Vroeger Deel 8
Door: M. Kuypers.
Bezigheden
Ik wil nog even
teruggrijpen naar een artikel van de vijfde aflevering, waarin ik een
beschrijving heb gegeven over het optreden van mijn moeder op kritische
momenten. Misschien dat bepaalde mensen denken: Wat een kenau was die moeder.
Helemaal niet, maar ze wist op het juiste moment effectief op te treden en
daarmee latere lawines in het gezin te vermijden. De Bijbel heeft in deze een
zeer nuchtere raad: “Weersta in den beginne.” Ik kan me niet
herinneren, dat ik vader of moeder ooit heb horen schreeuwen om ons het een of
ander duidelijk te maken. Tegenwoordig durven vele ouders tegen hun kinderen
geen “nee” meer te zeggen. Men zou kunnen zeggen, dat iedere
kleuter een soort veldslag tegen de ouders uitprobeert. Winnen ze deze dan
ontaarden ze in ongezeglijke, egoïstische mensen, waarmee op latere
leeftijd geen land te bezeilen valt. Dan kunnen de ouders elkaar de schuld
geven, er ontstaan ruziepartijen, de kinderen trekken er hun voordeel uit,
gelijktijdig hun respect voor de ouders verliezend.
Ik heb nooit van mijn
ouders een woordenwisseling gehoord, ofschoon er beslist meningsverschillen
geweest zijn. Ik mag zeggen, wij hebben uitstekende ouders gehad, alle lof. En
er waren motieven genoeg voor woordenwisselingen: Een zaak die niet liep,
armoede, later zware kanker-operaties, in 1940 de vlucht naar België,
werkeloosheid, nog meer operaties. Het kon niet op. Ik noem zulke mensen:
“onzichtbare helden.” Ik ben hun alle dank verschuldigd. Ze hebben
ons, de kinderen, nooit met hun problemen beladen.
De te beschrijven bezigheden lopen
van 1938 – 1945, de bevrijdingstijd.
In een vorige aflevering
had ik aangegeven, dat ik vanwege hardnekkige bronchitis geen sportfiguur was.
Dit betekende niet, dat ik de hele dag op een stoel zat te wachten op het einde
van de dag. Met mijn elfde verjaardag, leerling van de vijfde klas, kreeg ik
van weldoeners een setje gereedschappen voor figuurzagen.
Figuurzaagsetje
Van weldoeners, want ons
gezin ging het financieel slecht. Kun je nagaan: vader was aanvankelijk na het
opheffen van de winkel werkeloos. Dan kon hij gaan stempelen, maar moest zich
iedere dag op verschillende tijden aan het stempellokaal melden, want het was
streng verboden stiekem wat te ‘klussen’ om zo een centje bij te
verdienen. Kwam men aanmerkelijk te laat, dan kon dat betekenen, dat men aan
het klussen was, dus ‘illegaal’ aan het werken, om een centje bij
te verdienen. Men werd dan meteen op zijn uitkering gekort. Later kreeg hij een
betrekking bij een bakkerij in de stad, eerst bij Welten op de Korte
Boschstraat, later bij Welten op de Teteringsedijk en
verdiende per week 10 gulden. De huishuur bedroeg per maand 26 gulden. Dan
komen daar nog bovenop de zogenaamde vaste lasten: licht, gas en water. Het is
dan duidelijk, dat er niet veel meer overblijft voor een gezin van 7 personen.
Wij leefden dus boven onze stand. Dit was mogelijk, omdat wij door een
weldoener geholpen werden, die zich garant gesteld had voor de huishuur. Deze
weldoener, de heer Fr. Stulemeijer van de
Baronielaan, gaf per week 10 gulden. In 1940 is hij bij de vlucht op tragische
wijze omgekomen, door beschieting vanuit een Duits jachtvliegtuig. Het was geen
vetpot, maar met zuinig leven konden we rondkomen.
Uit dankbaarheid heb ik
voor die weldoeners een stelletje dieren uitgezaagd, zogezegd een kleine
dierentuin. Het probleem was toen: hoe kom ik aan hout? Bij ons in de buurt
werden nog nieuwe huizen gebouwd. De Jeroen Boschstraat, de Vermeerstraat en de
Julianalaan waren nog in aanbouw en toen ben ik daar maar eens gaan bedelen, of
ze misschien wat afvalhout hadden. En dat lukte wonderwel: stukjes triplex. Bij
een ijzerzaak aan het begin van de Haagweg, naast het
café van Moeke Mols (de koffie is klaar) kon ik voor een dubbeltje een
bundeltje figuurzaagjes kopen, alsmede voor één cent (stel je
voor) een zakje kleine spijkertjes.
Rechts:
Café Pas Buiten – Midden: Hollandsch
Koffiehuis – Links: Vroeger: IJzerzaak De Poorter (of Poorts?)
– Haagweg Breda
(Foto:
Kees Wittenbols – 13 juni 2011)
Ik had al vermeld, dat ik
in de zesde klas GRATIS Franse les kreeg van dhr. Burger, klassenonderwijzer.
Met Kerstmis heb ik toen uit triplex een kerstgroep voor hem gemaakt en hem dit
persoonlijk aan huis afgegeven. Ik geloof, dat hem dit getroffen had en
omgekeerd kreeg ik van hem een paar kwatta’s
als beloning. En zo heb ik ook eens een klein huisje gemaakt, jarenlang bewaard
en tenslotte later in de derde klas op school gebruikt bij de
aardrijkskundelessen om het begrip plattegrond duidelijk te maken. En op deze
manier begon mijn leven in de wereld van techniek. Ik dacht, dat het in dit
jaar was, dat weldoeners me het boek JONGENS EN SCHEIKUNDE cadeau gaven. Dit
heb ik toen, evenals het boek JONGENS EN ELECTRICITEIT verslonden. Ook dit was
een doe-boek.
Mede dankzij genoemde
weldoeners kon ik wat spullen aanschaffen en wel bij drogisterij Söder, een klein winkeltje in de Karrestraat naast het
hoekpand van V&D. Hier vond ik een eldorado van chemische substanties. Een
bekwaam chemicus zou hier genoeg stoffen kunnen vinden om de halve stad op te
blazen. Talloze flessen met exotische Latijnse namen stonden daar zo maar voor het
pakken. Ik kocht wat stopflesjes, reageerbuisjes, een klein spiritusbrandertje
en zoutzuur, zwavelzuur, salpeterzuur, fosforzuur, picrinezuur. Zwavel, kaliumchloraat, glycerine, kaliumpermanganaat en
salmiakzout completeerden het geheel.
Mijn eerste project was:
een batterij te maken. Een jampotje vulde ik met een salmiak-oplossing in
water. Een stukje zink vond ik ergens en voor een stuk kool ging ik naar de
gasfabriek, waar ze van die cokesslakken hadden. Met veel moeite kon ik daar
een soort staafje van fabrieken. Zink en kool gingen in het jampotje, draadjes
en een minuscuul lampje werden aangesloten en - warempel - na enige tijd
gloeide het lampje heel zwak op. Ik kon er geen wereldprijs mee verdienen, maar
de grondslag voor wetenschappelijk werk stond daar voor me. Toen haalde ik het
in m’n hoofd, zelf lucifers te maken. Je moet maar op het idee komen.
Daartoe maakte ik een bepaald mengseltje, deed dit in een klein blikje, zette
dit op een onderstelletje gemaakt van wat ijzerdraad. Toen een kaars eronder en
maar wachten tot dit spul vloeibaar zou worden. Net toen ik de moed opgaf,
spoot er een stinkende steekvlam uit het busje en dat was het einde van het
project ‘lucifer.’ Maar, men mag niet vergeten dat alle grote
uitvindingen met mislukkingen begonnen zijn. Ik zat dus op de goede weg.
Ik heb ook nog gespeeld
met het idee, dynamiet te maken, beter gezegd: nitroglycerine. De spullen had
ik, de algemene kennis ook, maar het komt op de details aan en ik wist al dat
men dit namelijk gedurende het proces goed moet koelen, zo niet, dan zou iets
in verhevigde maten kunnen gebeuren als met het luciferproject, met dit
verschil, dat in dit geval een zware explosie het gevolg zou zijn. Dit project
is dus nooit van de grond gekomen. Wél heb ik enkele jaren later - het
was inmiddels oorlogstijd - een speciaal kruitmengsel gemaakt. Daartoe had ik
de rode fosfor van de strijkvlakjes van lucifersdoosjes afgeschraapt en dit met
bepaalde stoffen gemengd. Het was zeer ‘levendig’ spul, want toen
ik het een beetje vlot begon te mengen, ontbrandde het onverwachts met een
stevige steekvlam. Dat was dus niet slecht gelukt. Je moet echter de moed en
hoop niet te snel opgeven. Ik had dus een nieuw mengseltje gemaakt –
ditmaal zeer voorzichtig. Toen legde ik een beetje op een steen in ons
schuurtje achter het huis. Twee van mijn broers waren er ook bij. Met een hamer
gaf ik er een klap op. Het was goed spul, want het produceerde een
oorverdovende knal.
Met z’n drieën
stormden we het schuurtje uit, de tuin in. Blijkbaar waren verschillende buren
geschrokken, want diverse ramen werden geopend en verbouwereerd keek men naar
ons. Ze wilden wel eens weten wat ‘die van Kuypers’ voor spelletjes
speelden. Maar het viel mee. Geen vlammen en het schuurtje stond er nog. Van
dit supermengsel heb ik toen weer een klein voorraadje gemaakt en dit in een
glazen aspirinebuisje gedaan. Dat kon ik in mijn zak steken. Eigenlijk
levensgevaarlijk. Toen de straat op. Ik had toen zware
‘legerkistjes’ aan met van die ijzeren doppen eronder en onder de
hakken een soort hoefijzertje. Welnu, een beetje van mijn wondermengsel op de
straat gelegd, mijn hak erop, deze even een beetje draaien en het spul plofte
al. Nu zou er in de stad, op de hoek van de Karnemelkstraat en de Waterstraat
een openluchtfilm gedraaid worden. Die wilde ik ook bekijken en dan meteen mijn
‘plofspul’ even uitproberen. Toen ik daar zo stond, schudde ik een
beetje van dat spul op de grond en zette er rustig mijn voet op. Verder niets.
Enkele minuten later draaide ik mijn voet een beetje en meteen klonk er een
dreunende knal. Mijn voet werd een beetje opgelicht. Het was dus klasse.
Iedereen schrok, men keek rond, maar zag niets verdachts: niemand die iets deed
of hard wegliep. Dit project kon dus als geslaagd beschouwd worden. Ik kan me niet
herinneren, wat ik nog meer met die chemische troep gedaan heb. Het was in
ieder geval een spannend gebeuren en ik neem aan, dat mijn Engelbewaarder een
oogje in het zeil gehouden heeft. Hij heeft zich niet hoeven te vervelen.
Ook tijdens de bevrijdingstijd
heb ik nog een rest van een brandbom op de kop getikt. Hoe me dit gelukt is,
weet ik niet meer. Maar ik had het in ieder geval en ik wilde het aan het
branden krijgen. Daartoe moest ik een ontstekingsmengsel maken. In de tuin
maakte ik een gat van 20 x 20 cm en ongeveer dertig cm diep. De brandbom werd
hier staande ingezet en aan de voet legde ik mijn ontstekingsmengsel. Aangezien
ik niet wist hoe het een en ander zou werken maakte ik een elektrische
ontsteking. Heel eenvoudig. Enkele lucifers samen binden, een dun koperdraadje
rond de kopjes binden en dit aansluiten op een beltransformator. Toen ik de
stroom inschakelde, ontbrandden de lucifers, die het ontstekingsmengsel in
brand zetten. Het mengsel was helaas niet agressief genoeg en de brandbom deed
niets. Daarom gooide ik het ding maar in de vuilnisbak. Op de een of andere
manier had ik een stel geweerpatronen te pakken gekregen en een daarvan was een
patroon voor lichtspoor. Die heb ik toen opengemaakt, op de grond gelegd, een
eigen mengseltje gemaakt, tegen deze lichtspoorkogel gelegd en toen
aangestoken. En het ging. Er kwam een rode vlam uit, bijna ter grootte van een
vuist.
Een volgend
‘project’ liep minder gunstig af. Een grotere kogel – waarschijnlijk
van een boordkanon – wierpen we in de kachel in de huiskamer om het lood
er uit te smelten. Plotseling een felle knal, de gietijzeren kop van de kachel
vloog zowat een halve meter hoog, vergezeld van een steekvlam. Tegelijkertijd
vloog de aslade naar buiten, ook met een felle steekvlam en brandende
kooldeeltjes. Het was geen normale kogel, maar een granaatje die ontplofte. En
zo hebben we toch nog geluk gehad en zijn we heel wat wijzer geworden. Zo heb
ik nog eens wat uitgeprobeerd, maar gelukkig nooit ongelukken gehad. De
bevrijdingstijd was een interessante tijd. Toen is mijn wereld van techniek van
start gegaan.
Ga naar:
M.
Kuypers.
Brazilië
– september 2012