Op de vuist met de pastoor
Al zou je dat nú
niet meer zeggen, vroeger als kind had ik een mooie stem en kon goed zingen. Ik
zat op een katholieke school, de Aloysiusschool aan de Havermansstraat,
waar de helft van de leerkrachten broeders waren. Die woonden in de Kweekschool
aan het Dr. Jan Ingenhouszplein. Vrijdagsmorgens
kregen we altijd catechismusles. Die werd gegeven door de pastoor van de Sint
Annakerk. Hoewel ik totaal niks geloofde van die ‘flauwekul,’ vond
ik het toch wel interessant. Die catechismusles werd gegeven vanuit een boekje.
Godsdienstonderricht in de vorm van een vraag- en antwoordformule.
Ik herinner me nog wat van dat
gebral:
Vraag: “Wat waren Adam en Eva
door de heiligmakende genade?”
Antwoord:
”Door de heiligmakende genade
waren Adam en Eva kinderen van god en erfgenamen van de hemel.”
Ik vond het
toen al belachelijk. Ik wist toen al van wie ik liever erfde. Gregoriaanse zang
in de kerk vond ik wél mooi. Ik had vanaf de tweede klas, drie jaar
Franse les gehad (tussen de middag van ‘Kulleke’
Franssen, onderwijzer van de 2e klas) en ik vond de link tussen het oude Latijn
en het Frans interessant. Dus… ik ging bij het kerkkoor. Niet lachen!
Echt waar! Ik denk, weet zelfs bijna zéker, dat ik de eerste en de
laatste knul van de Vestkant was die ooit in een kerkkoor heeft gezongen! De
repetities van het koor waren altijd op donderdagavond in een bijgebouwtje van
de Sint Annakerk. Naar mijn schatting bestond het uit een vijftiental jongens
in leeftijd zo tussen de 10 en 16 jaar. Toen ik erbij ging zal ik 10 of 11 zijn
geweest.
Op een gegeven
moment op mijn 12e begonnen mijn interesses zich te verleggen naar boksen en
judo. Dit waren vaardigheden die me, doordat ik niet ál te groot ben,
beter uitkwamen. Ik stond, op z’n Bredaas gezegd, nogal “kort voor
de kar gespannen,” waardoor ik nogal eens in een vechtpartijtje
verzeilde. Die vechtsporten zorgden voor de nodige discipline. Ze hadden echter
óók als gevolg dat ik nogal eens op donderdagavond liever ging
trainen dan repeteren.
Tja, …
en op vrijdagochtend kwam dan de pastoor met z’n catechismus! “Van
Rooij, meekomen!” Ik hoor ‘t ‘m nóg zeggen. Telkens
moest ik op de gang komen. Hij pakte dan m’n oor en draaide daar
zó aan, dat ik op m’n tenen moest staan om ‘m niet kwijt te
raken. Dan kwam de vraag: “Waarom was jij gisteren niet op de
repetitie?” OK, smoesjes verzinnen dat lukte me nog wel, maar intussen
had ik tóch maar weer een pijnlijk oor. Op een gegeven moment was ik dat
zo zat, dat ik bij m’n vader m’n nood klaagde. Mijn vader was er
echter zo een van: “je mag gerust jankend thuiskomen, maar als je
geslagen bent en je hebt niks teruggedaan, moet je niet bij mij aankloppen.
Eérst je haren terughalen!”
Hij begreep
echter wel mijn dilemma en vroeg me wat ik zou hebben gedaan als het
niét de pastoor was geweest. In dát geval was het iets anders
gelopen. Eigenlijk gaf hij me toen een vrijbrief om me ook niet door een
pastoor te laten mishandelen. Het vervolg kun je eigenlijk wel raden. De
eerstvolgende donderdagavond ging ‘Cassie’ niet naar de repetitie!
De volgende ochtend zat ik gespannen, dat toch wél, op de komst van de
pastoor te wachten. Bij zijn binnenkomst zag ik al meteen dat zijn ogen naar
mij zochten en ik voelde m’n hart in m’n keel kloppen. “Van
Rooij, meekomen!” Jawel hoor! Op de gang het gebruikelijke ritueel, maar
net toen hij aan het “waarom” toe was háálde ik me
toch uit! Met m’n vuist midden op z’n gezicht, zo hard als ik maar
kon en ik wist uit ervaring dat ‘t ‘verrèkte’
hard was. Ik zie die pastoor nóg achterover buitelen. Zal
óók wel voor een deel zijn geweest vanwege die lange zwarte jurk,
maar hij ging onderuit! Ik als de ‘weerlicht’ de school uit en naar
huis. Daar heb ik m’n ouders verteld wat er was gebeurd. Alhoewel hij er
niet veel woorden aan vuilmaakte, zag ik de trots achter m’n vaders ogen
best wel.
De volgende
maandag (ik weet niet meer of we toen op zaterdagochtend óók nog
school hadden) werd ik gewoon naar school gestuurd, met de opmerking dat ik gewoon
moest doen alsof er niks gebeurd was. Ja, hàllo,
alsof ’t niks is! Maar goed, zo gezegd zo gedaan en ik denk dat ik nog
nooit zó lang heb gedaan over die paar honderd meter naar de Havermansstraat. Bloednerveus! Maar wat schetste m’n
verbazing? Alsof iedereen de consignes had gekregen om te doen alsof er niks
gebeurd was. Als m’n knokels niet zo’n zeer hadden gedaan, zou ik
nog gedacht hebben dat ik ’t gedroomd had. Nou écht niet! Ik heb
er ook nooit meer iets over gehoord, maar ik ben ook nooit meer naar het koor
gegaan!
Cas van Rooij.
Januari 2007