-minister/politicus Hans van Mierlo zal de geschiedschrijving later een
oordeel vormen.
‘De strafhoek’
In onze banketzaak aan de Nieuwe
Ginnekenstraat 23 hadden we een witte poes. Op zekere dag zette ik het arme
beest de omgekeerde prullenmand over zijn lijf. Hij wilde eruit, maar slaagde
hierin niet. Moeder zag het. Ze verloste het arme dier dat meteen wegvluchtte.
“Jij mag geen dieren plagen!,” was haar commentaar. “En voor
straf ga je daar in de hoek staan.” We hadden een ‘strafhoek’
in de woonkamer. En daarin moest de schuldige zo lang staan tot hij/zij weer
‘lief’ was geworden. Een simpel en probaat middel! Op zekere dag
zag ik dat moeder gehaktballetjes stond te maken, terwijl ze tevens de was aan
het verzorgen was. Natuurlijk had ze haar handen gewassen en zij deed dit werk
niet met zeepsop aan de handen. Blijkbaar had ik toen gezegd dat ik die
balletjes niet wilde hebben. Mijn moeder ‘nam’ mij bij mijn woord
en ‘s middags kreeg ik geen eten. In het vervolg had ik geen
‘dom’ commentaar meer.
Een vreselijke diaree
We hadden aan de Nieuwe
Ginnekenstraat tussen de woonkamer en de bakkerij een klein stukje tuin. En in
de grond kunnen regenwormen zitten; van die vette glibberige wezens. Blijkbaar
zat ik op zekere dag heel gezellig zo’n wurm op te peuzelen. Tot
ontsteltenis van mijn moeder, die onmiddellijk de rest uit mijn handje trok en
vol verachtig wegsmeet. Ik word er nu nog vies van
als ik eraan denk, ofschoon ik me er niets van kan herinneren. Maar ik ontdekte
ook betere dingen. In het kastje in de woonkamer had moeder een mokkataart
gezet. Misschien een taart die besteld was maar niet afgehaald werd. Dat
gebeurde wel meer en dan hadden wijzelf een kleine smulpartij. Blijkbaar heb ik
in een onbewaakt ogenblik dit gezien en ben er grootscheeps van gaan smullen.
Toen m’n moeder terug kwam was de taart al voor een groot gedeelte
verdwenen, terwijl de rest totaal geruïneerd was. M’n gezicht,
haren, handen en kleren zaten onder de mokka, terwijl ook het een en ander op
de grond lag. Moeder mocht een ondernemend zoontje hebben. Het plezier was
kortstondig. Op de smulpartij volgde een vreselijke diaree.
In de bakkerij stond
natuurlijk een oven en de rechterzijde daarvan was met een dubbel muurtje
geïsoleerd. De chocolade daar bleef door de warmte van de oven altijd
vloeibaar en dus gebruiksklaar. Als vader eens niet in de bakkerij was klom ik
op het laddertje, opende een van die chocolade bakken en stak daar een
wijsvinger in, om deze dan genoeglijk in m’n mond te steken. Ik weet niet
of vader ooit ontdekt heeft dat ik vaak voor de verleiding bezweken ben. Dat
mag ik in de eeuwigheid ontdekken.
De reet van Klep
Met dat al verstreek de tijd
en moest er aan school gedacht worden. Mijn moeder stapte daarom in augustus
1933 met mij naar de Lambertusschool van de broeders van Huijbergen,
Karrestraat 16 om me te laten inschrijven. De toegang naar dit
klooster-en-school-complex was niet bepaald uitnodigend. Ze had de onfrisse
naam van ‘De reet van Klep,’ een poort of steeg, zoals Breda die
velen had. Hij lag tussen het gebouw van V&D en een melkfabriekje genaamd
“De Hoop,” waar altijd een beetje zurige melklucht hing. Het was
altijd een luidruchtig gedoe met die ijzeren bakken en flessen. Door deze firma
werd de melk geleverd onder de slogan: “Met melk meer mans.” Op de
school kon men gratis melk krijgen, lekker koel en met een rietje. In de poort
stond een zwaar hekwerk dat nooit gesloten werd. Bovendien stond er halfweg een
straatlantaarn. Het melkfabriekje had zijn toegang in deze poort aan de
linkerkant; V&D had de personeelsingang dieper in die poort aan de
rechterkant en tenslotte had het klooster een deur helemaal aan het eind van die
poort aan de linkerkant, terwijl een tweede deur hiernaast aan de rechterkant
toegang gaf tot de Lagere School en de Muloschool.
“Weersta in den beginne”
Het kordaat ingrijpen door
moeder is hier bij enkele gebeurtenissen beschreven. Misschien dat bepaalde mensen
denken: “Wat een kenau was die moeder.” Helemaal niet! Maar ze wist
op het juiste moment effectief op te treden en daarmee latere lawines in het
gezin te vermijden. De bijbel heeft in deze een nuchtere raad: “Weersta
in den beginne.” Vele ouders durven tegen hun kinderen geen
“nee” te zeggen. Men zou kunnen zeggen dat iedere kleuter een soort
veldslag tegen de ouders uitprobeert. Winnen ze deze dan ontaarden ze daardoor
in ongezeglijke en egoïstische mensen, waarmee op latere leeftijd geen
land te bezeilen valt. Dan kunnen de ouders elkaar de schuld geven, er ontstaan
ruziepartijen en de kinderen trekken er hun voordeel uit, gelijktijdig hun
respect voor de ouders verliezend. Ik heb nooit van mijn ouders een woorden-wisseling gehoord, ofschoon er beslist
meningsverschillen geweest zijn. Ik mag zeggen dat wij uitstekende ouders
hebben gehad, alle lof. En er waren motieven genoeg voor woordenwisselingen:
Een zaak die niet liep, armoede, later zware kankeroperaties, 12 mei 1940 de
Vlucht naar België, werkeloosheid, nog meer operaties. Het kon niet op. Ik
noem zulke mensen: “onzichtbare helden.” Ik ben hun alle dank
verschuldigd.
“Heerlijke essences”
Sinterklaas- en Kersttijd
waren hoogtij dagen in ons bedrijf. Allerhande speciaal spul moest vervaardigd
worden. En de bakkerij werd een eldorado van heerlijk ruikende essences. Veel
maakte vader zelf. Maar bijvoorbeeld suikergoed kocht hij bij een groothandel.
Deze figuren kwamen dan in vloeipapier gewikkeld in een houten kist, in houtwol
verpakt. Absoluut breukvrij. Zo had vader op zekere dag een lading suikergoed
uitgepakt en het houtwol onder de aanrecht gedaan. Deze aanrecht had een
onderbouw van hout. Op een gegeven ogenblik moest hij naar de winkel. Ik bleef
alleen in de bakkerij achter; zag dat houtwol; zag ook het gasstel, waarop een
pan stond te pruttelen. Ik nam een lucifer, stak die aan en zo stak ik de brand
in dat houtwol. Vol bewondering stond ik naar de vlammenzee te kijken, tot
onverwachts de vloer onder mijn voeten scheen te verdwijnen. Vader was
teruggekomen, zag een naderende ramp, pakte mij bij mijn lurven (waar zitten
die dingen?) en legde mij over de knie. En zo werd mijn levenservaring wat
rijker: brandstichten is verboden; een pak voor de broek laat de billen
branden!
Banketbakkerij
Kuypers aan de Nieuwe Ginnekenstraat 23. Toen.
Broeder Gummarus
Ging men in de school naar
binnen dan kon men een haakvormige gang volgen om op de speelplaats uit te komen.
Het was in deze gang, dat men in een spreekkamertje kon komen. En daar werden
we ontvangen door het toenmalige hoofd, broeder Gummarus.
Hij is helaas te vroeg gestorven. Hij was een sympathieke baas. Hij moest mijn
moeder teleurstellen want ik was pas 5 jaar. Ik zou weliswaar op 2 oktober 1933
6 jaar worden. Maar de wet was de wet: men moest voor opname 6 jaar oud zijn.
Een jaar daarna gingen we
wederom richting Karrestraat 16 en ditmaal lukt het wel. En het was voor het
eerst dat men geen zogenaamd ‘pokkenbriefje’ mee moest brengen.
Nederland had in vroegere tijden veel te lijden van pokken en tbc. De
Nederlandse regering deed daarom haar uiterste best, deze ziekten uit te
roeien. Toen ik geboren werd was het pokkengevaar voorbij. Voor tbc moest ik wél
gekeurd worden. In iedere plaats was een consultatiebureau. Daar moest je dan
een prik halen. Er werd wat reactiestof op aangebracht en dit moest
gecontroleerd worden. Bij mij was het in orde.
Beide ouders doodgeschoten
Tijdens het schrijven komen
nu ook namen naar boven. Vanaf afstand komt het dichterbij. Ik ben dus in een
groep van 56 door de L.S. gegaan. Enkele namen kan ik me nog herinneren: Arnold
van Gemert, vader was wagenmaker, woonden in de Godevaert
Montensstraat. Hij is als docent theologica en
filosofie naar een Belgische school gegaan. Boosten, slagerij; Toon Stoop,
kruidenier, ook in deze straat; Jan de Lange, slager, Kerkstraat, Toon Jansen,
sigarenwinkel, Ginnekenstraat, Piet Faes,
zoutziederij, zelfde straat, Jan van Alphen, horlogerie, juwelier, zelfde
straat, Jan Jansen, Chassésingel, Ton Schets, Chassésingel, Mossou, Grote Markt café-restaurant, Ad Wijnen,
Halstraat, vishandel. Ze zijn naar Australië geëmigreerd. Wim Goeiers, bakker, Tolbrugstraat. Frans Janssens, Vincent van
Goghplein, ze hadden een autohandel aan de Marksingel. Henk van Tecklenburg, vishandel Korte Brugstraat; Jozef Rand,
bontwinkel Korte Brugstraat. Gedurende de Vlucht verloor hij beide ouders. Ze
werden doodgeschoten door een Duits jachtvliegtuig.
Godevaert Montensstraat.
Toen.
De
poort heet tegenwoordig: Picenistraat
Door
Rinie Maas.
2008