Vroeger Deel 5
Door: M. Kuypers.
“IN HET VERLEDEN LIGT HET
HEDEN”
Het is een goed gebruik, bij
het schrijven van een autobiografie een stap terug te doen in de geschiedenis
en te beginnen bij de voorvaderen.
MIJN OUDERS:
Gerardus Kuypers - Johanna
Francisca Maria Evers
14-12-1887-Delft en
25-04-1890-Amsterdam
04-06-1951-Breda en
07-12-1945-Breda
Gerardus
Kuypers en Johanna Francisca Maria Evers
(Foto:
M. Kuypers)
Beiden kwamen uit grote
gezinnen; mijn vader uit een gezin van 16, waarvan er vier vroeg gestorven zijn.
Mijn moeder uit een gezin van 11 kinderen. Mijn grootvader van vaderszijde was
timmerman-aannemer en tot op de dag van vandaag staat er in Delft in de Coenderstraat, tegenover het stationsgebouw nog een rijtje
huizen, die hij rond honderd jaar geleden gebouwd heeft. Genaamd: De huizen met
de medaillons. Tot zelfs zijn werkplaats achter deze huizen heeft de tijd
overwonnen. In de tachtiger jaren heb ik het een en ander nog gefotografeerd.
Coenderstraat – Delft
(Foto:
M. Kuypers)
Mijn grootvader had te
veel vertrouwen in de mensheid: hij had al zijn geld aan een notaris
toevertrouwd, maar diens zoon was op een goede dag met alles verdwenen en naar
Amerika vertrokken. In latere jaren is deze totaal berooid teruggekomen en
heeft zich nog eens laten knippen door een broer van mijn vader, Jacobus, die
kapper in Delft was. En daar heeft hij toen bekend gemaakt, dat hij
geruïneerd was. Het gestolen geld had hem dus geen geluk gebracht.
Intussen had mijn vader de voetstappen van zijn vader willen volgen, maar op
een beetje hoger niveau. Hij wilde architect worden. Of hij nog kans gehad
heeft om te studeren vermeldt de geschiedenis niet. Van de ene dag op de andere
was de familie aan de arme en was er geen mogelijkheid meer om te studeren. Er
moest brood op de plank komen, dus alle hens aan dek
en iedereen een baan zoeken. En zo is mijn vader in de bakkerijwereld terecht
gekomen. Hoe? Dit is voor eeuwig een mysterie. Als mijn vader architect had
kunnen worden, was ik misschien ook wel in die richting gegaan.
Mijn ouders zijn helaas te
vroeg gestorven. Moeder in december 1945, toen ik achttien was, terwijl vader
gestorven is in 1951 toen ik 24 was. Ik was toen al enkele jaren in het
klooster en in die tijd heerste er nog een rigoureuze mentaliteit op dit gebied,
waardoor men weinig contact meer met de familie onderhield. Er zijn zo van
allerlei zaken, waaromtrent ik hen zou willen bevragen. Helaas is het alles
begraven in het verleden. Wel weet ik, dat mijn grootvader in 1913 gestorven
is, zijn gezin tot groot verdriet in armoede achterlatend. Mijn grootmoeder
heeft hem nog veertien jaar overleefd en heeft mijn geboorte in 1927 nog mogen
beleven.
Mijn grootvader van
moeders kant kwam oorspronkelijk uit de streek rond Arnhem, uit het plaatsje
Huissen, uit een tuindersfamilie. Hij is als twintigjarige naar Amsterdam
getrokken en heeft daar zijn geliefde gevonden. Enkele jaren later, in 1890, is
mijn moeder daar geboren. Hij was misschien toch een beetje rusteloos, want hij
verhuisde naar Leiden, waar de meesten van zijn kinderen geboren zijn. Het
tuindersbedrijf trok hem blijkbaar niet, want in zijn huwelijksakte staat hij
vermeld als bakker, maar in Leiden kreeg hij werk bij conservenfabriek Tieleman
en Dros. Ik heb hem eenmaal ontmoet toen ik gedurende de zomervakantie van
1935, nog geen acht jaar oud, een paar weken in Leiden mocht doorbrengen. Vaag
herinner ik me, dat hij in de tuin een perenboom had met heerlijke peren en dat
we eenmaal een dierenmarkt bezocht hebben. Ook, dat er in Leiden veel water was.
Hijzelf woonde aan een breed water, op Zijlsingel 44, waar aan de andere oever
een grote meelfabriek stond.
Mijn vader kwam me
tenslotte weer afhalen, maar ik wilde aanvankelijk niet meegaan. Ik herinner me
nog, dat ik op het station op een trap ben gaan zitten, terwijl vader verder
liep. Tenslotte liep hij terug, zag me daar op die trap zitten en nam me toen
mee. De jongste zus van m’n moeder, tante Em, is bij haar vader gebleven,
heeft hem tot aan zijn dood in juni 1940 verzorgd/verpleegd en is toen als
verpleegster verder door het leven gegaan. Zij heeft me toen gedurende vakantie
geleerd, m’n schoenen vast te maken. Is al lang geleden gestorven.
Een maand na het uitbreken
van de tweede wereldoorlog is mijn grootvader gestorven en vanwege de oorlog kon
moeder niet naar de begrafenis, hetgeen door de familie kwalijk genomen werd.
Bij de erfenisverdeling is toen nog een massa heibel geweest. Hij had mijn
ouders financieel geholpen bij de aankoop van de bakkerij en blijkbaar is het
niet gelukt, dit terug te betalen. En dus vielen de andere leden van de familie
over mijn moeder heen, die er ook niets aan kon doen. Mijn moeder was
aanvankelijk kindermeisje bij een familie in Aerdenhout, die in suiker in de
Oost gedaan hebben. Ze hadden dus in het toenmalige Nederlands-Oost-Indië
een grote suikerplantage gehad. Later is ze bij een andere familie in Delft als
kindermeisje gekomen en daar leerde ze mijn vader kennen. En dit resulteerde in
hun huwelijk op 10 Maart 1926. Vader was toen al ruim 38 jaar, moeder net geen
36.
De familie van mijn vader
(toen armoedzaaiers door de diefstal van de notariszoon) vond het maar niks,
dat een Kuypers ging trouwen met een kindermeisje en dit bracht mijn vader
ertoe, zijn heil buiten Delft te zoeken. Hoe dit alles verlopen is, is in
wolken van mysterie gehuld. Ze hebben tenslotte in Breda een banketbakkerij
kunnen overnemen en hebben daar een gezin gesticht, Ons gezin, met vijf
kinderen, vier jongens en een meisje, geboren in de jaren 1927 t/m 1935.
Nieuwe
Ginnekenstraat 23, destijds
(Foto:
M. Kuypers)
Nieuwe
Ginnekenstraat 23, tegenwoordig
(Foto:
Kees Wittenbols – 27 augustus 2012)
Breda was in die dagen een
ingeslapen stadje, waar ook nogal wat gepensioneerden uit Den Oost het einde
van hun levensdagen doorbrachten. Ofschoon er vier kazernes waren, was er
weinig vertier. Op vrijdag echter, marktdag, was het een levendig stadje,
opgefleurd door een vrolijk spelend carillon vanaf de Grote Kerk, in het hartje
van de stad. Het pand Nieuwe Ginnekenstraat 23 was niet al te nieuw meer en
bleek nogal vochtig. Bovendien had het natuurlijk geen centrale verwarming en
kon er alleen maar in de keuken en in de huiskamer gestookt worden. Daarom
hebben ze hun bed aanvankelijk in de woonkamer opgesteld. Tot op zekere dag de
vloer het begaf en het bed enigszins scheef door de vloer zakte. En maar lachen
als een boer die kiespijn heeft. Ze
mochten ontdekken, dat de vloer rot was en vernieuwd diende te worden. Het bed
verhuisde naar boven. In enkele kamers waren nog resten van een gasverlichting
en het toilet was ook niet van het modernste: een houten plank met een ronde
opening, af te sluiten met een houten deksel, op een gemetselde onderbouw,
waarin een trechtervormige porseleinen pot zat, die rechtstreeks op de beerput
uitkwam. Waterspoeling was niet aanwezig. Tot op de dag van vandaag is dit huis
in mijn gedachte een sombere bedoening.
Als praktiserende
katholieken hadden ze zich bij pastoor Damen van de Ginnekenstraatkerk
aangemeld als nieuwe parochianen en zo kregen ze spoedig huisbezoek van hem.
Deze Ginnekenstraatkerk - O.L.Vr. ten Hemel opname -
is een van de eerste kerken in de stad die slachtoffer werden van de
afbraakwoede. Er hing altijd zo’n sacrale lucht, een mengsel van wierook,
zweet en de walm van gedoofde kaarsen. Deze kerk had ook het verschijnsel van
de Suisse: een martiale figuur met een vreemd soort hoofdbedekking, steek
genoemd en een staaf met ronde knop in de hand alsmede een rijk versierde sjerp
schuin over zijn borst, waarop met gotische letters stond: Eerbied in Gods
huis. Deze man moest eventuele ordeverstoorders of slapers tot de orde roepen,
daartoe de betrokkene een por geven met zijn staaf. Ik heb hem nooit in actie
gezien, zijn aanwezigheid was voldoende. Gedurende de diensten maakte hij,
plechtig schreidend, zijn ronden door de kerk.
Een
Suisse
(Wikipedia)
Mijn ouders hoorden toen,
dat die zaak een slechte naam had en dat merkten ze spoedig: er kwamen
nauwelijks klanten. Ik vermoed, dat ze al gauw uitgezien hebben naar een
winkelmeisje via een advertentie in de plaatselijke krant, zo in de geest van:
Gevraagd: winkelmeisje voor banketbakkerij. Nette verschijning enzovoorts. Een
zekere Cor Marijnissen heeft toen enige tijd bij ons gewerkt. Hoe lang? Ik weet
het niet. Maar in ieder geval is daardoor contact met de familie Marijnissen
tot stand gekomen en door de jaren heen is dit gebleven.
Ik ben dus Bredanaar van geboorte (02-10-1927) en heb thans (2012) de
aanvallige leeftijd van 84 jaar bereikt. Ik heb mijn geboortestad al lang geleden
verlaten, en na wat omzwervingen ben ik thans woonachtig in het continent
Brazilië. Als men na al die jaren weer eens een bezoek brengt aan de eigen
stad, voelt men zich als een kat in een vreemd pakhuis. De stad is enorm
uitgebreid, verschillende wijken zijn totaal vernieuwd, uit de bekende huizen
komen steeds maar vreemde gezichten en het teken van de grote welvaart: straten
die vroeger leeg waren, staan thans angstwekkend vol auto’s. In het jaar
2000 heb ik mijn geboorteplaatsbezocht en me er eenzaam
gevoeld. Zoveel bekenden, allemaal dood!
Toen ik ruim vijftien jaar
geleden in het Duits Museum te Munchen een drukpers
zag staan, in vakkringen genaamd: Heidelberg Cylinder
Automaat - gaf me dit een schok. Dit stond daar als geschiedenis en in 1969 had
ik op een dergelijke machine mijn proef moeten afleggen voor het
drukkersdiploma. Zou ik zelf ook al in een museum thuishoren, was de gedachte
die bij me opkwam.
Bouvigne Breda
(Foto:
Kees Wittenbols – 20 september 2010)
Mijn vader had toch wel
fantasie, zoals blijkt uit het volgende: Breda is de trotse bezitter van twee
kastelen: dat van de KMA en het jachtslotje van de Oranjes, genaamd Bouvigne. Welnu: uit suikerwerk had hij een kopie van
laatstgenoemd kasteel gemaakt, compleet met binnenverlichting en dat werd in de
etalage tentoongesteld, in de hoop meer aandacht te trekken. Bovendien kan ik
me herinneren dat hij eens gedemonstreerd had, hoe men kersenbonbons maakt. Dat
was allemaal handwerk. In platte bakjes, gevuld met meel, werden deze bonbons
gegoten, moesten dan enkele dagen uitharden, werden vervolgens uit dit meel
gehaald en met een fijne borstel poedervrij gemaakt, om dan vervolgens in
gesmolten chocola gedoopt te worden, met behulp van een speciaal vorkje, daarna
op vetvrij papier gelegd om uit te harden. Om die chocolade op temperatuur te
houden had hij een speciaal kistje gemaakt met verwarming via een sterke lamp,
en zo kon hij zittend voor de etalage de hele arbeidsgang demonstreren. En dit
trok inderdaad de aandacht. Ikzelf - zo’n 8 jaar jong - compleet met
bakkersuniformpje en daarbij behorende koksmuts, moest dan bij de deur staan om
eventuele klanten welkom te heten.
M.
Kuypers in 1935
(Foto:
M. Kuypers)
M.
Kuypers in 2012
(Foto:
M. Kuypers
De winkel zelf zag er
enigermate ouderwets uit, met veel koperen stangen, met glasplaten, waarop de
artikelen ten toon gesteld werden. Jaren later, om precies te zijn: in 1959,
bij mijn eerste bezoek aan Londen, heb ik daar diverse restaurants annex banketbakkersafdeling,
LYON’s gezien, die hetzelfde uiterlijk hadden.
Een overdaad aan koperen stangen. In 1978 bij mijn derde bezoek aldaar was deze
restaurant/winkelketen spoorloos verdwenen en vond ik daarvoor in de plaats
duur uitziende restaurants.
In de dertiger jaren kreeg
Breda ook grote-stad-allures met de bouw van de passage, als overdekte
winkelgalerij tussen de Nieuwe Ginnekenstraat en de Dr. Van Mierlostraat. Deze
werd officieel geopend en voor die gelegenheid had mijn vader voor de receptie speciale
koekjes vervaardigd. Dan was daar de verovering door Italië van Abessinië. Mijn vader had toen weer iets nieuws
uitgedacht en die abessijntjes genoemd. Mijn vader
heeft de winkel toen ook wat laten ombouwen tot een wat moderner aanzien, maar
veel heeft het niet geholpen. Het was allemaal vechten tegen de bierkaai, de
kooplust/behoefte aan banket producten was uiterst gering. Tenslotte kwam dan
de doodsklap in 1929 toen de beurs in New York in elkaar zakte en wereldwijd
chaos veroorzaakte. Tot 1937 hebben mijn ouders het nog volgehouden, maar er
was geen ‘brood’ mee te verdienen. Ze hebben de leveranciers netjes
afbetaald en hebben de zaak overgedaan aan een zekere Nijs, die het tot na de
oorlog heeft uitgehouden. Hij is ook gestopt en heeft het pand toen overgedaan
aan opticien Van Maaren. Deze heeft het ook maar een
beperkte tijd uitgehouden en daarna is er een zaak voor verlichtingsartikelen
gekomen. In Breda zijn toen in de dertiger jaren vier banketbakkerijen
gesloten. Er was weinig geld, banket was een luxe en dus minder gevraagd.
Passage
Zuidpoort – Nieuwe Ginnekenstraat – Breda
(Foto:
Kees Wittenbols – 1 augustus 2011)
Precies op mijn tiende
verjaardag zijn we verhuisd naar de Rembrandtstraat en kwamen op die manier in
de parochie van Pastoor Dekkers, die beroemd was om zijn preken, die hij iedere
zondag hield in de parochiemis om half negen. Velen
van elders kwamen naar zijn H. Mis vanwege zijn preken. Achter deze kerk stond
de school van Broeder Stefanus, de Lourdesschool, nog
tamelijk nieuw, er waren maar drie klassen. Ik zat in de vierde klas, kon daar
dus niet naar school gaan en moest iedere dag te voet naar de broedersschool Karrestraat 16, mijn twee jongere broers
gingen dus naar genoemde school. Zowel de kerk als de school bestaan niet meer.
Ze zijn onder de slopershamer gevallen en op het vrijgekomen grondstuk werden
bejaardenwoningen met een centrale unit gebouwd. Als eerbetoon aan de pastoor
heet de voornaamste straat: Pastoor Dekkersstraat.
Hier
stond de kerk van Pastoor Dekkers
(Foto:
Kees Wittenbols – 19 mei 2012)
‘s Morgens hebben
we, zittend op enkele pakkisten de laatste eierkoeken verorberd en dat was dan
het einde van onze bakkerij. Hoe de verhuis georganiseerd werd, kan ik me niet
meer herinneren. Te voet zijn we over de Haagdijk naar onze nieuwe bestemming
gelopen, de jongste, Frans - 2 jaar oud - zat in de kinderwagen, een vierkante
zwarte bak met vier wieltjes. We hadden dit nieuwe huis (gebouwd in 1935)
meteen lief. Twee kamers beneden, twee redelijk grote slaapkamers en een
kleinere en dan nog een ruime zolder. Onder de trap bevond zich het toilet ?
met waterspoeling! Dit was een groot verschil met het oude huis. Naast het
toilet was nog een piepklein keldertje. De keuken was niet al te royaal en
buiten stond nog een schuurtje met daar tegenaan een fietsenhok. Bovendien ook
nog een kolenhok aangebouwd. Badgelegenheid was er niet. Op gezette tijden
gingen we in de teil. In de zomertijd werd dit gedaan in het schuurtje, in de
winter werd die teil voor de kachel in de huiskamer gezet en voor de privacy
werd daaromheen dan het droogrek voor de kleren gezet. Het was altijd wel een
heel gesjouw met emmers water en met het verwarmen van het water. En we hebben
het allemaal overleefd. Ik ben benieuwd, hoe men tegenwoordig dit probleem in
die huizen opgelost heeft. Voor die tijd waren dit heel moderne huizen, maar
tegenwoordig verwacht men toch iets meer. En we hadden een beetje grotere tuin.
Het geheel was aanmerkelijk vriendelijker dan het oude huis in de Nieuwe Ginnekenstraat.
Moederheil
/ Valkenhorst – Valkenierslaan
(Foto:
M. Kuypers)
Veel Bredanaars
hebben het eerste levenslicht aanschouwd in Moederheil, de kraamkliniek, aan de
Valkenierslaan, bediend door de Zusters van Heerlen, gevestigd in het
toenmalige Ginneken, thans een wijk van Breda geworden. Deze zusters hebben
zich in 1960 teruggetrokken, het gebouw kreeg een andere naam: Valkenhorst. De
functie veranderde vaak en tenslotte is de hele bouw in 1995 afgebroken en zijn
er flatjes voor in de plaats gekomen. In de periode van 1927 t/m 1935 zijn de
vijf kinderen van ons gezin daar geboren. Zuster Gotharda
was degene die ons op de wereld zette. Van de navolgende gebeurtenissen kan ik
me niets herinneren, ik was er te jong voor, maar mijn moeder heeft het me eens
verteld. Zoals te doen gebruikelijk, werd ik iedere dag als baby gebaad.
Blijkbaar beviel me dit op zekere dag niet en gaf ik m’n moeder een pets
in haar gezicht. Toen stond de tijd als het ware even stil en de hemelse
scharen (de goede en de kwade) keken vol belangstelling toe, hoe dit zou
aflopen. Het begin van een toekomstige ramp? Mijn moeder aarzelde niet: Dit
werd ogenblikkelijk beloond door een pets op m’n billen. Zo wist ik
meteen waar ik aan toe was. Ik heb het geen tweede keer gedaan. Dat was
opvoeden! En het leven in Huize Kuypers kabbelde rustig verder.
Hier
stond Moederheil / Valkenhorst
(Foto:
Kees Wittenbols – 9 november 2011)
Ik heb ooit gelezen van
een dergelijk geval, waar de moeder toen begon te lachen en verrukt kraaide.
“Kijk eens, wat een parmantig kereltje.” Sindsdien gaf dit
parmantige kereltje zijn moeder regelmatig een pets in haar gezicht, wanneer
iets hem niet beviel en in de loop van de jaren beviel hem steeds minder van
zijn ouders. Ook maakte hij zich regelmatig schuldig aan dierenmishandeling.
Commentaar van zijn vader: “Ach, dat is maar ongedierte.” Op een
gegeven ogenblik eiste zoonlief - hij had toen al een rijbewijs op zak - de sleutels
van de auto. Hij wilde gaan toeren. Pa - een slager en een eerste klas driftkop
- reageerde als door een wesp gestoken. Zijn zoon vergreep zich aan zijn
heiligdom. In een aanval van razernij sloeg hij zijn zoon half dood. Toen
zoonlief dit te boven was gekomen wachtte hij een gunstige gelegenheid af en
vermoordde zijn vader met de bijl uit de eigen slagerij. Een compleet fiasco
van anti-autoritaire opvoeding. Als ik die pets niet
had gekregen, had ik me misschien op eenzelfde wijze ontwikkeld.
Kindertjes hebben net als
jonge hondjes een gevoelige periode, waarin ze op het juiste ogenblik op de
juiste manier opgevoed kunnen/moeten worden. Gebeurt dit niet, dan kan men het
later niet meer met grof geweld ‘inhalen.’ Er ontwikkelt zich een
machtsstrijd en de nakomeling gaat uitproberen hoe ver hij/zij kan gaan.
Daartoe worden alle registers open getrokken: luidkeels schreeuwen en huilen,
zich op de grond werpen, met het hoofd tegen de muur/deur slaan. Gaat men dan
door de knieën, dan is de slag verloren en zal de nakomeling het gezin
gaan terroriseren. Dit alles speelt zich zo rond het derde, vierde levensjaar
af. Daarom kan men zeggen, dat de opvoeding rond 3 tot 4 jaar voltooid is. Goed
of slecht, een welopgevoed kind of een onberekenbare dwingeland.
We hadden een witte kat.
Op zekere dag zette ik het arme beest de omgekeerde prullemand
over zijn lijf. Het beest wilde eruit, maar slaagde hierin niet. Moeder zag
het, verloste het arme dier dat meteen wegvluchtte. “Jij mag geen dieren
plagen,” was haar commentaar “en voor straf ga je daar in de hoek
staan.” We hadden een ‘strafhoek’ in de woonkamer. En daarin
moest de schuldige zo lang staan, tot hij/zij weer ‘lief’ was
geworden. Een simpel en probaat middel. Op zekere dag zag ik, dat moeder
gehaktballetjes stond te maken, terwijl ze tevens de was aan het verzorgen was.
Natuurlijk had ze haar handen gewassen en deed dit werk niet met zeepsop aan de
handen. Blijkbaar had ik toen gezegd, dat ik die balletjes niet wilde hebben.
Mijn moeder nam mij bij mijn woord en ‘s middags kreeg ik geen eten. Ik
ben er echt niet van gestorven en voortaan had ik geen dom commentaar meer. We
hadden tussen de woonkamer en de bakkerij een klein stukje tuin. En in de grond
kunnen regenwormen zitten, zo van die vette glibberige wezens. Blijkbaar zat ik
op zekere dag heel gezellig zo’n wurm op te peuzelen, tot ontsteltenis
van mijn moeder, die onmiddellijk de rest uit mijn handje trok en vol verachtig wegsmeet. Ik word er nu nog vies van, als ik
eraan denk, ofschoon ik me er niets van kan herinneren. Maar ik ontdekte ook
betere dingen.
Mokkataart
Op zekere dag had moeder in
het kastje in de woonkamer een mokkataart gezet. Misschien een taart die
besteld was, maar niet afgehaald werd. Dat gebeurde wel meer en dan hadden
wijzelf een kleine smulpartij. Blijkbaar heb ik in een onbewaakt ogenblik dit
gezien en ben er grootscheeps van gaan smullen. Toen m’n moeder terug
kwam, was de taart al voor een groot gedeelte verdwenen, terwijl de rest totaal
geruïneerd was. M’n gezicht, haren, handen en kleren zaten onder de
mokka, terwijl ook het een en ander op de grond lag. Moeder wist, dat ze een
ondernemend zoontje had. Vanaf die dag heb ik de waarde van mokkataarten leren
waarderen. Helaas kan ik me van dit smulfestijn niets herinneren. Maar ik dacht
dat ik daarna wel vreselijk diarree gehad heb. Nou ja, dat moet je er voor over
hebben. In de bakkerij stond natuurlijk een oven en de rechterzijde daarvan was
met een dubbel muurtje geïsoleerd. Tussen deze beide muurtjes zat zand.
Bovenop deze muurtjes stonden twee metalen bakken met melk- en bitterchocolade,
beide met een deksel afgesloten. Er stond altijd een laddertje tegen dit
muurtje. Deze chocolade bleef door de warmte van de oven altijd vloeibaar en
dus gebruiksklaar. Als vader eens niet in de bakkerij was, werd de geest zeer
gewillig en het vlees uiterst zwak. Snel klom ik dan op het laddertje, opende
een van die chocolade bakken en stak daar een wijsvinger in, om deze dan
genoeglijk in m’n mond te steken. Heerlijk, maar het was maar ’n
vinger lang. Geen tweede keer, want ik mocht natuurlijk het noodlot niet
uitdagen. Dus: vlug naar beneden en onschuldig kijken. Ik weet niet, of vader
ooit ontdekt of vermoed heeft, dat ik diverse malen voor de verleiding bezweken
ben. Dat mag ik in de eeuwigheid ontdekken.
Sinterklaas- en Kersttijd
waren hoogtij dagen in dit bedrijf. Allerhande speciaal spul moest vervaardigd
worden en de bakkerij werd een eldorado van heerlijk ruikende essences. Veel
maakte vader zelf, maar bijvoorbeeld suikergoed kocht hij bij een groothandel.
Deze figuren kwamen dan in vloeipapier gewikkeld in een houten kist, in houtwol
verpakt. Absoluut breukvrij. Zo had vader op zekere dag een lading suikergoed
uitgepakt en het houtwol onder de aanrecht in de bakkerij gedaan. Deze aanrecht
had een onderbouw van hout. Op een gegeven ogenblik moest hij naar de winkel,
ik bleef alleen in de bakkerij achter, zag dat houtwol, zag ook het gasstel,
waarop een pan stond te pruttelen. Ik nam een lucifer, stak die aan en zo stak
ik de brand in die houtwol. Vol bewondering stond ik naar het vlammenspel te
kijken, tot onverwachts de vloer onder mijn voeten scheen te verdwijnen. Vader
was terug gekomen, zag een naderende ramp, pakte mij bij mijn lurven (waar
zitten die dingen?) en legde mij over de knie. En zo werd mijn levenservaring
wat rijker: brandstichten is verboden en een pak voor de broek doet zeer.
Ga naar:
M.
Kuypers.
Brazilië
– 2012