Vroeger Deel 9
Door: M. Kuypers.
Een
van de gebouwen van Ste.Marie – Huijbergen
(Foto:
Kees Wittenbols – 10 september 2012)
Mijn eerste studiejaren
zijn niet al te regelmatig verlopen. In september 1940 - helemaal aan het begin
van de oorlog dus - ging ik naar de eerste klas van de St. Silvester Mulo in de
Middellaan. Tot dus verre is het me niet gelukt een foto van dit gebouw te
vinden. Overigens van de Karrestraat is ook niet veel bijzonders aanwezig.
Vanwege enkele NSB-jongens onder de leerlingen werd het ons zeer duidelijk, dat
we in een oorlogstoestand leefden en rekening moesten houden met verraders. Aan
de toekomst dacht ik helemaal niet, tot ik van m’n moeder te horen kreeg,
dat onze Jan “voor broeder zou gaan leren” en dat we daarom bezoek
zouden krijgen van de toenmalige Algemene Overste Br. Silvester. Dit
resulteerde in mijn interesse om ook die kant op te gaan.
En zo begon in september
1941 mijn leven als JUVENIST, dwz. interne leerling
van de Mulo in Huijbergen, met de bedoeling broeder-onderwijzer te worden. Twee
maanden later kregen we toen bezoek van een paar Duitse officieren, die in
feite gekomen waren om het hele gebouw in beslag te nemen. Het hele gebouw in
een week leeg opleveren, was een gigantische operatie, die gelukt is dank zij
de hulp van vele inwoners van Huijbergen en omgeving. Wij, juvenisten
gingen dus naar ‘onze’ kweekschool in Breda, waar met veel passen
en meten de zaak begon te functioneren. Helaas, ook hier wilde DE MOF het
gebouw gebruiken en in 1942 moesten dus drie groepen verdwijnen en elders
onderdak vinden. Voor de duidelijkheid: Duitsers-onder-de-oorlog noem ik altijd
Moffen; maar tegenwoordig is mijn tweede taal Duits geworden! “Het kan
verkeren,” zei Bredero (1585-1618), Amsterdammer en dichter. Drie groepen
dus: de broeders werden over andere kloosters verdeeld, de kwekelingen kregen
oude gebouwen in de Leuvenaarstraat toegewezen en wij, de juvenisten
konden in Oud Gastel terecht, waar we eindelijk met rust gelaten werden. Het is
daar, dat ik in juli 1943 mijn Mulo-studie beëindigde. Zonder einddiploma
te maken werd onze groep doorgesluisd naar de Kweekschool te Breda.
Sint
Franciscuskweekschool – Breda
(Foto:
Kees Wittenbols – 14 december 2011)
In september 1943
vergezelde m’n vader me naar het onaantrekkelijke gebouw in de
Leuvenaarstraat, waar Br. Beatus - leraar pedagogiek
en geschiedenis - de honneurs van de receptie waarnam. In feite was dit gebouw
van origine een lagere school, die voor ons vrijgemaakt werd. Er waren vier
klaslokalen; een vrij grote gymnastiekzaal aan de straatkant werd omgetoverd
tot slaapzaal van de studenten klas 1, 2 en 3. De vierde klas kreeg onderdak in
een zusterschool ook in de Leuvenaarstraat, waar een zeer grote zolder
omgetoverd werd tot slaapzaal. Het voorrecht van een eigen afgesloten
slaapruimte was hier onmogelijk. Recreatie werd bij goed weer gehouden op de
onaantrekkelijke speelplaats, waar we eindeloos gevolleyd hebben. Gevolg: ik
kan geen bal meer zien. Bij vuil weer en in de wintertijd brachten we de tijd
door in een onaantrekkelijk ‘hol’ ergens boven de slaapzaal. Als
toekomstige kloosterlingen behoorde het gebed natuurlijk ook tot de dagorde en
daartoe konden we de kapel van het Willibrordushuis gebruiken. Na ons aldaar
geestelijk gelaafd te hebben, konden we via een luchtbrug vanuit deze kapel
naar een in het half duister gehulde eetzaal gaan.
Als recreatie op
woensdagmiddag maakten we vaak als groep wandelingen door de stad. Tegenwoordig
teugdenkend aan dit gebruik, komt het me bijna ongeloofwaardig voor. Grote
kerels - dat waren we toch al enigermate - in een gesloten groep lopend,
‘bewaakt’- ‘geleid’ door een broeder. Ik geloof, dat
het toch goed is, dat dit tot een ver verleden behoort. Bij een van deze
wandelingen na de bevrijding bezochten we het militaire oefenveld: het
cadettenkamp. Daar lagen nog allerlei resten van de voorbije oorlog en daar
vond een van mijn klasgenoten een mortiergranaat, die kennelijk niet ontploft
was. Verheugd over zijn vondst liet hij mij dit monster zien, omdat hij wist,
dat ik geïnteresseerd was in zulke dingen. Dit was/is echter tot op zekere
hoogte. Een niet-ontplofte granaat heeft mijn belangstelling absoluut niet. Het
ding kan ieder ogenblik door stoten bv. ontploffen. Daarom zei ik hem:
“Goed vasthouden, ABSOLUUT NIET LATEN VALLEN, en HEEL VOORZICHTIG
dáár in de sloot neerleggen. NIET gooien.” En toen liep ik
hard weg. Hij stond beduusd te kijken, maar deed het juiste.
Cadettenkamp
– Teteringen
(Foto:
M. Kuypers)
Onze leraar Engels, Br. Ephraem, wist ons vaak wat nieuws te vertellen over de
oorlog. Het was gedurende de oorlog verboden een radio te hebben en het werd
als misdaad beschouwd om daar naar te luisteren, dwz
De BBC en de Nederlandse uitzending vanuit Engeland. We moesten genoegen nemen
met de propagandistische Duitse uitzendingen via de ons vertrouwde Radio
Hilversum. Hij haalde dan altijd, een beetje geheimzinnig doende, een klein
zakboekje tevoorschijn, waar hij het een en ander opgeschreven had. Het is ons
natuurlijk nooit bekend, of hijzelf nog clandestien een radio had, of dat hij
ergens in de buurt een ‘adresje’ had waar hij kon luisteren. Op de
kweekschool zaten in iedere klas twee soorten studenten: internen, die broeder
wilden worden en externen, die leken-onderwijzer wilden worden. Bij deze
laatste groep konden natuurlijk sympathisanten voor de Duitsers zitten -
verraders dus - en in de vierde klas zat inderdaad een NSBer.
Deze heeft minstens geprobeerd broeders ‘erbij te lappen.’
Inderdaad werden wel eens enkele broeders gearresteerd en hebben enige tijd in
de gevangenis doorgebracht. Of hij daar de hand in gehad heeft is me niet
bekend.
Toen hij in 1943 zijn eindexamen
deed, hebben de examinators geprobeerd hem zo het vuur aan de schenen te
leggen, dat hij moest zakken. Maar hij haalde het examen glanzend. Bij het
uitreiken van de diploma’s kreeg hij als eerste zijn papier overhandigd,
zonder uitbundige felicitatie en toen hij verdwenen was - hij werd door zijn
zus afgehaald, die haar misnoegen kenbaar maakte door een venijnige schop in de
lucht - haalde iedereen opgelucht adem en werden de overige diploma’s
plechtig uitgereikt. Na de oorlog werd hem onmiddellijk zijn bevoegdheid als
onderwijzer afgenomen. Ik kan me niet meer herinneren, hoe de overgangstijd
verlopen is. Ik vermoed zo, dat het hele onderwijs zo’n half jaar stil
gelegen heeft. Er gingen al maandenlang allerlei geruchten rond over de
landingen van de geallieerden in Normandië.
Breda werd dus op zondag
29 oktober 1944 bevrijd en spoedig daarna ben ik toen met Br. Venantius, overste van de kweekschool, het gebouw gaan
bekijken. Helemaal leeg, niets beschadigd of vervuild. Alleen de tuin was een
puinhoop, omdat daar de nodige loopgraven gemaakt waren. Ik vond daar nog een
klein doosje met kogeltjes voor een revolver. Natuurlijk interessant spul om
mee te nemen. In plaats van Duitsers kregen we een groep Poolse soldaten, die
hun legervoertuigen op de speelplaats parkeerden. In die periode verschenen ook
aanplakbiljetten met een uitnodiging om bij de luchtmacht te komen. Ik had daar
wel oren naar, maar mocht al gauw ontdekken dat brildragers niet gewenst waren.
(Foto:
M. Kuypers)
In April 1945 was de
oorlog voor ons in het zuiden eindelijk voorbij met het vertrekken van de
Polen, die nog elders ingezet moesten worden. Helaas hebben ze bij deze laatste
inzet nog mensen moeten verliezen.
De
‘Poolse Tank’ – als oorlogsmonument in het Wilhelminapark
– Breda
(Foto:
Kees Wittenbols – 13 juni 2011)
En zo konden we eindelijk
in onze eigen bouw de studie voor onderwijzer voortzetten. Aangezien in 1947
eindexamen gedaan zou worden, moesten we nog twee jaar gebogen over de boeken
zitten. Het studeren, dwz. doornemen van de stof die
overdag behandeld was, alsmede het materiaal voor de volgende dag voorbereiden,
werd gedaan in de studiezaal, waar een groot aantal eenpersoons bankjes
stonden. Een foto van een dergelijke studiezaal elders gaat hierbij.
Studiezaal
(Foto:
M. Kuypers)
In juli 1947 was het zo
ver. Na zeven jaar studie kon ik het diploma voor Onderwijzer van Bijstand in
ontvangst nemen. Na twee weken vakantie ging ik naar het noviciaat, niet in het
eigen noviciaathuis, dat door de oorlogsomstandigheden als normaal klooster
diende, maar in een huurhuis van de Broeders van Maastricht, net buiten Bergen
op Zoom, gelegen aan de Balsebaan.
Noviciaat
– Balsebaan – Bergen op Zoom
(Foto:
M. Kuypers)
Daarmee hadden we geluk,
want generaties voor ons moesten als dagelijkse werkzaamheden de slaapzalen van
de pensionairen verzorgen: bedden opmaken (jazeker,
die jongeheren hoefden dat niet zelf te doen), nachtspiegels verzorgen en dan
uit den treure poetsen.
Ons noviciaatshuis - foto
gaat hierbij - was een vierkante blok, zonder enige architectonische
schoonheid, maar gelegen op een groot bebost terrein. Er was nog een vijver,
waarop we geschaatst hebben en een uitgebreide groentetuin, waarin heel wat
uurtjes gezweten is. Toen we op 15 augustus officieel
ingekleed werden, kregen we dus de toog aan. Voor het werk hadden we een oude,
opgelapte toog, die bijna rechtop kon staan van het vele zweet. Bij de vele
werkzaamheden buiten - ook midden in de zomer moesten we dus altijd in toog
zijn. Eigenlijk abnormaal, maar in die tijd heerste toch een behoorlijk
rigoureuze mentaliteit. Maar over het algemeen hadden we het toch goed
getroffen met onze werkzaamheden in de openlucht. Een jaar later, op 15
augustus deed onze groep van acht man zijn eerste professie en wel in de kapel
van het Hoofdbestuur, Hoogstraat 23 in Bergen op Zoom. Een foto van de
voorgevel van dit gebouw gaat hierbij.
Hoogstraat
23 – Bergen op Zoom
(Foto:
M. Kuypers)
Al lang geleden is dit
gehele complex verkocht, omgebouwd en thans bevindt zich op het grondstuk van
de tuin een appartementencomplex, genaamd Franciscusberg. Het Hoofdbestuur
bevindt zich al jarenlang in Huijbergen. Toen, na de plechtigheden van de feestelijkheden
kwam de langverwachte brief met benoemingen. Dit was de eerste maal, dat onze
namen ook genoemd werden. Ik kreeg als eerste standplaats het dorpje Haaren bij
Oisterwijk toegewezen. Het kloostertje - was eigenlijk een aangepast
boerderijtje langs de weg naar Helvoirt - kon die naam nauwelijks dragen. De
nachtrust werd doorgebracht in een slaaphok, waarin een bed stond met stro-matras. Jazeker en geen stromend water, of verwarming,
maar je moest met een wasbak leuren en in de winter kon het gebeuren, dat het
water ineens bevroor, tijdens je je hand erin stak.
Boerderij
/ klooster – Haaren – met rechts de aangebouwde studiezaal
(Foto:
M. Kuypers)
Er was een uitbouw aan
gemaakt, door ons genoemd de studiezaal. Hier hadden vijf broeder-onderwijzers
een eigen bureautje. Er stond ook nog een piano in en vanzelfsprekend ook een
kachel. Dit was tevens ons recreatiezaaltje. De overste/hoofd van de school had
een eigen kamer. Verder waren er nog drie werkbroeders, een voor de tuin, een
voor de keuken en een voor de huiselijke werkzaamheden, die hier ook hun heil
moesten zoeken. Alles bij elkaar erg primitief. In latere jaren is een nieuw
huis gebouwd, waarin men beter kon wonen.
Na twee jaar werd ik
benoemd voor de Cornelisschool in Amsterdam. Met een zwaar hart ging ik
daarheen. Ik had het helemaal niet op een grootstad, ofschoon ik toch stedeling
genoemd kan worden. Door waardeloos beleid heb ik daar de pest aan het
onderwijs gekregen, ben er toch nog 11 jaar en diverse verplaatsingen in
werkzaamheid gebleven en hield het toen voor gezien. Ik was ervan overtuigd,
dat ik in het onderwijs niet op de juiste plaats was. Toen ben ik meer in een
technische richting gegaan, maar dat is een heel ander verhaal.
Ga naar:
M.
Kuypers.
Brazilië
– september 2012